ECLI:NL:RBLIM:2020:5252

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3273
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming onthouden voor beveiligingswerkzaamheden wegens verdenking van aanranding en integriteitskwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die werkzaam is in de particuliere beveiliging, en de korpschef van politie. De korpschef had op 6 juli 2019 besloten om de eiser geen toestemming te verlenen voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden, omdat er serieuze verdenkingen tegen hem bestonden van aanranding en het heimelijk maken van beeldopnames van vrouwelijke passanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in redelijkheid tot deze conclusie kon komen, gezien de aard van de verdenkingen en het gedrag van de eiser. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaard.

De eiser had bezwaar gemaakt tegen het onthoudingsbesluit, maar de korpschef handhaafde dit besluit in een daaropvolgend besluit. Tijdens de zitting op 29 juni 2020 heeft de eiser verklaard dat hij de meisjes wel had benaderd, maar ontkende dat hij hen had aangerand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de korpschef de betrouwbaarheid en integriteit van de eiser in twijfel mocht trekken, vooral gezien de verklaringen van de betrokken meisjes en het feit dat de eiser in beveiligingskleding was gekleed tijdens de incidenten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld, maar dat dit niet voldoende was om de twijfels over zijn betrouwbaarheid weg te nemen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de korpschef in redelijkheid kon besluiten om de toestemming te onthouden, gezien de serieuze verdenkingen en de mogelijke schade aan de goede naam van de beveiligingsbranche. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbaarheid en integriteit in de beveiligingssector, waar hogere eisen aan medewerkers worden gesteld dan in andere beroepen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/3273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. M van de Vall en T.E.M. Frenken).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2019 (hierna: het onthoudingsbesluit) heeft verweerder aan eiser de toestemming onthouden om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
Bij besluit van 26 september 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het onthoudingsbesluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Opmerking vooraf
1. De wetsartikelen die in de uitspraak worden genoemd, staan in de bijlage.
Waar gaat deze uitspraak over?
2. De werkgever van eiser heeft op 8 maart 2019 een aanvraag gedaan om toestemming te verlenen aan eiser tot het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden. Verweerder heeft deze toestemming onthouden in het bestreden besluit.
Wat is de reden voor het bestreden besluit?
3. Op 19 maart 2019 is eiser als verdachte verhoord in verband met een aanranding. Eiser zou op 2 december 2018 rond 4:00 uur in de ochtend in Helmond twee meisjes van zestien jaar oud van achteren hebben benaderd op blote voeten dan wel op sokken, één van de meisjes in haar kruis hebben gegrepen en beeldmateriaal hebben gemaakt. Eiser zou dit hebben gedaan terwijl hij beveiligingskleding droeg. Op de telefoon van eiser is voorts beeldmateriaal van willekeurige vrouwelijke passanten gevonden.
3.1.
In het onthoudingsbesluit heeft verweerder de toestemming onthouden om particuliere beveiligingswerkzaamheden te verrichten. De reden daarvoor is dat verweerder de betrouwbaarheid en integriteit van eiser in twijfel trekt. Deze twijfels zijn ontstaan doordat eiser wordt verdacht van aanranding en omdat hij stelselmatig vrouwen filmt zonder voorafgaande toestemming. Verweerder acht deze omstandigheden voldoende om de betrouwbaarheid en integriteit van eiser in twijfel te trekken. Die twijfels worden volgens verweerder echter nog versterkt doordat na de aanvraag om toestemming te verlenen, melding is gemaakt van gevaarlijk rijgedrag door eiser op 25 april 2019.
3.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder het onthoudingsbesluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder in aanvulling op het onthoudingsbesluit meegewogen dat eiser tijdens de verhoren niet open en transparant is geweest en dat hij pas bepaalde gedragingen heeft toegegeven nadat hij inzag dat hij er niet onderuit kwam. Verweerder vindt het gedrag van eiser zeer verdacht en de verklaring van eiser dat hij het meisje niet bij haar kruis heeft betast ongeloofwaardig. De verklaring van het meisje dat eiser haar heeft betast, acht verweerder daarentegen aannemelijk en voor verweerder is er geen reden aanwezig om te twijfelen aan de verklaring van het meisje. Voorts heeft verweerder meegewogen dat eiser de hem verweten gedragingen zou hebben gepleegd tijdens werktijd, met beveiligingskleding en een beveiligingsauto, waardoor de goede naam van de beveiligingsbranche wordt aangetast.
