3.4.2Feit 2
3.4.2.1 Vrijspraak van feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair
Op grond van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zijn moeder en de vriendin van zijn moeder wattenstaafjes in zijn oren hebben geduwd. Het gebeurde heel vaak. De wattenstaafjes gingen diep in zijn oren, tot aan het trommelvlies. Dit was heel pijnlijk en er kwam bloed uit zijn oren. De man van de vriendin van zijn moeder hielp soms ook mee. Als [slachtoffer] tegenstribbelde, gingen zijn moeder en de vriendin van zijn moeder boven op hem zitten en hielden ze hem vast. Tegen zijn pleegmoeder verklaarde [slachtoffer] dat ‘ [verdachte] ’, de vriendin van zijn moeder, ook wattenstaafjes diep in zijn oren deed en dat de man van ‘ [verdachte] ’ hem vasthield.
Alle verdachten hebben ontkend [slachtoffer] op deze wijze te hebben mishandeld. Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] regelmatig last had van oorontsteking en dat zij zijn oren schoonmaakte met wattenstaafjes, omdat er allemaal viezigheid uitkwam. [slachtoffer] weigerde wel eens dat zijn oren werden schoongemaakt en stribbelde dan tegen, waardoor ze hem goed moesten vasthouden.
Deze verklaring van verdachte [medeverdachte 1] wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen. Dat [slachtoffer] een probleem met zijn oren had, blijkt voorts uit zijn verklaring tijdens het top-teen onderzoek dat hij ‘al weken een schimmel in zijn oor heeft’ en dat hij ‘ook eens bloed uit zijn oor heeft gehad’.
Het is zeer aannemelijk dat dit schoonmaken van het oor voor [slachtoffer] pijnlijk is geweest. Uit de stukken in het strafdossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verdachten daarin bewust te ver zijn gegaan met de bedoeling [slachtoffer] te mishandelen dan wel dat zij zich willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat lichamelijk letsel zou intreden.
Bovendien wordt de stelling van de officier van justitie dat ‘het niet anders kan’ dan dat het herhaaldelijk inbrengen van wattenstaafjes heeft geleid tot de nu geconstateerde gehoorbeschadiging, niet ondersteund door bewijsmiddelen.
Het dossier bevat daarnaast geen wettig en overtuigend bewijs dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel in zijn oren het gevolg is van het handelen door verdachte en haar medeverdachten. Uit de stukken in het strafdossier kan niet worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen het gebruik van de wattenstaafjes in de oren en het huidige geconstateerde letsel van [slachtoffer] . Door de KNO-arts R.E.A. Tjon Pian is (ongeveer 2,5 jaar later) weliswaar vastgesteld dat er bij [slachtoffer] sprake is van een gat in het trommelvlies, maar deze constatering brengt niet automatisch met zich mee dat dit gat is ontstaan door geweld van buitenaf, bijvoorbeeld door het hard porren met wattenstaafjes. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat ook door een oorontsteking een gat kan ontstaan in het trommelvlies, dat zonder operatief ingrijpen open kan blijven. Uit het top-teen onderzoek, verricht door kinderarts J.M. Bosman, op 10 augustus 2016, nota bene een dag voordat [slachtoffer] met spoed uit huis is geplaatst, blijkt bovendien dat voor de verklaring van [slachtoffer] dat er wel eens bloed uit zijn oren kwam, geen aanwijzing werd gevonden en dus ook geen letsel werd geconstateerd.
