ECLI:NL:RBLIM:2020:2659

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
04 7832661 CV EXPL 19-4084
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease-overeenkomst en verjaring van vordering tegen Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, en de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. J.R. van Staveren. De eiser had een effectenlease-overeenkomst afgesloten met Dexia op 1 juli 1999, die eindigde op 18 november 2004 met een restschuld van € 11.662,67. De eiser heeft in de jaren 2012 tot en met 2017 verschillende stuitingsbrieven naar Dexia gestuurd, maar de kantonrechter oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de verjaring van zijn vordering was gestuit. De kantonrechter merkte op dat de eerste stuitingsbrief pas in 2012 was verzonden, terwijl de overeenkomst al in 2004 was geëindigd, wat betekent dat er meer dan vijf jaar was verstreken. Hierdoor werd de vordering van de eiser als verjaard beschouwd en werd deze afgewezen. De eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van Dexia, vastgesteld op € 480,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 7832661 \ CV EXPL 19-4084
Vonnis van de kantonrechter van 8 april 2020
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
verder te noemen [eiser] ,
gemachtigde mr. G. van Dijk,
tegen:
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
verder te noemen Dexia,
gemachtigde mr. J.R. van Staveren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 mei 2019,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de akte uitlaten zijdens [eiser] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] is op 1 juli 1999 met Dexia een effectenlease-overeenkomst aangegaan, genaamd ‘Overwaarde Effect’ (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft contractnummer [contractnummer] , een leasesom van € 108.464,16 en een looptijd van 240 maanden.
2.3.
De overeenkomst is geëindigd op 18 november 2004. Daarbij is een restschuld ontstaan van € 11.662,67.
2.4.
[eiser] heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.
2.5.
Namens [eiser] zijn (stuitings)brieven aan Dexia gezonden in 2012, 2015, 2016 en 2017.

3.3. De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. voor recht zal verklaren dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
4. voor recht zal verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden hypotheekschade, bestaande uit de afsluitkosten, de notariskosten, de taxatiekosten en de betaalde hypotheekrente voor het gedeelte van de hypotheek dat gebruikt is om de inleg in de overeenkomst te betalen, op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente,
5. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] ,
6. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter merkt vooraf op dat [eiser] op zijn verzoek een nadere termijn heeft gekregen om te kunnen reageren op de door Dexia bij conclusie van dupliek overgelegde producties. Voor zover de akte uitlaten producties van [eiser] meer omvat dan enkel een reactie op de door Dexia bij conclusie van dupliek overgelegde producties, zal dit buiten beschouwing blijven. Het was [eiser] immers niet toegestaan een nadere ‘schriftelijke’ ronde te entameren.
4.2.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld en/of spaargeld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, waaronder [eiser] .
4.3.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.4.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en een restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.5.
Dexia betwist allereerst - bij gebreke van een recente volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens [eiser] deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van [eiser] om Dexia nog immer in rechte te betrekken.
Dit verweer slaagt niet. Door Dexia is niet betwist dat Leaseproces door [eiser] gevolmachtigd is. Zij wil bewijs dat dit niet veranderd is. Hiervoor is geen grond. Dexia heeft haar stelling dat het voorgekomen is dat Leaseproces namens een overleden cliënt procedeert niet onderbouwd. Evenmin heeft Dexia onderbouwd dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat juist [eiser] zijn machtiging heeft ingetrokken.
verjaring4.6. Dexia voert bij conclusie van antwoord aan dat de vordering van [eiser] is verjaard. [eiser] bespreekt dit verweer bij conclusie van repliek.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Artikel 3:316 BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt. Invulling aan dit laatste wordt gegeven in artikel 3:317 BW waarin staat dat verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Deze schriftelijke mededeling moet een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhouden dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening ermee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren (vgl. ook HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0418). Niet nodig is dat de schriftelijke mededeling de vordering nauwkeurig omschrijft met aanwijzing van de correcte juridische grondslag. Wél is voor een voldoende duidelijke waarschuwing noodzakelijk dat voor de schuldenaar kenbaar is wélke vordering is bedoeld. Daartoe is in ieder geval vereist dat de schuldenaar daaruit kan begrijpen welk recht op nakoming wordt voorbehouden en waartegen deze schuldenaar zich eventueel heeft te verweren (HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM9615). Bij de beoordeling of de mededeling aan de in artikel 3:317 lid 1 BW gestelde eisen voldoet, dient niet alleen te worden gelet op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval (vgl. HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502). Bij deze beoordeling kan onder omstandigheden mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie van partijen (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7063).
4.7.
De kantonrechter stelt vast dat de eerste brief van [eiser] aan Dexia dateert uit 2012. De overeenkomst is geëindigd op 18 november 2004. Tussen deze twee data is een periode gelegen van meer dan vijf jaren. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat de verjaring van zijn vordering is gestuit, maar heeft daarvan geen bewijs bijgebracht. Gelet op het verweer van Dexia dat de vordering van [eiser] is verjaard, had dit wel op de weg van [eiser] gelegen.
De kantonrechter ziet geen aanleiding [eiser] alsnog toe te laten tot bewijslevering op dit punt. Geoordeeld wordt dan ook dat de vordering van [eiser] is verjaard, en deze zal daarom worden afgewezen.
proceskosten
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de zijde van Dexia tot op heden worden vastgesteld op € 480,00 (2 x tarief € 240,00) aan salaris van de gemachtigde,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: