3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 28 september 2017omstreeks 02:30 uur kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht om naar de [adres] te Maastricht te gaan. Aldaar zou zich het slachtoffer van een aanranding bevinden. Zij zou door de barman van [naam café] in haar kruis zijn geknepen.
Ter plaatse zagen zij, om 2:40 uur, aangeefster [slachtoffer] . Zij zagen dat [slachtoffer] voorover gebogen liep en aan beide kanten ondersteund werd. Zij was aan het huilen. Ze had betraande ogen en schokte met haar schouders. De verbalisanten hoorden dat [slachtoffer] in de Engelse taal tegen hun zei dat zij zojuist aangerand was door de barman van [naam café] , dat hij haar hard in haar kruis had geknepen. Zij wilde geld uit haar rugzak pakken. De barman stond naast haar. Hij zei tegen haar iets over drank, welke zij bij zich had. Hij pakte haar vervolgens met zijn blote hand in haar kruis vast. Zij voelde dat hij die hand dichtkneep. De fles drank die ze in haar hand had, liet zij vallen. Ze liep weg naar buiten.
De verbalisanten gingen naar [naam café] . De deur werd geopend door een vrouw. Deze vrouw bleek later [naam moeder verdachte] te zijn. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg aan [naam moeder verdachte] of zij binnen mochten komen in verband met een incident. Zij liepen met [naam moeder verdachte] naar binnen. Verbalisant [verbalisant 1] zei tegen [naam moeder verdachte] dat er iemand aangerand zou zijn door één van de barmannen van [naam café] . De verbalisanten hoorden dat [naam moeder verdachte] zei dat het niet waar was. Haar zoon had de jongedame alleen op haar billen getikt.
Op 15 november 2017 doet [slachtoffer] aangifte. Zij was op 27 september 2017 met vrienden in [naam café] in Maastricht. Zij wilde haar tas pakken. De barkeeper ging mee haar tas halen. De tas lag in de ruimte naast de bar. Hij gaf haar haar de tas. Dat was de reden dat ze even in die kamer was. In de ruimte waren aanwezig de man die haar aanrandde, de moeder van de man en een andere barkeeper. Zij pakte haar tas in. De aanrander stond rechts van haar. De andere barman stond tegenover haar aan een tafel. Haar tas stond op die tafel. Ze pakte de flessen alcohol in. Zij hield een van de flessen in haar hand. Terwijl zij de flessen in de tas stopte, greep de man met zijn linker hand van achteren tussen haar benen. Hij kneep tussen haar benen. Ze was verrast en liet de fles vallen die ze in haar handen had. Toen aangeefster buiten was, was ze geschokt en boos. Ze was aan het huilen. Haar vrienden zagen dat en vroegen wat er aan de hand was. Ze vertelde wat er gebeurd was, waarna haar vrienden de politie belden.
Getuige [getuige] heeft op 11 juli 2019 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 28 september 2017 in café [naam café] werkte. Hij kan zich een incident herinneren met een jonge vrouw en [verdachte] en zijn moeder. Tegen het einde is getuige [getuige] naar de keuken gegaan om iets af te wassen. Hij stond met zijn gezicht gericht naar de muur voor de afwasbak. Naast hem was een deur. [verdachte] stond met dat meisje te praten achter zijn linkerschouder. Ook [naam moeder verdachte] was daarbij. De getuige [getuige] hoorde het meisje zeggen: “don’t touch me”. Toen werd hij alert en is hij gaan kijken. Hij zag [verdachte] ’s hand achter de rug van het meisje. Hij weet niet meer of deze hand aan de bovenzijde of de onderzijde van de rug was. [verdachte] ’s moeder verwijderde dat meisje uit het pand.
De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft aangerand.
Ontuchtige handeling
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht een handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval. Verschillende factoren zijn daarbij van belang, zoals de context en de verhoudingen tussen de betrokkenen, het lichaamsdeel dat is aangeraakt, de aard van de aanraking en de wijze waarop dat is geschied.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen waarvan door aangeefster aangifte is gedaan: het over de kleding, met de hand tussen de benen van een vrouw gaan en vervolgens knijpen in de vagina, zonder meer te beschouwen als ontuchtige handelingen, aangezien de billen en de vagina, vanuit seksueel oogpunt geenszins als “neutrale lichaamsdelen” kunnen worden beschouwd.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Deze bepaling dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door het slachtoffer genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin de ontuchtige handelingen door de verdachte worden ontkend en er geen getuigen zijn die de handelingen zelf hebben gezien – de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging mag – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) verklaring van het slachtoffer volgen, maar moet ook gesteund worden door ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron dan het slachtoffer.
Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, geeft deze daaraan in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’-verklaring, inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ aan de betrokken getuige heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117). De betrouwbaarheid van de verklaringen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster over de handelingen die volgens haar door de verdachte bij haar zijn verricht, betrouwbaar zijn. De verklaringen moeten kritisch, zorgvuldig en behoedzaam worden bezien.
Aangeefster heeft verklaard dat zij voorover gebukt stond en haar tas inpakte toen verdachte van achteren zijn hand tussen haar benen deed en haar billen en vagina vastpakte en er in kneep. Aangeefster heeft verklaard dat zij volkomen werd verrast toen verdachte zijn hand tussen haar benen deed en dat zij naar buiten is gegaan en zeer emotioneel was door deze handeling.
Aangeefster heeft drie keer bij de politie verteld wat haar is overkomen. Op de vroege ochtend zelf tegen de verbalisanten ter plaatse, later in de ochtend tijdens het “informatief gesprek zeden” op het politiebureau en tijdens haar aangifte op 15 november 2017. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster consistent. Onderdelen van haar verklaringen die te controleren waren, bleken juist te zijn. Aangeefster had op de bewuste avond een aanvaring met de moeder van verdachte over flessen drank die zij, tegen de regels van [naam café] , zelf had meegebracht. De flessen drank waren weggezet in de ruimte waar volgens haar later de aanranding plaatsvond. Zij is in die ruimte naast de bar geweest om de drank in haar tas te doen. De verdachte was toen ook in die ruimte, samen met een andere barman en de moeder van de verdachte. Verschillende getuigen hebben verklaard dat aangeefster iets riep en daarna emotioneel was. Deze emoties zijn ook waargenomen door de verbalisanten toen zij ter plaatse kwamen.
Steunbewijs vindt de rechtbank ook in de verklaring van de moeder van verdachte,
[naam moeder verdachte] , die zeer kort na het gebeuren tegenover de politie verklaarde dat haar zoon alleen een tik op de billen van de jongedame had gegeven. Weliswaar heeft de moeder van verdachte later ontkend een dergelijke uitlating te hebben gedaan, maar de rechtbank twijfelt niet aan de juistheid van de op ambtseed gerelateerde waarnemingen van de verbalisanten.
Tenslotte vindt de rechtbank steunbewijs in de verklaring van de getuige [getuige] . Hij is bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard dat hij het meisje hoorde zeggen dat zij haar flessen drank terug wilde. Hij hoorde haar toen zeggen “don’t touch me”. Hij zag de hand van de verdachte achter de rug van het meisje.
De rechtbank duidt de handelingen van de verdachte bij [slachtoffer] als het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Van dwang door een feitelijkheid kan sprake zijn wanneer door het onverhoedse karakter van de handelingen enig verzet wordt voorkomen.