De conclusie van de huisarts [naam huisarts] dat er bij onderzoek van [slachtoffer] ‘oud bloed’ in beide oren is aangetroffen en dat het vermoeden bestaat dat de bloeding in beide oren is ontstaan door mishandeling door de biologische moeder, maakt dit niet anders. Op basis van die medische informatie kan niet worden vastgesteld hoe ‘oud’ het bloed was, te meer nu [slachtoffer] op 11 augustus 2016 uit huis is geplaatst en het bezoek aan deze huisarts pas op 20 oktober 2016 plaatsvond. Voorts kan de opmerking van de huisarts dat dit het gevolg zou zijn van mishandeling door moeder niet door hemzelf geconstateerd zijn. De medische informatie vermeldt immers uitdrukkelijk dat ‘bij navragen blijkt dat patiënt bij zijn biologische moeder was toen de bloeding is ontstaan’, en is vervolgens hetgeen hij vermeldt bij zijn conclusie eerder een invulling van hemzelf geweest gelet op de omstandigheid dat de pleegmoeder zich met een kind tot hem wendt, dat wegens een verdenking van kindermishandeling uit huis is geplaatst.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte daarom van het 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
3.4.3Feit 1 en 3
3.4.3.1 De bewijsmiddelen
Op 2 juni 2017 deed [naam jeugdbeschermer] , jeugdbeschermer bij Jeugdbescherming-West, aangifte van zware mishandeling namens haar pupil [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] . Sinds 11 augustus 2016 is zij de gezinsvoogd van het gezin. Naar aanleiding van de zorgen omtrent [slachtoffer] is hij onderzocht bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat [slachtoffer] behoorlijk wat (onverklaarbaar) letsel had dat niet door speelgedrag kon worden verklaard. Op 11 augustus 2016 is [slachtoffer] dan ook met spoed uit huis geplaatst. Op 29 mei 2017 werd [naam jeugdbeschermer] gebeld door de pleegmoeder van [slachtoffer] dat [slachtoffer] tegen haar over mishandelingen had verklaard.
Op 11 juni 2017 werd de pleegmoeder van [slachtoffer] als getuige gehoord. Zij heeft onder meer verklaard:
Ik zorg sinds 12 augustus 2016 voor [slachtoffer] . Ik was aan het koken en [slachtoffer] kwam naar mij toe. Hij was chagrijnig. Ik vroeg aan [slachtoffer] of hem naast zijn onvoldoende op school nog iets dwars zat en vroeg of hij erover wilde praten. [slachtoffer] zei dat hij wel wilde praten maar dat ik hem toch niet zou geloven. Nadat hij even twijfelde, ging hij helemaal los. [slachtoffer] vertelde mij onder meer dat hij water met peper in zijn neus zou hebben gekregen door ‘ [verdachte] ’, dit is de Marokkaanse benaming voor tante. ‘ [verdachte] ’ is de vrouw die altijd met zijn moeder bij allerlei onderzoeken aanwezig was. Een tijdje geleden was [slachtoffer] gevallen en was zijn huid open. Mijn man had toen de verbanddoos gehaald, waarin een spuitje zat. [slachtoffer] vertelde uit eigen beweging dat hij met zo’n soort spuitje in de neus was gespoten. Hij vertelde ook dat hij was geslagen. Ook zou hij vastgebonden zijn aan zijn armen en benen. [slachtoffer] zei dat hij een epileptische aanval had gehad, maar het was gewoon nep. Ik heb aan [slachtoffer] gevraagd of zijn moeder hier ook bij was. [slachtoffer] zei tegen mij dat zijn moeder, de vriendin van zijn moeder, [verdachte] , en de man van haar vriendin hierbij aanwezig waren. Verder heb ik tijdens het gesprek gehoord dat toen hij ging schreeuwen, hij werd geslagen door de man van [verdachte] . [slachtoffer] vertelde verder dat er een aansteker tegen zijn kuit is gehouden. Hierna moest [slachtoffer] erg huilen.
