Overwegingen
1. Eiseres heeft sinds 25 september 2012 een indicatie voor Zorgzwaartepakket (ZZP) 6 VG. Zij verbleef tot 1 mei 2015 in een instelling. Daarna is zij zelfstandig gaan wonen. Op 3 april 2015 heeft zij verweerder verzocht de Zorg in natura (ZIN), waarvan zij tot dan toe gebruik had gemaakt, per 1 mei 2015 om te zetten in een persoonsgebonden budget (PGB). Zij heeft aangegeven gebruik te willen maken van de diensten van zorgverlener Cessio B.V. (Cessio), die haar per 1 juni 2015 gaat begeleiden bij het zelfstandig wonen. Zij heeft desgevraagd een zorgovereenkomst, een zorgbeschrijving en een Budgetplan 2015 ingeleverd alsmede een Verklaring gewaarborgde hulp d.d. 6 augustus 2015, door middel van een stempel met paraaf ondertekend door de Stichting Bewindvoering Cliëntengelden (Stichting).
2. Op 11 september 1015 heeft een Bewustekeuzegesprek (BKG) plaatsgevonden, dat gevoerd is met mevrouw [medewerkster Stichting], werkzaam bij de Stichting. Zij heeft bij die gelegenheid voormelde Verklaring overhandigd. Zij zou de gewaarborgde hulp voor eiseres worden, als medewerkster van de Stichting. Zij heeft de Verklaring gewaarborgde hulp daarom niet persoonlijk ondertekend. Zij heeft verder verklaard dat de mentor van eiseres, die door de rechtbank was benoemd, is ontheven uit haar functie. Het BKG heeft vervolgens geen doorgang meer gevonden, waardoor de informatie/vragenlijst niet meer is ingevuld.
3. Bij het primaire besluit van 21 september 2015 heeft verweerder het verzoek om toekenning van een PGB afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens verweerder heeft eiseres haar keuze voor een PGB onvoldoende bewust gemaakt. Verder zijn eiseres en haar omgeving onvoldoende in staat om zelf op een correcte manier zorg te regelen met een PGB en evenmin om een uitgebreide PGB-administratie bij te houden en het PGB op een correcte manier te besteden. Verweerder heeft eiseres daarom geadviseerd gebruik te maken van ZIN.
4. Bij brief van 2 oktober 2015 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog deel te nemen aan een BKG op 9 oktober 2015 en daarbij aangegeven dat tijdens het gesprek in ieder geval de gewaarborgde hulp aanwezig moet zijn, die namens eiseres moet instaan voor de nakoming van de verplichtingen die aan een PGB verbonden zijn. Deze hulp moet een ondertekende Verklaring gewaarborgde hulp meenemen naar het gesprek. Mevrouw [medewerkster Stichting] voornoemd heeft de afspraak voor het BKG vervolgens geannuleerd in opdracht van de directie van de Stichting. De Stichting wilde namelijk eerst actie ondernemen met betrekking tot de gewaarborgde hulp. Mevrouw [medewerkster Stichting] zou vervolgens met het Zorgkantoor contact opnemen, zodra er een afspraak gepland kon worden.
