ECLI:NL:RBLIM:2019:4078

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1482
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking persoonsgebonden budget door Zorgkantoor wegens onvoldoende gewaarborgde hulp

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die onder bewind staat, en CZ Zorgkantoor B.V. over de intrekking van zijn persoonsgebonden budget (pgb). Het Zorgkantoor had het pgb ingetrokken omdat er geen correcte verklaring van gewaarborgde hulp was ontvangen. Eiser had een bewindvoerderskantoor ingeschakeld, maar het Zorgkantoor accepteerde deze verklaring niet, omdat volgens hun beleid alleen een natuurlijk persoon als gewaarborgde hulp kan optreden. De rechtbank oordeelde dat deze gedragslijn niet in overeenstemming was met de wet- en regelgeving, die niet expliciet stelt dat een rechtspersoon niet als gewaarborgde hulp kan optreden. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de medewerkster van het bewindvoerderskantoor voldoende was en dat het Zorgkantoor het bewindvoerderskantoor had moeten accepteren als gewaarborgde hulp. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit werd herroepen. Tevens werd het Zorgkantoor veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/1482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [eiser] , eiser

wettelijk vertegenwoordiger: Stichting Bewindvoering Cliëntengelden (SBC)
(gemachtigde: mr. M. van Riet),
en

