ECLI:NL:RBZWB:2016:4214

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
02/800561-14, 02/800223-14, 02/800698-14, 02/801190-11, 02/052103-11, 20/000162-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Schoenmakers
  • mr. Hertsig
  • mr. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling en de naleving van bijzondere voorwaarden

Op 14 juli 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, die op 19 mei 2016 was ingediend, tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die op 1 april 2016 feitelijk in vrijheid was gesteld. De rechtbank constateerde dat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn invrijheidstelling waren verbonden, waaronder het locatiegebod en de meldplicht. De officier van justitie had gepersisteerd bij de vordering tot herroeping voor de duur van 120 dagen, verwijzend naar een advies van Reclassering Nederland waarin werd gesteld dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de voorwaarden.

De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in zijn vordering, omdat deze niet onverwijld was ingediend na het constateren van de niet-naleving. De rechtbank oordeelde echter dat het openbaar ministerie binnen zes weken na de melding van de reclassering had gehandeld, en dat de vordering dus onverwijld was ingediend in de zin van artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank merkte op dat, zelfs als de vordering niet onverwijld was ingediend, dit niet zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden had overtreden, waardoor het toezicht door de reclassering niet mogelijk was. Gelet op de overtredingen, besloot de rechtbank tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling en wees de vordering van de officier van justitie toe. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 15g en 15j van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02/800561-14, 02/800223-14, 02/800698-14, 02/801190-11, 02/052103-11, 20/000162-13
VI nummer: 99-000317-28
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 14 juli 2016
op de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
thans ingeschreven te Vught, Lunettenlaan 501, zijnde het adres van de penitentiaire inrichting Vught,
veroordeelde.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie d.d. 19 mei 2016, die strekt tot de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
- het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 15 oktober 2015;
- het advies van Reclassering Nederland d.d. 5 april 2016.

2.De procesgang

Bij de onherroepelijke vonnissen van de meervoudige kamer te Breda d.d. 8 december 2014 onder parketnummers 02/800561-14, 02/800223-14, 02/800698-14, het onherroepelijk vonnis van de politierechter te Breda d.d. 26 april 2013 onder parketnummer 02/801190-11, het onherroepelijk vonnis van de kantonrechter te Tilburg d.d. 30 augustus 2011 onder parketnummer 02/052103-11 en bij het onherroepelijk arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 10 februari 2014 onder parketnummer 20/000162-13, is veroordeelde veroordeeld tot respectievelijk een gevangenisstraf van twee maanden met aftrek van voorarrest, een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van voorarrest, een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van voorarrest, een gevangenisstraf van twee weken met aftrek van voorarrest, een hechtenis van twee weken en een hechtenis van twee weken.
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft het openbaar ministerie beslist tot voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde met ingang van 8 november 2015, onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van 365 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en voorts onder de bijzondere voorwaarden:
  • dat hij op nader te bepalen dag(en)- en tijdstip(pen) aanwezig zal zijn op een nog nader te bepalen locatie. De naleving van deze bijzondere voorwaarde wordt ondersteund door middel van elektronisch toezicht, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat hij zich onmiddellijk na invrijheidstelling zal melden bij de toezichthoudende reclasseringsinstelling;
  • dat hij zich zo vaak dient te melden als noodzakelijk wordt geacht;
  • dat hij zich onder behandeling zal stellen van een (forensisch) psychiatrische instelling en/of (forensische) verslavingszorg, op tijden en plaatsen als door of namens die deskundige/zorginstelling aan te geven;
  • dat hij zich dient in te spannen aangaande het vinden en behouden van een betaalde dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
gedurende een proeftijd van 245 dagen.
Het besluit is op 23 oktober 2015 in persoon aan veroordeelde betekend. Veroordeelde is op 1 april 2016 feitelijk in vrijheid gesteld.
Tijdens het onderzoek ter zitting van de rechtbank van 30 juni 2016 is de officier van justitie, mr. Van Loon, gehoord. Tevens is de gemachtigd raadsman van veroordeelde, mr. W. van Vliet, advocaat te Amsterdam, gehoord. Veroordeelde is niet verschenen.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 120 dagen. Hij verwijst hierbij naar het advies van Reclassering Nederland d.d. 5 april 2016, waaruit volgt dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan het locatiegebod en de meldplicht en hij zich niet bereikbaar houdt voor de toezichthouder.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vordering omdat deze niet onverwijld na het constateren van de niet-naleving van de voorwaarden is ingediend. In dat verband heeft hij erop gewezen dat de reclassering heeft gerapporteerd dat al op 5 april 2016 met parketsecretaris mevrouw [naam parketsecretaris] is besproken dat veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden en de vordering eerst op 19 mei 2016 is ingediend.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie voldoende voortvarend heeft gehandeld door binnen zes weken na de melding van de reclassering dat veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in te dienen, zodat de vordering onverwijld is ingediend in de zin van artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn geweest dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in strijd met artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet onverwijld was ingediend, dit niet dient te leiden tot niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. De wet verbindt immers geen rechtsgevolg aan de niet-naleving van voormeld voorschrift, terwijl niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie ook niet voortvloeit uit de aard van het desbetreffende voorschrift. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Hoge Raad van 9 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2647).
Voorts bevat de vordering de grond waarop zij berust. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank stelt op grond van het verslag van de reclassering vast dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Veroordeelde heeft het locatie- en het meldingsgebod overtreden. Hij is niet op de afgesproken tijd teruggekeerd naar zijn verblijfplaats, heeft zijn telefoonnummer niet door gegeven aan de reclassering en is niet verschenen op de meldplichtafspraak. Veroordeelde houdt zich niet bereikbaar, waardoor het voor de reclassering onmogelijk is geworden het toezicht uit te oefenen.
Het voorgaande geeft, gelet op het bepaalde in artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht, aanleiding tot – gedeeltelijke – herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde en aldus tot toewijzing van de vordering van de officier van justitie.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De beslissing berust op de artikelen 15g en 15j van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing.

De rechtbank
- wijst de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe;
- gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
120 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. Schoenmakers, voorzitter, mr. Hertsig en mr. Felix, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Van den Hurk-Van der Zanden en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2016.