3.3.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het gevaarlijk rijgedrag dat eiser verweten werd in het bestreden besluit, niet (langer) als grondslag dient voor het bestreden besluit.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser betoogt dat hij niet strafbaar heeft gehandeld. Hij stelt dat hij de meisjes wel heeft benaderd en één van hen zachtjes op de onderrug heeft getikt, maar eiser ontkent dat hij het meisje in haar kruis heeft gegrepen. Hij is niet veroordeeld door een strafrechter en uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) blijkt dat het DNA van eiser niet gelinkt kan worden aan de onderbroek van het meisje dat stelt te zijn aangerand. Het beeldmateriaal van vrouwelijke passanten op de telefoon van eiser is niet onzedelijk of strafbaar. Eiser is bovendien nooit eerder strafrechtelijk veroordeeld voor iets anders. Verweerder heeft daarom volgens eiser niet in redelijkheid kunnen komen tot het besluit dat eiser onbetrouwbaar is of dat sprake is van ernstige aantasting van de rechtsorde door eiser.
Welke vragen gaat de rechter beantwoorden?
5. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van het volgende wettelijke kader.
5.1.
In de wet is bepaald dat een beveiligingsorganisatie geen personen te werk mag stellen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten zonder toestemming van verweerder. [1] Verweerder geeft geen toestemming als de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. [2]
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij de beoordeling of de desbetreffende persoon beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. [3] Die beoordelingsruimte is ingevuld met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (hierna: de Beleidsregels).
5.3.
Uit de Beleidsregels volgt dat verweerder de toestemming kan onthouden als bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van veroordelingen of andere rechterlijke uitspraken of als blijkt van andere bekende feiten. Onder dergelijke andere bekende feiten worden mede verstaan processen-verbaal en relevante feiten waaruit volgt dat de betrokken persoon onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. [4]
5.4.
Voorts blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen mogen worden gesteld dan aan medewerkers in andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als maatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn. [5]
5.5.
Uit rechtspraak van de Afdeling volgt tot slot dat bij de beoordeling of de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten daadwerkelijk moet worden ingetrokken, ruimte is voor een belangenafweging. [6] Ditzelfde geldt volgens de rechtbank voor de beoordeling of de toestemming daadwerkelijk moet worden onthouden, aangezien de intrekking en de onthouding van toestemming allebei zijn gebaseerd op hetzelfde wettelijke kader.
5.6.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande nagaan of verweerder in redelijkheid kon aannemen dat eiser onvoldoende bekwaam en betrouwbaar is en of dit voldoende was om de toestemming te onthouden. Daarbij zal de rechtbank achtereenvolgend de volgende vragen beantwoorden:
  • mocht verweerder meewegen dat aangifte tegen eiser is gedaan vanwege aanranding?
  • mocht verweerder meewegen dat beeldmateriaal van vrouwelijke passanten op de telefoon van eiser is aangetroffen?
  • had verweerder moeten meewegen dat eiser niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld?
  • had verweerder op grond van een belangenafweging moeten afzien van het onthouden van toestemming?
Mocht verweerder meewegen dat aangifte tegen eiser is gedaan vanwege aanranding?