Ook is op 11 juni 2017 de pleegvader van [slachtoffer] als getuige gehoord. Hij heeft onder meer verklaard:
Toen [slachtoffer] bij ons kwam, was hij erg dun. In de eerste week dat hij net bij ons was, had hij een paar keer in bed geplast. Ook zag ik dat hij littekens had. […] Mijn vrouw vroeg aan hem wat er was. Hij vertelde dat de man van de tante op hem had gezeten en hem had gestompt. [slachtoffer] vertelde dat hij op zijn gezicht gestompt was. [slachtoffer] heeft tijdens het hele gesprek alles verteld als een waterval alsof hij leeg liep. En toen ging [slachtoffer] heel hard huilen. Hij vertelde dat hij bij ons wilde blijven, maar als hij terug moest dat hij dan niet meer naar die vriendin wilde. Hij vertelde ook dat ze met een spuitje (zonder naald) in zijn neus spoten. Wat ze erin spoten weet hij niet meer, maar het prikte.
Op 13 juni 2017 is [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , uitgebreid gehoord in een zogenoemde kindvriendelijke verhoorstudio. Hij heeft onder meer verklaard:
- Ze deden water met peper en zout in mijn neus, met die buisjes;
- Ze hebben ons geslagen;
- Als ik ging schreeuwen gingen ze mij slaan. Ook kwam de man van de vriendin van mijn moeder als ik ging schreeuwen en dan ging hij verder met slaan met zijn vuisten;
- Als de vriendin van mijn moeder mij had geslagen, moest ik die avond op het balkon staan in mijn blootje;
- En als ik zeep met koud water over mij heen kreeg en ik ging zitten, dan gingen ze ook slaan. Op mijn lichaam. Toen ze mij gingen controleren bij Jeugdzorg, zat ik onder de blauwe plekken;
- De vriendin van mijn moeder ging ons uitschelden. Daarna ging ze mij slaan. Ze deed ook water met peper en zout in een buisje. En dat spoten ze in mijn neus;
- De man van de vriendin van mijn moeder ging met twee vuisten mij ook hoeken tegen mijn wangen;
- De vriendin van mijn moeder heet [verdachte] en ken ik nu twee jaar;
- Het meeste is gebeurd bij de vriendin van mijn moeder in [woonplaats verdachte] ;
- We kwamen heel vaak naar [woonplaats verdachte] ;
- We gingen er met de auto naar toe en mijn moeder reed. We bleven daar ook terwijl ik naar school moest. Dan belden ze de school af;
- Mijn kuit is verbrand door een aansteker;
- Dat is één keer gebeurd;
- De vriendin van mijn moeder, [verdachte] , heeft dat gedaan
- Ik moest in mijn blootje op het balkon staan ‘s nachts omdat ik straf had door het gillen. Omdat ik op het balkon had geplast, werd ik geschopt;
- Bij Jeugdzorg hadden ze veel blauwe plekken gezien. Ze zaten over mijn hele lichaam. Zelfs op mijn hoofd. Die kwamen door het slaan met de vuisten door de man van de vriendin;
- In de douche sloeg de vriendin van mijn moeder mij op mijn achterhoofd.
- Mijn moeder en [verdachte] deden peper en zout in mijn neus. [verdachte] heeft alles verzonnen. Ze deden het allebei. Soms ook tegelijk;
- Als ik nu terug ga naar mijn moeder en ze weten dat ik dit aan jullie heb verteld en ik ga dan weer naar mijn moeder terug, dan gaan ze slaan. Omdat ze heel gemeen zijn.
- Als ik iets niet wil, dan slaat de vriendin van mijn moeder op mijn achterhoofd. Als mijn moeder er bij is dan slaat ze mij ook.
Bij [slachtoffer] is letsel geconstateerd.
Op 10 augustus 2016 is in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming forensisch-medisch onderzoek verricht. De arts, J.M. Bosman, heeft geconcludeerd dat er bij [slachtoffer] diverse letsels zijn vastgesteld waarvoor geen of geen passende toedracht werd gemeld. Meerdere letsels zijn verdacht voor een niet-accidentele oorzaak. Bij [slachtoffer] is onder meer het volgende letsel vastgesteld:
- (onderhuidse) bloeduitstortingen op het voorhoofd rechts naast het rechteroog, het linker bovenbeen, de neusrug, de rechterschouder, op de borstkas, op de linker bovenarm en in de hals;
- huidverkleuringen op de bovenrug;
- letsel op de achterzijde van de linkeroorschelp;
- Op de achterzijde van de linkerkuit was een scherp begrensd ovaal litteken zichtbaar met een breedte van 2,5 centimeter en een hoogte van 1,7 centimeter. Voor het litteken werd geen toedracht gemeld. Op basis van de afmetingen van een dergelijk litteken zou een toedracht bij een ouder en/of verzorger bekend verondersteld mogen worden.
