ECLI:NL:RBLIM:2019:8884

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
03/138620-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met aanranding in Maastricht met steunbewijs en taakstraf

Op 2 oktober 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte, een barman, werd beschuldigd van het aanranding van een onbekende vrouw op 28 september 2017. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de aanranding, gebaseerd op de aangifte van het slachtoffer, getuigenverklaringen en het proces-verbaal van de politie. De verdachte had de vrouw tijdens een uitgaansavond in een café met zijn hand tussen haar benen geknepen. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte als ontuchtige handelingen moesten worden gekwalificeerd, en dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 40 uur op, met een voorwaardelijke vervangende hechtenis van 20 dagen indien de taakstraf niet werd uitgevoerd. Daarnaast werd een gedeeltelijke schadevergoeding van € 750,00 aan het slachtoffer toegewezen voor immateriële schade, terwijl de vordering voor materiële schade werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/138620-18
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 september 2019. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte [slachtoffer] heeft aangerand.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , het proces-verbaal van bevindingen waarin de politie relateert dat ze aangeefster huilend op straat zien staan als ze bij [naam café] aankomen en zij [naam moeder verdachte] horen zeggen dat haar zoon niets gedaan heeft en hij haar alleen een tik op de billen heeft gegeven en de verklaring van getuige [getuige] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe gewezen op getuigenverklaringen die niet overeenkomen met de aangifte van [slachtoffer] . De verklaring van aangeefster is, gelet daarop, niet betrouwbaar.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 28 september 2017 [2] omstreeks 02:30 uur kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht om naar de [adres] te Maastricht te gaan. Aldaar zou zich het slachtoffer van een aanranding bevinden. Zij zou door de barman van [naam café] in haar kruis zijn geknepen.
Ter plaatse zagen zij, om 2:40 uur, aangeefster [slachtoffer] . Zij zagen dat [slachtoffer] voorover gebogen liep en aan beide kanten ondersteund werd. Zij was aan het huilen. Ze had betraande ogen en schokte met haar schouders. De verbalisanten hoorden dat [slachtoffer] in de Engelse taal tegen hun zei dat zij zojuist aangerand was door de barman van [naam café] , dat hij haar hard in haar kruis had geknepen. Zij wilde geld uit haar rugzak pakken. De barman stond naast haar. Hij zei tegen haar iets over drank, welke zij bij zich had. Hij pakte haar vervolgens met zijn blote hand in haar kruis vast. Zij voelde dat hij die hand dichtkneep. De fles drank die ze in haar hand had, liet zij vallen. Ze liep weg naar buiten.
De verbalisanten gingen naar [naam café] . De deur werd geopend door een vrouw. Deze vrouw bleek later [naam moeder verdachte] te zijn. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg aan [naam moeder verdachte] of zij binnen mochten komen in verband met een incident. Zij liepen met [naam moeder verdachte] naar binnen. Verbalisant [verbalisant 1] zei tegen [naam moeder verdachte] dat er iemand aangerand zou zijn door één van de barmannen van [naam café] . De verbalisanten hoorden dat [naam moeder verdachte] zei dat het niet waar was. Haar zoon had de jongedame alleen op haar billen getikt. [3]
Op 15 november 2017 doet [slachtoffer] aangifte. Zij was op 27 september 2017 met vrienden in [naam café] in Maastricht. Zij wilde haar tas pakken. De barkeeper ging mee haar tas halen. De tas lag in de ruimte naast de bar. Hij gaf haar haar de tas. Dat was de reden dat ze even in die kamer was. In de ruimte waren aanwezig de man die haar aanrandde, de moeder van de man en een andere barkeeper. Zij pakte haar tas in. De aanrander stond rechts van haar. De andere barman stond tegenover haar aan een tafel. Haar tas stond op die tafel. Ze pakte de flessen alcohol in. Zij hield een van de flessen in haar hand. Terwijl zij de flessen in de tas stopte, greep de man met zijn linker hand van achteren tussen haar benen. Hij kneep tussen haar benen. Ze was verrast en liet de fles vallen die ze in haar handen had. Toen aangeefster buiten was, was ze geschokt en boos. Ze was aan het huilen. Haar vrienden zagen dat en vroegen wat er aan de hand was. Ze vertelde wat er gebeurd was, waarna haar vrienden de politie belden. [4]
Getuige [getuige] heeft op 11 juli 2019 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 28 september 2017 in café [naam café] werkte. Hij kan zich een incident herinneren met een jonge vrouw en [verdachte] en zijn moeder. Tegen het einde is getuige [getuige] naar de keuken gegaan om iets af te wassen. Hij stond met zijn gezicht gericht naar de muur voor de afwasbak. Naast hem was een deur. [verdachte] stond met dat meisje te praten achter zijn linkerschouder. Ook [naam moeder verdachte] was daarbij. De getuige [getuige] hoorde het meisje zeggen: “don’t touch me”. Toen werd hij alert en is hij gaan kijken. Hij zag [verdachte] ’s hand achter de rug van het meisje. Hij weet niet meer of deze hand aan de bovenzijde of de onderzijde van de rug was. [verdachte] ’s moeder verwijderde dat meisje uit het pand. [5]
De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft aangerand.