CZ Zorgkantoor B.V., verweerder

(gemachtigden: mr. S. Koot en mr. N. Baytemir).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) vanaf
24 augustus 2017 beëindigd (lees: ingetrokken) omdat verweerder geen correcte verklaring gewaarborgde hulp heeft ontvangen.
Bij besluit van 22 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [medewerkster] , werkzaam bij SBC. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser, geboren [geboortedatum] , heeft een verstandelijke handicap en verslavingsproblematiek. Hij heeft een indicatie voor een zorgzwaartepakket (ZZP) op grond van de Wlz.
2. Volgens de wet- en regelgeving is voor personen met een bepaald zorgprofiel, zoals bij eiser, een gewaarborgde hulp verplicht gesteld. In 2015 (en 2016) heeft verweerder eiser een aantal keren verzocht om een verklaring gewaarborgde hulp in te laten vullen en terug te sturen. De door SBC ingevulde en ondertekende verklaring was volgens verweerder niet toereikend omdat SBC geen natuurlijk persoon is.
Volgens verweerder dient de gewaarborgde hulp een natuurlijk persoon te zijn. Verweerder heeft vervolgens meerdere malen aangekondigd dat het pgb beëindigd zal worden als er geen (correcte) verklaring gewaarborgde hulp van een natuurlijk persoon wordt verstrekt.
3. In mei 2016 heeft verweerder een verklaring gewaarborgde hulp ontvangen waarin staat vermeld dat de heer [naam] , met vermelding van een burgerservicenummer, vanaf 26 mei 2016 als gewaarborgde hulp is aangesteld. Verweerder heeft deze verklaring geaccepteerd. [naam] is directeur van SBC.
4. Vervolgens heeft verweerder voor het budgetjaar 2017 eiser een pgb toegekend van € 57.199,- voor een ZZP ‘6VG’, zoals geïndiceerd door het Centrum indicatiestelling zorg. Het betreft de functies begeleiding individueel, persoonlijke verzorging, begeleiding groep met vervoer en schoonmaken van de woning.
5. Bij beschikking van 19 januari 2017 heeft de kantonrechter [naam] ontslagen als curator en SBC benoemd tot curator.
6. Tijdens een huisbezoek op 8 mei 2017 is vastgesteld dat de gewaarborgde hulp niet voldoet aan de voorwaarden die verweerder daaraan stelt. Gebleken is dat [naam] diverse taken uitbesteedde aan andere medewerkers van SBC. Hij was niet op de hoogte van de zorginhoud.
7. Verweerder heeft eiser meerdere keren in de gelegenheid gesteld om een nieuwe gewaarborgde hulp aan te stellen. Verweerder heeft de door eiser meerdere aangeleverde verklaringen, waarin SBC als gewaarborgde hulp is aangesteld, niet geaccepteerd omdat SBC geen natuurlijk persoon is.
8. Bij het primaire besluit heeft verweerder het pgb vanaf 24 augustus 2017 ingetrokken omdat verweerder geen correcte verklaring gewaarborgde hulp heeft ontvangen. Het herberekende pgb tot 24 augustus 2017 bedraagt € 36.983,47. Eiser kan voortaan gebruik maken van zorg in natura van één van de in een lijst opgenomen zorgaanbieders.
9. Verweerder heeft eiser tijdens de bezwaarprocedure de mogelijkheid geboden om met een aanvullende verklaring gewaarborgde hulp aan te geven welke medewerker van SBC de verklaring gewaarborgde hulp mede ondertekent. Eiser heeft een, ten opzichte van de door verweerder aangeboden aanvullende verklaring, aangepaste verklaring opgesteld. Verweerder heeft deze verklaring niet geaccepteerd.
10. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat SBC niet voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan een gewaarborgde hulp. SBC is geen natuurlijk persoon. Een rechtspersoon kan volgens verweerder de aan het pgb verbonden verplichtingen niet voldoende garanderen omdat niet duidelijk is wie de belangen van de budgethouder feitelijk behartigt, wie het aanspreekpunt is voor het zorgkantoor en wie aansprakelijk kan worden geacht voor de nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Verweerder heeft gewezen op een uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 augustus 2016 (ECLI:NL:RBLIM:2016:7290) waarin de rechtbank verweerders eis dat de verklaring door een natuurlijk persoon moet worden ondertekend niet onredelijk vond. Verweerder heeft op dit uitgangspunt een uitzondering gecreëerd.
Indien naast de verklaring gewaarborgde hulp ook een aanvullende verklaring gewaarborgde hulp volledig, correct ingevuld en ondertekend is, accepteert verweerder dat een rechtspersoon als gewaarborgde hulp optreedt. De door SBC beoogde gewaarborgde hulp heeft echter geweigerd deze aanvullende verklaring te ondertekenen. Daarmee heeft SBC bewust geen gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid die verweerder heeft geboden. Ook is al eerder aangetoond dat SBC een onjuiste afspiegeling van de gang van de daadwerkelijke gang van zaken heeft geschetst door iemand als gewaarborgde hulp aan te stellen, die niet als zodanig handelt. Zolang niet vaststaat welke persoon de verplichtingen op zich neemt, en dat is het geval als een medewerker wordt aangewezen, worden eisers belangen ten aanzien van het pgb niet voldoende behartigd.
11. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte de eis stelt dat de gewaarborgde hulp een natuurlijk persoon moet zijn. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 december 2016 (ECLI:NL:RBLIM:2016:11222). [medewerkster] heeft geweigerd de aanvullende verklaring te ondertekenen, omdat zij dan zou tekenen voor aansprakelijkheidssteling. Zij is werkzaam bij SBC en bereid om alle taken van de gewaarborgde hulp op zich te nemen, maar zij wenst niet als privépersoon aansprakelijk te worden gesteld bij eventuele fouten. Dat kan ook niet van haar worden verlangd. SBC is een professionele partij en eiser ziet niet in waarom verweerder geen genoegen zou nemen met de verklaring die [medewerkster] in de bezwaarfase heeft ondertekend.
12. Voordat de rechtbank overgaat tot een inhoudelijke beoordeling, ziet de rechtbank aanleiding voor een ambtshalve overweging over het procesbelang. Uit vaste jurisprudentie volgt dat sprake kan zijn van procesbelang indien een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich voordoet. Verweerder hanteert immers nog steeds de vaste gedragslijn dat alleen een natuurlijk persoon gewaarborgde hulp kan zijn. Naar stelling van eiser heeft hij geen andere mogelijkheid voor een gewaarborgde hulp dan SBC en bestaat onverminderd behoefte aan een pgb. De rechtbank ziet hierin voldoende aanleiding om over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling.
13. Bij deze beoordeling van het beroep zijn de volgende bepalingen van belang.