Drs. J. van Gastel, forensisch arts KNMG, heeft een forensische duiding gegeven van de medisch relevante bevindingen met betrekking tot de mogelijke ontstaansgeschiedenis.Deze arts heeft onder meer het volgende gerapporteerd:
De bloeduitstortingen die als fingertipbruisings zijn gekenschetst op de linkeronderkaak, de rechterschouder, de rechterbovenarm, het rechtersleutelbeen en de rechteroksel zijn waarschijnlijk restanten van toegebrachte letsels. Evenzo zijn de bloeduitstortingen op het linkerbovenbeen en de linkerbovenarm waarschijnlijk het gevolg van toegebracht stomp geweld (fingertipbruising). Het litteken op de linker kuit lijkt het meest op een genezen, relatief oppervlakkige brandwond. Bijvoorbeeld veroorzaakt door contact van de huid met heet voorwerp of hete vlam. Het is zeer waarschijnlijk (het restant van) een brandwond, accidenteel of non-accidenteel.
Op 19 oktober 2017 heeft een anonieme getuige (837481) een getuigenverklaring afgelegd bij de politie. Het betreft een buurtbewoner uit de flat op de [adres] te [woonplaats verdachte] , waar verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] woonden. Deze getuige heeft onder meer het volgende verklaard:
Wat mij opviel is dat het jongetje erg vaak tot laat buiten op straat hing. Het jongetje hoorde thuis op de 5e etage in de flat. Toen ik vorig jaar van een paasbrunch thuiskwam in de flat, zag ik het jongetje bij de lift van de flat staan. Hij was helemaal vernikkeld van de kou. Hij zag er teruggetrokken en zielig uit. Ik zag dat het jongetje een grote blauwe plek had links boven zijn oog. Vervolgens sprak ik het jongetje aan op die blauwe plek boven zijn oog. Hij zei toen dat hij gevallen was. Hierbij zag ik dat het jongetje wegkeek. Hij zei het erg twijfelend en door dit alles kreeg ik er een apart en geen goed gevoel bij. Dat kwam omdat ik het jongetje geregeld tot laat buiten op straat rond zag hangen. Het jongetje kwam altijd met zijn moeder en die moeder was de vriendin van de vrouw die daar op de 5e etage woont. Als het jongetje met zijn moeder bij de flat was, mocht hij niet naar binnen. Dat is me vaker opgevallen en het jongetje heeft mij dit zelf verteld. Die vrouw woont daar samen met een man. Een paar dagen later werd ik aangesproken door een onderbuurvrouw op de 2e etage. Zij vertelde dat het jongetje bij haar voordeur had gepoept en geplast. Zij wist wel dat er iets aan de hand was met het jongetje. Vervolgens hebben deze buurvrouw en ik het jongetje bij ons geroepen. Het jongetje was buiten op dat moment en we zijn met het jongetje de woning ingegaan. Vervolgens hebben wij hem op zijn gemak gesteld en dat hij het best mocht vertellen aan ons. Vervolgens hoorde ik het jongetje zeggen dat hij niet naar binnen toe mocht overdag. Hij vertelde dat die meneer die daar op de 5e etage woont niet wilde dat hij naar binnen toe kwam. Ik heb toen ook gevraagd aan het jongetje waar die blauwe plek op zijn hoofd vandaan kwam die ik een paar dagen eerder had gezien. Het jongetje zei toen dat die man daar in huis hem geslagen had. Ik vroeg vervolgens aan het jongetje of dit vaker gebeurde. Het jongetje zei dat hij vaker werd geslagen door die man en ook door zijn moeder. Vervolgens heb ik het jongetje gerustgesteld en gezegd dat ik het niet tegen zijn moeder zou vertellen dat hij voor de deur had gepoept. Dat had het jongetje ook meerdere malen gevraagd aan ons. Hij gaf aan bang te zijn anders straf te krijgen of dat hij weer geslagen zou worden.