6. In de Beleidsregels is opgenomen dat processen-verbaal bij de besluitvorming kunnen worden betrokken. De rechtbank stelt voorop dat een proces-verbaal geen uitsluitsel geeft over de strafbaarheid van een verdachte. Verweerder dient zich dan ook te allen tijde rekenschap ervan te geven dat het enkele gegeven dat iemand als verdachte is aangemerkt of dat aangifte tegen hem is gedaan, niet betekent dat diegene daadwerkelijk strafbaar heeft gehandeld. Het enkele feit dat er aangifte is gedaan tegen eiser, zegt dus op zichzelf bezien niets over de betrouwbaarheid en bekwaamheid van eiser. Slechts als het proces-verbaal leidt tot een serieuze verdenking tegen eiser, kan het ertoe leiden dat verweerder eiser onvoldoende betrouwbaar of bekwaam kan achten. Het vereiste dat een serieuze verdenking moet bestaan, is opgenomen in de Beleidsregels. Om die reden acht de rechtbank het beleid van verweerder niet onredelijk.
6.1.
De rechtbank is van oordeel verweerder in het bestreden besluit heeft mogen meewegen dat aangifte tegen eiser is gedaan vanwege aanranding. Verweerder heeft niet slechts op basis van de aangifte geconcludeerd dat twijfels bestaan over de betrouwbaarheid en integriteit van eiser. Verweerder heeft ook de verklaring die eiser tijdens zijn verhoor heeft afgelegd meegewogen in het bestreden besluit. Uit die verklaring blijkt dat eiser erkent dat hij in de nacht van 2 december 2018 in beveiligingskleding achter twee minderjarige meisjes is aangelopen. Daarbij heeft hij onderweg zijn schoenen uitgedaan. Eiser verklaart ook dat hij uiteindelijk een van de meisjes op de onderrug heeft aangeraakt. Dit gedrag heeft eiser in eerste instantie ontkend. Pas nadat eiser werd geconfronteerd met het gegeven dat zijn gedrag op camera’s was opgenomen, heeft hij zijn gedrag erkend. Het enige verschil tussen de aangifte en de feiten zoals eiser die schetst, is de plek waar eiser het meisje heeft aangeraakt. Verweerder heeft gelet op de houding van eiser tijdens de verhoren en op wat eiser uiteindelijk (ook ter zitting) heeft erkend, in redelijkheid kunnen aannemen dat de verklaring van het minderjarige meisje geloofwaardig is en dat een serieuze verdenking tegen eiser bestaat dat hij het meisje heeft aangerand.
6.2.
Dit wordt niet anders door het NFI rapport dat eiser heeft overgelegd. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar het DNA materiaal op de onderbroek van het meisje dat door eiser zou zijn aangerand. Uit het onderzoeksrapport van het NFI van 28 oktober 2019 blijkt dat op de onderbroek van het meisje mannelijk DNA materiaal is gevonden, maar dat daaruit geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt y-chromosomaal DNA-profiel is verkregen. Een vergelijking met het DNA materiaal van eiser was daardoor niet mogelijk. Het NFI had met andere woorden onvoldoende materiaal om te kunnen onderzoeken of het DNA materiaal van eiser overeenkomt met het DNA materiaal dat is aangetroffen op het ondergoed. Het rapport is daardoor op generlei wijze ondersteunend voor de conclusie dat eiser wel of dat eiser juist niet het strafbaar feit heeft begaan waarvan hij wordt verdacht.
6.3.
Bovendien blijkt uit de Beleidsregels dat de toestemming ook kan worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent de betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
6.4.
Eiser heeft erkend dat hij ’s nachts, gekleed in beveiligingskleding, meisjes is gevolgd om een van hen aan te raken. Daarbij heeft hij uiteindelijk tijdens zijn verhoor bij de politie ook erkend dat hij zijn schoenen heeft uitgedaan zodat de meisjes hem niet zouden horen en niet zouden schrikken. Eiser had geen aanleiding om de meisjes te volgen uit beveiligingsoverwegingen. Deze handelwijze kan de goede naam van de bedrijfstak schaden. Het gedrag van eiser die nacht is dan ook van dien aard dat verweerder in redelijkheid kon twijfelen aan de betrouwbaarheid van eiser om de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
6.5.
Verweerder heeft derhalve het gedrag van eiser in de nacht van 2 december 2018 in het bestreden besluit mogen meewegen.
Mocht verweerder meewegen dat beeldmateriaal van vrouwelijke passanten op de telefoon van eiser is aangetroffen?
7. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt uit de Beleidsregels dat de toestemming kan worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent de betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
7.1.
Het maken van beelden van vrouwelijke passanten, zonder dat zij daarvoor toestemming hebben gegeven en zonder dat zij op de hoogte zijn van het feit dat zij worden opgenomen, is gedrag dat verweerder in redelijkheid heeft mogen doen twijfelen aan de betrouwbaarheid van eiser om de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dergelijk gedrag behoort immers niet tot de normale werkzaamheden van een beveiliger. Bovendien zal het heimelijk filmen voor de betrokken personen in de regel onwenselijk zijn, vooral als eiser deze persoon daarna zoals hij tijdens zijn verhoor heeft toegelicht via Facebook of andere social media confronteert met het feit dat hij beeldopnames heeft gemaakt.
7.2.
Dat eiser de opnames heeft gemaakt uit veiligheidsoverwegingen, zoals hij ter zitting heeft gesteld, acht de rechtbank niet aannemelijk. Bovendien heeft eiser verklaard dat
enkeleopnames naar zijn mening uit veiligheidsoverwegingen zijn gemaakt. Daaruit volgt dat een aantal andere opnames dus niet uit veiligheidsoverwegingen zijn gemaakt.
7.3.
Verweerder heeft derhalve in het bestreden besluit mogen meewegen dat beeldmateriaal van vrouwelijke passanten op de telefoon van eiser is aangetroffen.
Had verweerder moeten meewegen dat eiser niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld?
8. Zoals de rechtbank onder 5.4. heeft overwogen, volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen mogen worden gesteld dan aan medewerkers in andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als maatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn. Deze maatstaf brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat aan het blanco verleden van eiser geen betekenis kan toekomen. Er zal immers in de regel slechts sprake kunnen zijn van een persoon wiens integriteit en betrouwbaarheid boven iedere twijfel verheven is als diegene geen strafblad heeft.
8.1.
Verweerder heeft derhalve geen acht hoeven te slaan op het blanco verleden van eiser.
Had verweerder op grond van een belangenafweging moeten afzien van het onthouden van toestemming?
9. De rechtbank twijfelt er niet aan dat eiser wordt geraakt door het bestreden besluit. Eiser kan daardoor immers niet (meer) het beroep uitoefenen waarvoor hij heeft geleerd. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit een belangenafweging gemaakt en daarbij de hier genoemde gevolgen meegewogen. Verweerder heeft er blijk van gegeven dat hij bij zijn afweging het doel van de beleidsregels, de aard van de verdenkingen en gedragingen en de daaraan verbonden risico’s in samenhang met de gevolgen voor eiser heeft afgewogen. Dat eiser door het bestreden besluit geen beveiligingswerkzaamheden meer kan verrichten is bovendien inherent aan de bevoegdheid van verweerder tot intrekking van de door hem verleende toestemming.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder dan ook niet had hoeven af te zien van het onthouden van toestemming.
Conclusie en proceskosten
10. Gelet op de serieuze verdenking tegen eiser dat hij een meisje heeft aangerand en de aard van het gedrag van eiser, kon verweerder in redelijkheid tot de conclusie komen dat de betrouwbaarheid en integriteit van eiser niet boven iedere twijfel zijn verheven. Verweerder heeft in het belang van de bedrijfstak en de samenleving in redelijkheid kunnen besluiten om de toestemming te onthouden.
10.1.
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
10.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van J.J.P. Bruin, griffier
.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het COVID-19 virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken, tenzij openbaarmaking voor die tijd op een andere manier heeft plaatsgevonden.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 juli 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 20019, 2500 EA Den Haag). De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de dag van verzending van de uitspraak.

BIJLAGE

De Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…]
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.
[…]
De Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
Paragraaf 3.3. Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
[…]

Voetnoten

1.Artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr).
2.Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr.
3.Bij wijze van voorbeeld van deze rechtspraak noemt de rechtbank de uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:9.
4.Paragraaf 3.3. van de Beleidsregels.
5.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2544.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:576.