Ontuchtige handeling
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht een handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval. Verschillende factoren zijn daarbij van belang, zoals de context en de verhoudingen tussen de betrokkenen, het lichaamsdeel dat is aangeraakt, de aard van de aanraking en de wijze waarop dat is geschied.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen waarvan door aangeefster aangifte is gedaan: het over de kleding, met de hand tussen de benen van een vrouw gaan en vervolgens knijpen in de vagina, zonder meer te beschouwen als ontuchtige handelingen, aangezien de billen en de vagina, vanuit seksueel oogpunt geenszins als “neutrale lichaamsdelen” kunnen worden beschouwd.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Deze bepaling dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door het slachtoffer genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin de ontuchtige handelingen door de verdachte worden ontkend en er geen getuigen zijn die de handelingen zelf hebben gezien – de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging mag – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) verklaring van het slachtoffer volgen, maar moet ook gesteund worden door ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron dan het slachtoffer.
Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, geeft deze daaraan in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’-verklaring, inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ aan de betrokken getuige heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
De betrouwbaarheid van de verklaringen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster over de handelingen die volgens haar door de verdachte bij haar zijn verricht, betrouwbaar zijn. De verklaringen moeten kritisch, zorgvuldig en behoedzaam worden bezien.
Aangeefster heeft verklaard dat zij voorover gebukt stond en haar tas inpakte toen verdachte van achteren zijn hand tussen haar benen deed en haar billen en vagina vastpakte en er in kneep. Aangeefster heeft verklaard dat zij volkomen werd verrast toen verdachte zijn hand tussen haar benen deed en dat zij naar buiten is gegaan en zeer emotioneel was door deze handeling.
Aangeefster heeft drie keer bij de politie verteld wat haar is overkomen. Op de vroege ochtend zelf tegen de verbalisanten ter plaatse, later in de ochtend tijdens het “informatief gesprek zeden” op het politiebureau en tijdens haar aangifte op 15 november 2017. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster consistent. Onderdelen van haar verklaringen die te controleren waren, bleken juist te zijn. Aangeefster had op de bewuste avond een aanvaring met de moeder van verdachte over flessen drank die zij, tegen de regels van [naam café] , zelf had meegebracht. De flessen drank waren weggezet in de ruimte waar volgens haar later de aanranding plaatsvond. Zij is in die ruimte naast de bar geweest om de drank in haar tas te doen. De verdachte was toen ook in die ruimte, samen met een andere barman en de moeder van de verdachte. Verschillende getuigen hebben verklaard dat aangeefster iets riep en daarna emotioneel was. Deze emoties zijn ook waargenomen door de verbalisanten toen zij ter plaatse kwamen.
Steunbewijs vindt de rechtbank ook in de verklaring van de moeder van verdachte,
[naam moeder verdachte] , die zeer kort na het gebeuren tegenover de politie verklaarde dat haar zoon alleen een tik op de billen van de jongedame had gegeven. Weliswaar heeft de moeder van verdachte later ontkend een dergelijke uitlating te hebben gedaan, maar de rechtbank twijfelt niet aan de juistheid van de op ambtseed gerelateerde waarnemingen van de verbalisanten.
Tenslotte vindt de rechtbank steunbewijs in de verklaring van de getuige [getuige] . Hij is bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard dat hij het meisje hoorde zeggen dat zij haar flessen drank terug wilde. Hij hoorde haar toen zeggen “don’t touch me”. Hij zag de hand van de verdachte achter de rug van het meisje.