Op 23 november 2017 heeft [getuige] een getuigenverklaring afgelegd. Het betreft tevens een buurtbewoner uit de flat op de [adres] te [woonplaats verdachte] . Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik heb tot eind juli 2016 gewoond in de flat op de [adres] .
Op een gegeven moment ontdekten we dat er bij ons voor de deur was gepoept en geplast. We zagen nog een jongetje wegrennen. Ik ben achter dat jongetje aan gelopen. Het jongetje had wallen onder zijn ogen en zag er onverzorgd uit. Ik heb dat jongetje gevraagd waarom hij dat gedaan had. Het jongetje knikte toen heel voorzichtig ja. Ik hoorde dat dit jongetje aan mij vroeg om dit niet tegen zijn moeder te vertellen. Ik vond dit apart dat dit de eerste reactie van het jongetje was. Ik zag dat zijn broek nat was bij zijn billen. Hij was heel schuchter. Het leek alsof hij bang was. Ik kreeg toen echt de indruk dat het jongetje dit niet uit kattekwaad had gedaan maar puur uit hoge nood. Ik heb met het jongetje gesproken over zijn thuis. Hij vertelde dat hij ook in de flat woonde. Ik heb nog gevraagd waarom hij niet naar huis was gegaan. Ik hoorde dat het jongetje zei dat hij niet naar binnen mocht. Een andere buurtbewoonster, bij de politie bekend als getuige 837481, kwam aangelopen en het jongetje en ik zijn toen naar de woning van de buurtbewoonster gegaan. Op enig moment hoorde ik dat het jongetje tegen mij zei dat hij werd mishandeld. Het jongetje zei dat hij uit huis moest zodra de vriend van de moeder thuis was. Hij ging dan altijd naar buiten de straat op.
De broer van medeverdachte [medeverdachte 1] , [broer medeverdachte 1] , heeft op 27 juni 2017 ook een getuigenverklaring afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik heb sinds Koningsdag 2015 [slachtoffer] niet meer gezien. Mijn zus weigerde opeens alle contact. Daarvoor had ik een goed contact met hem. Ik kreeg hem ook altijd mee van mijn zus. Dat vertrouwen was er wel. In november 2015 kreeg ik een foto te zien van [slachtoffer] . Ik schrok van deze foto, omdat ik blauwe plekken zag.
De foto waar getuige [broer medeverdachte 1] over verklaart, bevindt zich in het dossier. Hierop is een jongetje te zien met de nodige blauwe plekken en verkleuringen in zijn gezicht.
[naam directeur] , directeur van [naam school 1] te [plaats 1] , heeft verklaard dat [slachtoffer] tot december 2015 bij haar op school heeft gezeten. De laatste mutatie die over hem was gemaakt, dateerde van oktober 2015. Zij maakte zich destijds wel zorgen over zijn welzijn. Deze zorgen zijn gemeld bij de daarvoor bedoelde instanties.
[naam lerares] heeft verklaard dat zij lerares is geweest van [slachtoffer] in de periode van eind 2015 tot de zomer 2016. Dit was op de [naam school 2] te [plaats 2] . In die tijd zag hij er vrijwel altijd slecht uit. Hij had wallen onder zijn ogen. Een tijd was hij niet op school geweest. Toen zij zijn moeder vroeg wat daar de reden voor was, verklaarde de moeder dat dit was omdat zij bij een vriendin, ergens bij de Duitse grens had gezeten. Mogelijk had de jongen een leerachterstand. Iedere keer dat zij daar met hem aan wilde werken, kwam hij weer voor kortere of langere periodes niet naar school.