5. Vervolgens heeft de Stichting bij brief van 13 oktober 2015 namens eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 september 2015. Daarbij is aangevoerd dat eiseres handelingsonbekwaam is en dat de Stichting namens haar mag optreden. Zij verwijst daartoe naar een door de rechtbank afgegeven beschikking d.d. 31 oktober 2012 waarbij haar goederen onder bewind zijn gesteld met als bewindvoerder de Stichting en waarbij mevrouw [naam] is benoemd tot haar mentor. Hetgeen verweerder heeft gesteld is in strijd met de beschikking van de rechtbank. Het feit dat de Stichting als mentor is aangesteld door de rechtbank geeft haar de verplichting om op zoek te gaan naar een geschikte woonplek voor eiseres. Tijdens de hoorzitting op 14 januari 2016 is namens de Stichting aangegeven dat ook rechtspersonen benoemd mogen worden als bewindvoerder of mentor. Het is volgens de vertegenwoordiger van de Stichting niet mogelijk om een natuurlijk persoon aan te stellen als gewaarborgde hulp, hetgeen te maken heeft met de aansprakelijkstelling. Het aansprakelijk kunnen stellen van een bewindvoerder is niet de intentie van het bewindvoerderschap. De zorgkant behoort volgens de Stichting niet tot het takenpakket van een bewindvoerder, die zich bezig houdt met de vermogensrechtelijke kant.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet mogelijk is om een stichting als gewaarborgde hulp aan te stellen, aangezien een stichting niet kan instaan voor het nakomen van de verplichtingen, aan een PGB verbonden. In artikel 1.1 van de Regeling is namelijk bepaald dat de gewaarborgde hulp moet instaan voor de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen. Het PGB kan worden geweigerd, indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde voor die hulp ingeschakelde derde onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de verplichtingen, verbonden aan het PGB. Met de gewaarborgde hulp zal ook een BKG gevoerd moeten worden. Dit is met een rechtspersoon niet mogelijk. Volgens verweerder kan eiseres wél gebruik maken van ZIN. Zij kan daartoe contact opnemen met de afdeling Zorgadvies.
7. In de onderhavige procedure heeft eiseres aangevoerd dat zij de door haar zorgverlener Cessio sinds 1 mei 2015 verleende zorg niet heeft kunnen betalen bij gebreke van een PGB. Cessio heeft aangegeven per 1 maart 2016 te gaan stoppen met het verlenen van zorg, als de tot dan toe verleende zorg niet betaald is. Haar bewindvoerder heeft een ingebrekestelling ontvangen van de advocaat van Cessio. Volgens eiseres is er niet alleen sprake van bewindvoering – die inderdaad slechts ziet op de financiën – maar ook van een mentor die ziet op de zorgkwesties. Deze derden, de bewindvoering samen met de mentor, kunnen wel degelijk instaan voor de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd, indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. Blijkens de memorie van toelichting op dat artikel bepaalt de concrete subsidieregeling in welke gevallen een subsidie kan worden geweigerd, omdat de weigeringsgronden nauw samenhangen met aard en doel van de desbetreffende subsidie. Aan een beperkt aantal weigeringsgronden bestaat echter bij vrijwel iedere subsidie behoefte. Uit oogpunt van harmonisatie van wetgeving is het gewenst deze gronden in de Awb neer te leggen. Artikel 4:35 voorziet daarin. De in deze bepaling neergelegde weigeringsgronden zijn aanvullend: zij gelden naast de eventueel in de concrete subsidieregeling neergelegde weigeringsgronden.
De concrete subsidieregeling die betrekking heeft op het PGB is voornoemde Regeling.
De weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 5.11 van de Regeling. De in artikel 4:35 van de Awb neergelegde weigeringsgronden zijn aanvullend op de weigeringsgronden van artikel 5.11 van de Regeling.
Op grond van artikel 5.6, aanhef en onder b, van de Regeling wordt een PGB niet verleend aan een verzekerde die op 31 december 2014 recht had op ZZP 6 VG, tenzij de verzekerde beschikt over gewaarborgde hulp. In artikel 1.1 van de Regeling is bepaald dat in deze regeling wordt verstaan onder gewaarborgde hulp: door de verzekerde ingeschakelde hulp van een derde, die instaat voor de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen.
Op grond van artikel 5.11, eerste lid, van de Regeling verstrekt de verzekerde, die gewaarborgde hulp inschakelt, het zorgkantoor onverwijld (a) de naam en het adres van de derde en (b) een aanduiding van de hulp die zal worden geboden en de hoedanigheid waarin dit door de derde zal plaatsvinden.
