4.3.1Het pand aan de [adres 2]
Bewijsmiddelen
Het pand aan de [adres 2] is een woonhuis met opslagplaats. De woning werd op 25 oktober 2006 door [naam 8] verkocht aan [naam 9] voor een bedrag van 172.500 euro.[naam 8] leverde het pand op 15 december 2006 aan [naam 9] . In de leveringsakte, opgemaakt door notaris [naam 10] , staat een koopprijs van 172.500 euro vermeld.
Medeverdachte [naam 8] heeft –zakelijk weergegeven – verklaard dat zij bij de verkoop van het pand [adres 1] een contant bedrag van 60.000 euro van [naam 4] heeft gekregen. Dit bedrag kreeg zij van hem op het kantoor van haar adviseur [naam 12] . Het kwam bovenop de koopprijs zoals vermeld in het koopcontract en de akte van levering. [naam 4] overhandigde [naam 8] het geld in aanwezigheid van [naam 9] . De in de leveringsakte van 15 december 2006 opgenomen koopprijs van 172.500 euro, is niet conform de werkelijkheid. Deze was 60.000 euro hoger.Over het geldbedrag heeft [naam 8] verder verklaard dat het grootste gedeelte van het contante geldbedrag uit briefjes van 500 euro bestond. Het resterende geld dat de politie in de bankkluis heeft aangetroffen is allemaal afkomstig van [naam 9] . Desgevraagd geeft [naam 8] aan dat zij met betrekking tot de verkoop van het pand alleen maar zaken heeft gedaan met [naam 4] .Voorts heeft zij aanvullend verklaard dat zij op weg naar de Rabobank tegen [naam 11] heeft verteld dat zij een bedrag van 60.000 euro contant van [naam 9] had gekregen en dat zij nu naar de kluis bij de Rabobank gingen om het geld te deponeren.
Op 28 april 2010 vond er een doorzoeking plaats van een kluis van de Rabobank te [plaats 2] , die werd gehuurd door [naam 8] . In deze kluis werd een geldbedrag van 36.790 euro aangetroffen. Het merendeel van de aangetroffen biljetten waren nagenoeg nieuwe biljetten van 100, 200 en 500 euro. Voorts blijkt uit informatie van de Rabobank dat [naam 8] in 2004 en 2005 slechts eenmaal in deze kluis is geweest, maar in 2006 komt zij zowel op de dag van het sluiten van de koopovereenkomst (25 oktober 2006) alsmede op 27 oktober 2006 en 14 november 2006. In de jaren daarna bezoekt zij de kluis meerdere malen per jaar.
Getuige [naam 11] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat [naam 8] de woning had verkocht aan [naam 9] . [naam 11] is met [naam 8] mee geweest naar [naam 12] , waar het koopcontract van de woning werd getekend. Vervolgens is hij met [naam 8] naar de Rabobank in [plaats 2] gereden. [naam 8] ging naar de kluis. Later heeft [naam 8] hem verteld dat zij wel geld van [naam 9] had ontvangen, zwart.
Getuige [naam 12] heeft over de verkoop van het pand – zakelijk weergegeven – verklaard dat het ondertekenen van het koopcontract op 25 oktober 2006 plaatsvond op zijn kantoor. Op 25 oktober 2006 zijn bij hem op kantoor geweest [naam 8] en haar vriend [naam 11] enerzijds en [naam 4] en zijn dochter [naam 9] anderzijds. Na de ondertekening is [naam 12] , samen met [naam 11] , het kantoor uitgegaan. [naam 8] , [naam 4] en [naam 9] zijn nog een tijdje in het kantoor achtergebleven.
Voorts bevat het dossier een afrekennota van 15 december 2006 van [notarissen] bestemd voor [naam 9] inhoudende dat een bedrag van 183.812,48 euro dient te worden voldaan inzake de levering van de [adres 2] . Dit bedrag bestaat uit de koopsom van 172.500 euro plus bijkomende kosten.
Overwegingen
Op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [naam 9] het pand aan de [adres 2] op 25 oktober 2006 van [naam 8] heeft gekocht. Het pand werd vervolgens op 15 december 2006 geleverd. In de leveringsakte staat als koopprijs genoemd een bedrag van 172.500 euro. [naam 8] heeft verklaard dat zij in aanwezigheid van [naam 9] bij het tekenen van de koopovereenkomst buiten de genoemde koopprijs nog een contant geldbedrag van 60.000 euro heeft ontvangen. Dit geldbedrag heeft zij diezelfde dag gedeponeerd in haar kluis bij de Rabobank.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank de verklaring van [naam 8] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Zij overweegt daartoe als volgt:
Hoewel [naam 8] in haar eerste verhoor op 28 april 2010 heeft verklaard dat de in het koopcontract en in de leveringsakte genoemde koopprijs van 172.500 euro juist is, is zij diezelfde dag - na overleg met haar raadsman - daarop teruggekomen en heeft zij vervolgens meerdere verklaringen afgelegd waarin zij ook zichzelf belast. Daarbij beperkte [naam 8] aanvankelijk de hoogte van het ontvangen geldbedrag tot 45.000 euro, maar in het derde verhoor van 29 april 2010 heeft zij dit bedrag bijgesteld naar 60.000 euro. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 8] niet aangetast door de geschetste gang van zaken op dit punt, nu haar verklaringen steun vinden in het dossier, te weten:
het aantreffen van een contant geldbedrag van 36.790 euro in de kluis van [naam 8] bij de Rabobank. Het merendeel van de aangetroffen biljetten waren nagenoeg nieuwe biljetten van 100, 200 en 500 euro, waarover ook door [naam 8] is verklaard;
het bezoeken van de kluis op de dag van het tekenen van de koopovereenkomst, waarbij [naam 8] het contante geldbedrag zou hebben ontvangen. In de jaren daarna bezoekt zij - in tegenstelling tot in de jaren 2004 en 2005 - meerdere malen per jaar deze kluis;
getuige [naam 12] die heeft verklaard dat op 25 oktober 2006 de koopovereenkomst op zijn kantoor is getekend, waarbij [naam 8] , [naam 4] en [naam 9] op enig moment alleen in zijn kantoor zijn gebleven;
getuige [naam 11] die heeft verklaard dat hij op 25 oktober 2006 met [naam 8] mee is gegaan naar [naam 12] voor het tekenen van de koopovereenkomst en vervolgens naar haar kluis bij de Rabobank.