Mede verdachte [medeverdachte 1] heeft onder meer bij de politie verklaard:
Ik ben de moeder van [slachtoffer] . [slachtoffer] is op [geboortedatum slachtoffer] geboren.
Gedurende het opsporingsonderzoek is een aantal telefoongesprekken opgenomen en beluisterd. De rechtbank zal daarbij als uitgangspunt nemen dat de politie heeft geconcludeerd dat de gebruiker van het telefoonnummer
[telefoonnummer 1]verdachte [verdachte] betrof.De rechtbank acht het volgende verslag van een WhatsApp gesprek redengevend voor het bewijs.
12 oktober 2017 te 02.16.25 uur e.v.
[telefoonnummer 1] Thnx ik kan niet slape volgens mij heb t gehoors over dinsdag
[telefoonnummer 2] Zou gwn zegge beb niks mee t make
Bel [naam]
[telefoonnummer 1] ja ga k ook doen maar ben gen egt bang
Jaa [naam] zegt komt goed enzk
[telefoonnummer 2] wat gaat [medeverdachte 2] doen [medeverdachte 1]
Wat hebbe ze gezegd
Tege je
[telefoonnummer 1] [medeverdachte 2] gaat aan my kant staan
[medeverdachte 1] ook
Verhoor iedereen apart kamer met advocaat
Er is aangifte gedaan van jeugdzorg tegen moededrr en vriendin oartner
[slachtoffer] herft gezegt verkraht door moeder en geslage [medeverdachte 2] en ik mee
helpen
(…)
[telefoonnummer 2] en wat zegt zij dan
[telefoonnummer 1] Tzegt tege [medeverdachte 2]
Aub niks zeggen help me
Niks zegge iver k hem slieg of jets
[telefoonnummer 2] Ewa fhem
[telefoonnummer 1] Yenas [medeverdachte 2] k zeg je deed oeper
[telefoonnummer 2] HAHAHAHA
[telefoonnummer 1] Peper of iets met zout
Je moest van imam zei je altijd
Koran Yenas
Mijn vrouw en ik je uit kk problemen halen
Uit vorenstaande WhatsApp-wisseling leidt de rechtbank af dat verdachten contact hebben gehad over hetgeen zij bij de politie zouden gaan verklaren, zodat er geen problemen zouden komen. Namelijk dat er niet verklaard mocht worden over het slaan van [slachtoffer] en het gebruik van het peper en zout.
De bewijsoverwegingen
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, te weten de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] , het forensisch medisch onderzoek en de letselbeschrijving door forensisch arts J. van Gastel, alsmede de verklaring van de pleegmoeder, stelt de rechtbank vast dat verdachte een brandende aansteker tegen de kuit van [slachtoffer] heeft gehouden.
De eerste vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of daarmee sprake is van een (poging) zware mishandeling.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de zware mishandeling niet kan worden bewezen, omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, enkel van een litteken.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van zwaar lichamelijk letsel dient te worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert en eventueel of in verband met dat litteken - langdurige - pijnklachten (hebben) bestaan.
Bij het forensisch-medisch onderzoek is een ovaal litteken vastgesteld met een breedte van 2,5 centimeter en een hoogte van 1,7 centimeter op de linker kuit. Uit de letselbeschrijving van forensisch arts J. van Gastel volgt verder dat er sprake is van een genezen, relatief oppervlakkige brandwond. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het litteken niet kan worden gekwalificeerd als een ontsierend litteken dat kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal de verdachte daarom van het 1 primair tenlastegelegde (zware mishandeling) vrijspreken.