In artikel 5.11, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat de verlening van een PGB kan worden geweigerd, indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde overeenkomstig het eerste lid ingeschakelde hulp:
2°. blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres,
5°. anderszins onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het PGB verbonden verplichtingen.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 31 december 2014 recht had op ZZP 6 VG, zodat zij op grond van artikel 5.6, aanhef en onder b, van de Regeling moet beschikken over gewaarborgde hulp teneinde voor een PGB in aanmerking te kunnen komen.
Vast staat dat eiseres zelf niet in staat is tot het voeren van de regie over haar zorg. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of zij, ter compensatie van het gebrek aan capaciteiten en/of bekwaamheden om zelf de regie te voeren, de gewaarborgde hulp van een stichting kan inroepen.
11. De rechtbank overweegt dat de regie over de te verlenen zorg mede inhoudt het nakomen van de aan het PGB verbonden verplichtingen voor wat betreft de organisatie en het beheer van de zorg, waaronder het kiezen van de zorgverlener en het besteden van het PGB aan zorg die kwalitatief verantwoord is, alsmede het afleggen van rekening en verantwoording over de verleende zorg bij het desbetreffende Zorgkantoor.
12. In het kader van de beoordeling of de verzekerde in staat zal zijn om aan de aan het PGB verbonden verplichtingen te voldoen stelt het Zorgkantoor de feiten en omstandigheden van het individuele geval vast aan de hand van de verleende indicatie en een BKG met de aanvrager van het PGB. Indien de aanvrager wordt ondersteund door een wettelijk vertegenwoordiger of een andere derde dan wordt dit in de beoordeling betrokken.
13. Daarbij is van belang of er sprake is van gewaarborgde hulp van derden. Hiervan kan niet gesproken worden, indien de derde niet kan instaan voor de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen, waaronder die welke betrekking hebben op de keuze van de zorgverlener, de kwaliteit van de zorg en de financiële verantwoording. Inherent hieraan moet worden geacht dat eisen kunnen worden gesteld aan de integriteit van de derde. Volgens de Centrale Raad van Beroep hoeven deze waarborgen niet uitsluitend te zijn gelegen in de gedeelde verantwoordelijkheid voor de gezinsfinanciën, maar ook in de erkende of bewezen capaciteiten van professionele hulpverleners of aanbieders van administratieve en financiële diensten (ECLI:NL:CRVB:2013:1488). 14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om een stichting als gewaarborgde hulp aan te stellen, aangezien een stichting niet kan instaan voor het nakomen van de verplichtingen, die aan een PGB zijn verbonden. Volgens verweerder kan alleen een natuurlijk persoon tot gewaarborgde hulp worden benoemd. Verweerder leidt dit onder meer af uit artikel 5.11, tweede lid, van de Regeling, waarin is bepaald dat de ingeschakelde hulp moet kunnen beschikken over een woonadres. Met de in de Regeling opgenomen regels wordt ervoor gezorgd dat alleen een derde die daadwerkelijk kan instaan voor het nakomen van de verplichtingen, verbonden aan het PGB, zoals de verplichting om niet juist besteed PGB terug te betalen, een budgethouder mag bijstaan als gewaarborgde hulp.
15. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat de afwijzing van het PGB met name is gebaseerd op het bepaalde in artikel 5.11, tweede lid, onder 5°: het PGB kán worden geweigerd als de gewaarborgde hulp onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het PGB verbonden verplichtingen. Verweerder interpreteert deze bepaling aldus dat een stichting die vereiste waarborg in feite niet kan bieden vooral wat betreft de zorgkant en het in dat kader te voeren BKG. Volgens verweerder is het noodzakelijk dat een dergelijk BKG wordt gehouden met een natuurlijk persoon om diens capaciteiten en integriteit te kunnen toetsen alsmede om te verifiëren of deze persoon kan instaan voor de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen. Met een stichting kan een dergelijk BKG volgens verweerder niet worden gevoerd.