14. Op grond van artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd, indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Blijkens de Memorie van Toelichting op dat artikel bepaalt de concrete subsidieregeling in welke gevallen een subsidie kan worden geweigerd, omdat de weigeringsgronden nauw samenhangen met aard en doel van de desbetreffende subsidie. Aan een beperkt aantal weigeringsgronden bestaat echter bij vrijwel iedere subsidie behoefte. Uit oogpunt van harmonisatie van wetgeving is het gewenst deze gronden in de Awb neer te leggen. Artikel 4:35 voorziet daarin. De in deze bepaling neergelegde weigeringsgronden zijn aanvullend: zij gelden naast de eventueel in de concrete subsidieregeling neergelegde weigeringsgronden.
15. De concrete subsidieregeling die betrekking heeft op het pgb is de Regeling langdurige zorg (Regeling).
De weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 5.11 van de Regeling. De in artikel 4:35 van de Awb neergelegde weigeringsgronden zijn aanvullend op de weigeringsgronden van artikel 5.11 van de Regeling.
Op grond van artikel 5.6, aanhef en onder b, van de Regeling wordt een pgb niet verleend aan een verzekerde die op 31 december 2014 recht had op ZZP 6 VG, tenzij de verzekerde beschikt over gewaarborgde hulp.
In artikel 1.1 van de Regeling is bepaald dat in deze regeling wordt verstaan onder gewaarborgde hulp: door de verzekerde ingeschakelde hulp van een derde, die instaat voor de nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen.
In artikel 5.11, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat de verlening van een pgb kan worden geweigerd, indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde overeenkomstig het eerste lid ingeschakelde hulp:
(…)
5°. anderszins onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het pgb verbonden verplichtingen.
Artikel 5.20, tweede lid, onder b, van de Regeling bepaalt dat het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan intrekken of wijzigen met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde de gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichting niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het pgb of aan de eisen van de gewaarborgde hulp.
16. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser recht had op ZZP 6 VG, zodat hij op grond van artikel 5.6, aanhef en onder b, van de Regeling moet beschikken over gewaarborgde hulp teneinde voor een pgb in aanmerking te kunnen komen. Vast staat dat eiser zelf niet in staat is tot het voeren van de regie over zijn zorg. Hij is immers bij beschikking van de kantonrechter onder curatele gesteld waarbij SBC als curator is benoemd. Tussen partijen is evenmin in geschil dat [naam] niet langer gewaarborgde hulp kon zijn. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bevoegd was de verleningsbeschikking in te trekken, omdat de gewaarborgde hulp niet voldoet aan de eisen die verweerder stelt.
17. De rechtbank stelt vast dat in artikel 5.11 van de Regeling, noch in enige andere wettelijke bepaling dan wel de Memorie van Toelichting expliciet is bepaald dat een stichting of rechtspersoon niet als gewaarborgde hulp kan worden aangesteld. In de toelichting behorend bij artikel 5.11 van de Regeling (Staatscourant 2014, 36917) is juist opgenomen dat de pgb-houder een organisatie kan inschakelen. De beroepsgrond van eiser dat verweerder zich niet, onder verwijzing naar zijn vaste gedragslijn, op het standpunt heeft kunnen stellen dat SBC niet als gewaarborgde hulp kan worden aanvaard, slaagt. Het uitgangspunt van verweerder bij deze gedragslijn, dat het belangrijk is om duidelijk te hebben wie feitelijk als gewaarborgde hulp fungeert, zodat verweerder weet bij wie men terechtkan, acht de rechtbank op zichzelf begrijpelijk. De rechtbank ziet echter niet in op welke manier de vaste gedragslijn, dat enkel een natuurlijk persoon gewaarborgde hulp kan zijn, nodig is om dit uitgangspunt te verwezenlijken.
18. Dit blijkt ook in de praktijk, want verweerder wijkt zelf structureel af van de (gestelde) vaste gedragslijn, door een persoon, werkzaam bij een rechtspersoon in de gelegenheid te stellen een aanvullende verklaring te ondertekenen. [medewerkster] heeft geweigerd deze verklaring te ondertekenen, omdat zij niet aansprakelijk wil worden gesteld. [medewerkster] heeft wel een eigen, door de gemachtigde van eiser opgestelde, verklaring ondertekend.
In deze aangepaste verklaring is het volgende opgenomen:
“SBC (…) verklaart dat zij de “verklaring gewaarborgde hulp” mede ondertekent en verklaart hierbij dat zij zal instaan voor de aan het PGB verbonden verplichtingen.
Hiermee is duidelijk dat SBC de belangen van de heer [eiser] behartigt als curator zijnde en dat SBC aansprakelijk kan worden geacht voor de nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen als gewaarborgde hulp.
Mevrouw [medewerkster] , werkzaam bij SBC, treedt op als contactpersoon voor het CZ Zorgkantoor. Zij fungeert derhalve als vaste aanspreekpunt en zij houdt zicht op de zorgverlening.”
De verklaring is ondertekend door mw. [medewerkster] en door de heer [naam] van SBC.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaring genoegzaam blijkt wie feitelijk als gewaarborgde hulp zal fungeren. Tijdens de behandeling ter zitting heeft [medewerkster] bevestigd zich bewust te zijn van de verplichtingen als gewaarborgde hulp, dat zij hieraan wil voldoen, dat zij regelmatig op diverse wijze contact heeft met eiser en dat zij voor geen enkele andere persoon gewaarborgde hulp is.
19. Gelet op vorenstaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder het pgb ten onrechte heeft ingetrokken omdat geen correcte verklaring gewaarborgde hulp is ontvangen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder had SBC dienen te accepteren als gewaarborgde hulp, waarbij [medewerkster] degene is die de verplichtingen als gewaarborgde hulp op zich zal nemen. Verweerder heeft geen andere intrekkingsgrond aan het primaire besluit ten grondslag gelegd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. Tijdens de behandeling ter zitting is namens eiser desgevraagd verklaard dat hij vanaf het primaire besluit geen zorg meer heeft ontvangen. De rechtbank kan echter niet op verdere wijze zelf in de zaak voorzien – over de vaststelling en de terugvordering – omdat de rechtbank hierop onvoldoende zicht heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder rekening houdt met hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. Cremers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 mei 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.