Voorts is er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar handelen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen veroorzaken. [slachtoffer] verklaart over het houden van een aanstekervlam bij zijn been, maar verklaart verder niet over de duur hiervan. Voorts blijkt uit de letselbeschrijving dat er sprake is van een relatief oppervlakkige brandwond. Verdachte zal dan ook van het 1 subsidiair tenlastegelegde (poging zware mishandeling) worden vrijgesproken.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling wel kan worden bewezen. Deze vraag beantwoordt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen bevestigend. Het houden van een vlam tegen de huid veroorzaakt een brandwond en doet pijn. Dit is een algemene ervaringsregel en verdachte moet zich hiervan bewust geweest zijn. Uit het dossier blijkt niet dat de andere verdachten bij dit feit een rol hebben gespeeld, zodat verdachte van het ten laste gelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.
Vrijspraakoverwegingen
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte samen met anderen een hand van [slachtoffer] boven en/of in het vuur van een (gas)fornuis en/of hete oven heeft geduwd/gehouden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zijn moeder, de vriendin van zijn moeder en haar man in de woning in [woonplaats verdachte] zijn hand hebben verbrand bij het gasfornuis. Zijn moeder en haar vriendin hielden zijn hand boven het vuur van het gasfornuis en hebben zijn hand in de oven gedaan waarbij telkens de man van de vriendin moest helpen omdat [slachtoffer] zich verzette en te sterk was.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze verklaring van [slachtoffer] geen steun in andere bewijsmiddelen.
De verdachten hebben ontkend [slachtoffer] te hebben mishandeld. Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de littekens die op de handen van [slachtoffer] zijn aangetroffen vetspetters zijn afkomstig van het bakken van Marokkaanse chips. Zij ontkent dat zij de handen van [slachtoffer] in een brandende oven of in het vuur van het gasfornuis heeft gehouden.
De rechtbank constateert dat er geen letsel is vastgesteld dat past bij de verklaring van [slachtoffer] dat zijn hand in de vlam van een gasfornuis is gehouden of in een brandende oven is gestopt. Wel zijn er op de handen van [slachtoffer] kleine letsels die duiden op een oppervlakkige verbranding vastgesteld. Forensisch kinderarts J.M. Bosman heeft op de rechter- en linker handrug en de linker pols van [slachtoffer] diverse ronde littekens vastgesteld. J. van Gastel, forensisch arts KNMG, heeft een verslag gemaakt over de mogelijke ontstaansgeschiedenis van deze letsels. Van Gastel stelt dat deze letsels zeer goed passen bij relatief oppervlakkige letsels door verbranding/hitte, met een voorwerp dat aan het einde rond en heet is, door bijvoorbeeld een brandende sigaret, hete vlam of een brandend stokje. Hij heeft tevens gesteld dat de toedracht dat [slachtoffer] zich heeft verbrand door het maken van ‘Marokkaanse chips’, zoals door verdachte [medeverdachte 1] (en ook door [slachtoffer] bij het top-teen onderzoek) is verklaard, een plausibele verklaring kan vormen voor dit letsel. Dit laatste is ook in lijn met de verklaring van de directeur van de school waar [slachtoffer] tot eind 2015 leerling was, dat zij brandplekjes had gezien op de handen van [slachtoffer] , waarop [slachtoffer] had geantwoord dat dit kwam doordat er frituurvet op zijn handen was gekomen. Een en ander brengt met zich mee dat dit letsel niet kan bijdragen aan het bewijs dat de hand van [slachtoffer] in de vlam van het gasfornuis of in een hete oven is gestopt.
In het strafdossier bevinden zich verder geen andere bewijsmiddelen die de verklaring van [slachtoffer] op dit vlak ondersteunen. Dit betekent dat er geen bewijs is voor een bewezenverklaring hiervan. De rechtbank zal verdachte dan ook met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging wegens gebrek aan bewijs van het 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
De bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem te slaan en door peper en zout in zijn neus te spuiten.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Slaan en schoppen
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] samen met zijn moeder regelmatig in [woonplaats verdachte] verbleef bij een bevriend stel, verdachte en [medeverdachte 2] . [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in die periode door hen werd mishandeld.
Deze verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de volgende bewijsmiddelen.
