ECLI:NL:HR:2018:1085

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
16/05832
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door het gooien van een vol blik bier, met blijvend litteken als gevolg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van zware mishandeling nadat hij op 19 mei 2014 in Lelystad een vol blik bier in het gezicht van het slachtoffer gooide. Dit leidde tot een snijwond van 4-5 centimeter boven het linkeroog van het slachtoffer, die gehecht moest worden en resulteerde in een blijvend en ontsierend litteken. Het Hof had vastgesteld dat het letsel als 'zwaar lichamelijk letsel' moest worden gekwalificeerd op basis van de wetgeving, en de Hoge Raad bevestigde deze kwalificatie. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de bewijsvoering voldoende was. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden naar vijf maanden en drie weken. De overige middelen van de verdachte konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

3 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/05832
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 13 april 2016, nummer 21/005492-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat sprake is van "zwaar lichamelijk letsel" als bedoeld in art. 302, eerste lid, Sr.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
"hij op 19 mei 2014 te Lelystad aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in haar gezicht, heeft toegebracht, door opzettelijk een vol blik bier (inhoud 0,5 1) in het gezicht van [slachtoffer] te gooien."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte, nr. PL0900-2014125692-1, d.d. 19 mei 2014 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland (dossierpagina’s 22 en 23 van dossiernummer PL0900-2014125692), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van aangeefster [slachtoffer], afgelegd op 19 mei 2014 te 15.50 uur:
Ik heb zojuist op [a-straat 1] te Lelystad een vol blik bier tegen mijn gezicht gegooid gekregen door mijn overbuurman [verdachte]. Aan niemand is het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een proces-verbaal verhoor aangeefster, nr. PL0900-2014125692-10, d.d. 20 mei 2014 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland (dossierpagina’s 26 en 27 van het hiervoor onder 1. genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van aangeefster [slachtoffer], afgelegd op 20 mei 2014:
Gisteren, omstreeks 15.00 uur, zat ik in mijn voortuin. Ik zat achter een boom, zodat [verdachte], mijn overbuurman, mij niet kon zien. Ineens zag ik dat [verdachte] links van mij achter de bossages stond met twee blikken bier in zijn handen. Ik zag dat [verdachte] mijn kant kwam oplopen. Hij stond op ongeveer twee meter afstand van mij. Ik zag dat hij een vol halve liter blik vol in mijn gezicht gooide. Ik voelde vreselijke pijn in mijn gezicht. Ik bloedde hevig. Even later kwam mijn buurvrouw aanlopen. Zij schreeuwde naar [verdachte]. [verdachte] liep daarop naar zijn eigen woning aan de [a-straat]. Aldaar werd hij aangehouden. Ik ben bij de dokter geweest. Ik ben gehecht boven mijn wenkbrauw.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een medische verklaring van huisarts L. Grigorian te Lelystad d.d. 19 mei 2014 (dossierpagina 33 van het hiervoor onder 1. genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van genoemde huisarts:
Patiënte [slachtoffer] is net door haar buurman aangevallen en heeft een vol blik bier in het gezicht gekregen. Het daarbij opgelopen letsel bestaat uit een snijwond bij de oogkas van 4-5 cm., welke is gehecht.
4. Een schriftelijk stuk, te weten een (ongewaarmerkte) kopie van een proces-verbaal van bevindingen, nr. PL0900-2014125692-18, d.d. 2 juni 2014 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland (los stuk), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verbalisant:
Op 2 juni 2014 zag ik aangeefster [slachtoffer]. Ik zag dat zij boven haar linkeroog een litteken had overgehouden.
5. Een proces-verbaal verhoor verdachte, nr. PL0900-2014125692-11, d.d. 20 mei 2014 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland (dossierpagina’s 18 en 19 van het hiervoor onder 1. genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte, wonende te Lelystad, [a-straat 2], afgelegd op 20 mei 2014:
Ik heb gisteren een vol blik bier in het gezicht van mijn overbuurvrouw gegooid. Op dat moment stond ik ongeveer twee meter van haar af."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Een litteken boven het linkeroog als waarvan hier sprake is kan naar algemeen spraakgebruik worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, in het bijzonder omdat het én ontsierend én blijvend van aard is."
2.2.4.
Voorts heeft het Hof – onder het opschrift "Oplegging van straf en/of maatregel – nog het volgende overwogen:
"Verdachte heeft op 19 mei 2014 zijn overbuurvrouw [slachtoffer], die toen 71 jaar oud was, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door haar een vol blik bier van 0,5 l. in het gezicht te gooien. Dat volle blik heeft haar boven het linkeroog geraakt, waardoor zij een snijwond van 4-5 cm. heeft opgelopen, welke is gehecht. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een blijvend en ontsierend litteken. Door het plegen van dit feit heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. Daarnaast heeft hij door zijn handelen haar ook voor het leven getekend. De ernst van de verwonding kwalificeert het handelen van verdachte als zware mishandeling."
2.3.
De Hoge Raad heeft in het heden uitgesproken arrest in de zaak met nummer 17/01374 (ECLI:NL:HR:2018:1051) enige overwegingen gewijd aan de vraag wanneer sprake is van "zwaar lichamelijk letsel" als bedoeld in art. 82 Sr. In dit arrest wordt onder meer het volgende overwogen:
"2.7. Een ander mogelijk gezichtspunt betreft het uitzicht op herstel. Daarbij geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen. Daarom is bijvoorbeeld de enkele vaststelling dat sprake is van een (al dan niet zware) hersenschudding, niet toereikend voor de kwalificatie "zwaar lichamelijk letsel"; daarvoor zijn nadere vaststellingen noodzakelijk (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:89).
In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
2.8.
De beantwoording van de vraag of letsel als "zwaar lichamelijk letsel" moet worden aangemerkt, is (...) in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Indien echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie."
2.4.
Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen – mede op basis van door de huisarts verstrekte informatie – vastgesteld dat het slachtoffer boven haar linker wenkbrauw een snijwond van 4-5 centimeter heeft opgelopen ten gevolge van het gooien door de verdachte van een vol blik bier tegen haar gezicht, dat deze snijwond is gehecht en dat sprake is van restschade in de vorm van een blijvend en ontsierend litteken boven het linkeroog. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld, getuigt het oordeel van het Hof dat sprake is van "zwaar lichamelijk letsel" als bedoeld in art. 302, eerste lid, Sr, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden.

5.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in het bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juli 2018.