Op 3 juli 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De rechtbank behandelde een vordering van het openbaar ministerie om de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die gedetineerd was in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard, achterwege te laten. De veroordeelde was eerder veroordeeld door het Landgericht Aachen in Duitsland tot een gevangenisstraf van 2190 dagen en had daarnaast een eerdere veroordeling van de rechtbank Limburg voor een gevangenisstraf van 4 maanden. De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens een openbare zitting op 19 juni 2019, waarbij de officier van justitie en de gemachtigde raadsman van de veroordeelde aanwezig waren.
De officier van justitie voerde aan dat er ernstige bezwaren bestonden tegen de veroordeelde, onder andere naar aanleiding van een celinspectie op 27 februari 2019, waarbij diverse verboden goederen, waaronder drugs, in de cel van de veroordeelde zijn aangetroffen. De verdediging betwistte de ontvankelijkheid van de vordering van het openbaar ministerie, omdat deze niet onverwijld zou zijn ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering tijdig was ingediend en dat er voldoende ernstige bezwaren waren om de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen.
De rechtbank besloot de vordering gedeeltelijk toe te wijzen, waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling werd uitgesteld voor een periode van 6 maanden, te rekenen vanaf 16 november 2019. De rechtbank oordeelde dat het volledig achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet proportioneel was, gezien de ernst van de misdragingen in relatie tot de VI-periode van 770 dagen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.