In de eerste plaats vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in de verklaringen van zijn pleegmoeder en pleegvader. Zij hebben verklaard dat [slachtoffer] tegen hen heeft gezegd dat hij geslagen en gestompt werd en dat er met een spuitje peper in zijn neus werd gespoten.
In de tweede plaats vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in de verklaringen van de buurtbewoners. Getuige (837481) heeft bij [slachtoffer] letsel waargenomen en [slachtoffer] heeft tegen haar gezegd dat hij werd geslagen door zijn moeder en de man van haar vriendin. Getuige [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen haar heeft gezegd dat hij werd mishandeld.
In de derde plaats vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. Deze letsels passen bij de verklaring van [slachtoffer] dat hij is geslagen en gestompt. Volgens Van Gastel zijn de bloeduitstortingen op de linkeronderkaak, rechterschouder, rechterbovenarm, rechtersleutelbeen en rechteroksel waarschijnlijk restanten van toegebrachte letsels. Ook de bloeduitstortingen op het linkerbeen en de linkerbovenarm zijn volgens hem waarschijnlijk het gevolg van toegebracht stomp geweld (fingertipbruising).
Spuiten van peper en zout in de neus
Het spuiten van peper en zout in de neus acht de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen eveneens bewezen. In het bijzonder wijst de rechtbank naar de verklaring van pleegvader dat [slachtoffer] een dergelijk spuitje waarmee peper en zout in zijn neus is gespoten bij hem heeft aangewezen en aangaf dat het ‘zo’n spuitje was’. Daarnaast staat voor de rechtbank vast dat [slachtoffer] hiervan pijn heeft ondervonden. Naast het feit dat peper in de neus een gevoel van onbehagen geeft, volgt uit de verklaring van [slachtoffer] ten overstaan van zijn pleegvader dat het ‘prikte’. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar het hiervoor aangehaalde WhatsApp gesprek van verdachte van vóór de aanhouding van verdachten, waarin gesproken wordt over peper en zout.
Gelet op bovenstaande bewijsoverwegingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met beide medeverdachten [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en samen met medeverdachte [medeverdachte 1] peper en zout in zijn neus heeft gespoten.
De rechtbank acht niet bewezen dat [slachtoffer] is geschopt. Hiervoor is in het strafdossier onvoldoende bewijs voorhanden. Verdachte zal van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen tevens volgt dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De verdachten hebben allen uitvoeringshandelingen verricht. Blijkens de verklaring van [slachtoffer] was er tevens sprake van samenwerking tussen de verdachten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de mishandelingen plaatsvonden in de woning van verdachte en [medeverdachte 2] en dat er in elkaars aanwezigheid werd geslagen. Dat de rol van de ene verdachte mogelijk minder groot was dan de rol van de andere verdachte is voor de bewezenverklaring niet van belang. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is immers niet vereist dat de bijdrage van een verdachte gelijkwaardig is aan die van zijn mededaders.
3.4.3.4 Periode
De rechtbank acht op basis van voorgaande bewijsmiddelen een kortere periode bewezen dan ten laste is gelegd, te weten de periode van 28 april 2015 tot en met 11 augustus 2016. Uit het dossier komt naar voren dat het met name met [slachtoffer] bergafwaarts ging nadat zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte 1] , afstand nam van haar familie na Koningsdag 2015. De rechtbank zal die datum dan ook aanhouden als begindatum van de bewezenverklaarde periode. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het strafdossier vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] samen met [slachtoffer] vanaf 28 april 2015 veelvuldig in [woonplaats verdachte] bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] verbleef. Op 11 augustus 2016 is [slachtoffer] uiteindelijk uit huis geplaatst.
De rechtbank acht tot slot eveneens de strafverzwarende omstandigheid van artikel 304 Sr bewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat het voor het medeplegen van een kwaliteitsdelict niet vereist is dat een pleger van een dergelijk delict dezelfde kwaliteit heeft als zijn medepleger. Voldoende is dat - zoals ook in dit geval - de pleger weet van deze kwaliteit heeft.