De rechtbank duidt de handelingen van de verdachte bij [slachtoffer] als het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Van dwang door een feitelijkheid kan sprake zijn wanneer door het onverhoedse karakter van de handelingen enig verzet wordt voorkomen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 28 september 2017 in de gemeente Maastricht, door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het vastgrijpen van en knijpen in de billen en de vagina van die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheid eruit dat hij, verdachte, onverhoeds en van achteren zijn hand tussen de benen van die [slachtoffer] heeft geduwd en de vagina en de billen van die [slachtoffer] heeft vast gegrepen en erin heeft geknepen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft [slachtoffer] gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De verdachte heeft daarmee een ontoelaatbare inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van ontuchtige handelingen daar lange tijd nadelige gevolgen van kunnen ondervinden. Zij voelen zich niet meer veilig en zijn argwanend naar anderen. Dat dit ook in het onderhavige geval zo is, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgehouden. [slachtoffer] heeft na het gebeuren last gehad van nachtmerries, slapeloosheid en concentratieproblemen. Zij behaalde slechtere studieresultaten. Zij was wantrouwend tegenover mannen. Zij had angst om met een man in een kleine ruimte aanwezig te zijn. De relatie met haar vriend heeft onder het feit geleden. Een aanranding versterkt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Taakstrafverbod?
Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht verbiedt de rechter om in sommige gevallen een taakstraf op te leggen. Op grond van dat artikel kan onder meer géén taakstraf worden opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en welk misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
Op het door de verdachte gepleegde feit staat een gevangenisstraf van maximaal acht jaar, zodat aan het eerste criterium is voldaan. De vraag is vervolgens of het feit een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit, zijn de omstandigheden van het geval van belang.
De verdachte heeft [slachtoffer] over haar kleding in één kort moment aangerand. De handelingen van de verdachte kwalificeert de rechtbank wel als een inbreuk op de lichamelijke integriteit, maar niet als een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Daarmee is het taakstrafverbod, als bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing op het onderhavige feit.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 40 uur, te vervangen door 20 dagen hechtenis indien verdachte zijn taakstraf niet verricht, passend en geboden. De rechtbank zal deze straf aan de verdachte opleggen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert schadevergoeding ten bedrage van € 1.190,00, bestaande uit materiële schade van € 90,00 voor kleding en immateriële schade van
€ 1.100,00.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering. De opgevoerde schade betreffende de post kleding is volgens de officier van justitie geen rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. De gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 750,00.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de post schade aan de kleding het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij moet daarom in haar vordering betreffende de post kleding niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde. Met het door hem gepleegde zedendelict heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, waardoor zij in haar persoon is aangetast. Gelet op het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek kan de vordering worden toegewezen.
De rechtbank begroot het bedrag van de schade naar maatstaven van billijkheid en gelet op de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen, op een bedrag van € 500,00. Dit bedrag zal de verdachte aan het slachtoffer moeten betalen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het resterende deel van de vordering zal worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte is jegens de benadeelde voor de bovenvermelde schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank vindt het van belang dat de verdachte de schade feitelijk zal vergoeden. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • verklaart [slachtoffer] niet ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de post kleding; zij zal dit gedeelte van haar vordering bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 28 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij terzake de immateriële schadevergoeding voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] , van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 28 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. J.H. Klifman,
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2019.
Buiten staat
Mr. C.C.W.M. Aretz is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 september 2017 in de gemeente Maastricht,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het vastgrijpen van en/of knijpen in de billen en/of de vagina van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte,
onverhoeds en/of van achteren zijn hand tussen de benen van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer] heeft vast gegrepen en/of erin heeft geknepen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, dienst regionale recherche, team zeden, proces-verbaalnummer 2017156105, gesloten d.d. 13 juni 2018, doorgenummerd van pagina
2.De rechtbank heeft het door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal verbeterd gelezen in die zin dat waar de verbalisanten als datum van het voorval 28 september 2018 hebben opgeschreven, gelet op de overige inhoud van het dossier, de rechtbank als datum van het incident uitgaat van 28 september 2017.
3.Het proces-verbaal bevindingen d.d. 28 september 2017, pag. 17 en 18.
4.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 15 november 2017, pag. 33 en 35.
5.Het proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van