De verweren van de verdediging met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 8] worden derhalve verworpen.
Het bedrag van 172.500 euro dat in de leveringsakte is opgenomen, betreft dan ook niet de daadwerkelijk overeengekomen kooprijs, maar enkel het via de notaris betaalde bedrag. In werkelijkheid heeft [naam 8] daarnaast nog een bedrag van 60.000 euro contant ontvangen, zodat de koopprijs feitelijk 232.500 euro bedroeg. Dat betekent dat de leveringsakte valselijk is opgemaakt.
Betrokkenheid verdachte
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 25 oktober 2006 de koopovereenkomst op kantoor van [naam 12] getekend heeft en dat zij aanwezig was bij het overhandigen van het contante geldbedrag van 60.000 euro aan [naam 8] . Vervolgens heeft zij op 16 december 2006 de leveringsakte met de daarin vermelde koopprijs van 172.500 euro getekend.
De raadsman heeft bepleit dat het enkele feit dat verdachte aanwezig zou zijn geweest bij het onderhands (aan)betalen van een contant geldbedrag onvoldoende is om van medeplegen te kunnen spreken. Bij verdachte ontbreekt enig strafbaar opzet, wetenschap, medeplegen dan wel het oogmerk ter zake van het valselijk opmaken van de leveringsakte.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich er van bewust moet zijn geweest dat het contante geldbedrag van 60.000 euro dat ter gelegenheid van het ondertekenen van de koopovereenkomst aan [naam 8] werd overhandigd onderdeel uitmaakte van de koopsom van de [adres 1] . Nu daarnaast het volledige bedrag dat in de koopovereenkomst was opgenomen bij de levering via de notaris aan [naam 8] werd betaald, moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat de in de leveringsakte opgenomen koopsom van 172.500 euro niet de daadwerkelijk overeengekomen en betaalde koopsom was en dat de akte die zij ondertekende valselijk is opgemaakt.
De rechtbank acht derhalve het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Witwassen
Aan verdachte wordt tevens verweten dat zij het pand [adres 1] heeft witgewassen.
De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat rondom de levering van het pand een misdrijf heeft plaatsgevonden (het doen opmaken van een valse akte) niet per definitie met zich meebrengt dat het pand als zodanig afkomstig is van enig misdrijf. Daarvoor dient gekeken te worden naar de bron: zijn de gelden waarmee dit pand is betaald afkomstig van enig misdrijf en was verdachte daarvan op de hoogte, dan wel had zij dit redelijkerwijs moeten vermoeden?
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
Verdachte is opgegroeid in een gezin waarin vader al sinds jaar en dag doende was met de aan- en verkoop van panden en de exploitatie daarvan. Voorts regelde hij uit hoofde van een beheersovereenkomst alles met betrekking tot de panden die verdachte op haar naam had staan. Verdachte geeft aan dat zij niet of nauwelijks inhoudelijk op de hoogte was van het reilen en zeilen rondom deze panden. Immers haar vader regelde alles.
Uit het dossier blijkt dat het gedeelte van de koopprijs van de [adres 1] dat via de notaris is betaald, afkomstig is van de verkoopopbrengst van een ander pand. Als wordt verondersteld dat dit verkochte pand van misdrijf afkomstig was, dan bevat het dossier geen bewijs dat verdachte hiervan op de hoogte was, dan wel dit redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Van verdachte had wel verlangd mogen worden dat zij actief navraag had gedaan naar de herkomst van de 60.000 euro die contant zijn overhandigd. Daarnaast had het haar duidelijk moeten zijn dat door middel van deze contante betaling die niet werd verantwoord in de leveringsakte tevens belastingfraude werd gepleegd. Over dit deel van de koopsom werd immers geen overdrachtsbelasting afgedragen. Maar ook deze omstandigheden maken nog niet dat er in de zaak van verdachte bewijs is dat de 60.000 euro van misdrijf afkomstig zijn, laat staan dat het gehele pand als zodanig middellijk dan wel onmiddellijk van misdrijf afkomstig is.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.