16. De rechtbank stelt vast dat noch in de betreffende bepaling noch in enige andere bepaling expliciet is vermeld dat een stichting, of welke andere rechtspersoon dan ook, niet als gewaarborgde hulp kan worden aangesteld. Ook uit de memorie van toelichting bij de betreffende regeling valt dit niet af te leiden. Het bepaalde in artikel 5.11, tweede lid, onder 2°, van de Regeling, waarin is bepaald dat de ingeschakelde hulp moet kunnen beschikken over een woonadres, acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis.
17. Verweerders standpunt dat de verlening van een PGB in het geval van eiseres moet worden geweigerd, omdat er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door haar ingeschakelde gewaarborgde hulp – de Stichting – onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor haar aan het PGB verbonden verplichtingen, welke afwijzingsgrond is geformuleerd in artikel 5.11, tweede lid, onder 5°, kan naar het oordeel van de rechtbank echter wél worden gevolgd.
18. De rechtbank stelt in dit verband allereerst vast dat de Stichting tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft aangegeven alleen maar te willen instaan voor de financiële kant van het PGB, en niet, zoals wel vereist is voor een gewaarborgde hulp, voor de zorgkant daarvan.
Verweerder heeft voorafgaand aan het primaire besluit een onderzoek ingesteld en in dat kader een BKG willen houden teneinde te toetsen of alle voorwaarden aanwezig zijn voor het correct nakomen van de aan het PGB verbonden verplichtingen. Het formulier BKG is echter niet ingevuld. Bij het eerste BKG is niet de mentor van eiseres verschenen maar een zekere [medewerkster Stichting], medewerkster bij de Stichting. De rechtbank is niet duidelijk geworden wat haar functie bij de Stichting precies is geweest. Zij heeft bij die gelegenheid een Verklaring gewaarborgde hulp d.d. 6 augustus 2015, voorzien van een stempel van de Stichting met een daarop geplaatste paraaf, overhandigd. [medewerkster Stichting] zou de gewaarborgde hulp worden, maar als medewerkster van de Stichting. Zij heeft de Verklaring gewaarborgde hulp daarom niet persoonlijk ondertekend. Het BKG heeft vervolgens geen doorgang meer gevonden, waardoor de informatie/vragenlijst niet meer is ingevuld. Na het primaire besluit heeft verweerder in het kader van een zorgvuldige besluitvorming eiseres dan wel haar vertegenwoordiger(s) alsnog in de gelegenheid gesteld het BKG te voeren. De Stichting en/of de mentor van eiseres heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt, maar verweerder simpelweg in gebreke gesteld ten aanzien van het nemen van een beslissing. De rechtbank stelt in dit verband nog vast dat niet de Stichting was benoemd als mentor van eiseres, zoals in bezwaar is gesteld, maar mevrouw [naam], die – naar [medewerkster Stichting] tijdens het BKG heeft verklaard – was ontheven uit haar functie. Ten tijde van het bestreden besluit was er nog geen nieuwe mentor benoemd. De in beroep geponeerde stelling van eiseres dat de mentor van eiseres op de zorgkwesties ziet stemt dan ook niet overeen met de feiten. Het argument van eiseres dat een en ander is gewaarborgd door de beschikking van de rechtbank waarbij de Stichting als bewindvoerder is benoemd en dat er allerlei waarborgen zijn verbonden aan een professionele organisatie doet daar niet aan af noch het argument dat ook een rechtspersoon door het Zorgkantoor aansprakelijk gesteld kan worden. Het gaat er immers met name om dat de zorg in concreto moet worden geregeld en dat in dat kader ook een BKG moet worden gehouden.
19. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat het houden van een BKG van essentieel belang is. Dit kan namelijk worden afgeleid uit de Kamerbrief van de staatssecretaris van VWS d.d. 29 januari 2015, kenmerk 698146-130638-LZ, met bijlagen, waarin onder meer het volgende wordt vermeld:
Het solide PGB kenmerkt zich op hoofdlijnen door het volgende:
- Op basis van overleg tussen verzekerde (of diens vertegenwoordiger) en het zorgkantoor wordt bezien wat de best passende leveringsvorm is en, indien dat een PGB is, of iemand daadwerkelijk in staat is om de aan het PGB verbonden verplichtingen na te komen en het budget verantwoord te besteden. Dat vraagt om strenge en duidelijke voorwaarden aan het PGB zonder onnodige belemmeringen op te werpen. Dat vraagt verder om persoonlijk contact met de verantwoordelijke uitvoerders en goede voorlichting wat het PGB is en welke verplichtingen daarbij horen. Ook vraagt het om een plan van de budgethouder hoe hij het PGB wil besteden en aan de voorkant een beoordeling of het PGB doelmatig en rechtmatig besteed zal worden. Tot slot vraagt het van de budgethouder (als werkgever of opdrachtgever) om met de zorgverleners overeengekomen afspraken in overeenkomsten vast te leggen, die op hun beurt zijn gecontroleerd voordat het PGB wordt uitgegeven.
- Als een ander, op verzoek van de budgethouder, helpt om te kunnen voldoen aan de verantwoordelijkheden die voor de budgethouder gelden, dan moet dat mogelijk zijn. Van deze persoon of organisatie moet duidelijk zijn dat hij betrouwbaar is en dat hij ervoor zorgt dat de budgethouder met hulp de verplichtingen wel kan waarmaken. Indien dat niet het geval is, moet ten behoeve van de bescherming van een cliënt, het PGB op dat moment geweigerd kunnen worden. De maatregelen die de afgelopen 2 jaar zijn ingezet zijn onder meer de BKG’s in persoon door het zorgkantoor. Het is van grote toegevoegde waarde gebleken dat er persoonlijk contact plaats vindt bij zowel het CIZ als het zorgkantoor voor respectievelijk de indicatiestelling en de toekenning van het PGB. Het schriftelijk aanvragen en beoordelen van zowel de indicatie als het PGB brengt risico’s met zich mee zoals het voorwenden van een zwaardere zorgbehoefte dan waarvan feitelijk sprake is. Tijdens de BKG’s van het zorgkantoor wordt nu met de cliënt ingegaan op de motivatie voor het PGB, kan voorlichting worden gegeven en kan beter worden beoordeeld of wordt voldaan aan de eisen die aan het PGB worden gesteld. Soms bleek het beter om een cliënt een oplossing (deels) in natura te bieden.
- Als budgethouders de hulp inroepen van derden om aan de verplichtingen die aan een PGB zijn verbonden te voldoen en om regie te voeren over de zorg, dan dient deze derde ervoor in te kunnen staan dat deze hulp aan de budgethouder gewaarborgd is. Er is voorzien in een uitdrukkelijke grondslag om eisen te stellen aan de integriteit van derden en om een PGB, of een vertegenwoordiger, te weigeren als aan die eisen niet wordt voldaan.
- Sinds 1 januari 2012 zijn alle zorgkantoren BKG’s gaan voeren met verzekerden die hun indicatie in een PGB geleverd willen krijgen. Het BKG heeft als doel dat mensen een bewuste en uitdrukkelijke keuze maken tussen naturazorg en het PGB, en de bij het PGB komende verplichtingen. Daarbij moest de cliënt de afgelopen jaren in de AWBZ aantonen zich ook op naturazorg te hebben georiënteerd. Dit zal in de Wlz worden aangepast naar een deugdelijke motivatie voor het PGB.
- Het is conform de uitgangspunten van het solide PGB niet meer dan logisch dat het zorgkantoor een verzekerde persoonlijk ziet en in gesprek gaat voordat een PGB aan hem/haar wordt toegekend.
- Met het BKG worden de volgende vier zaken bereikt:
1. Er is ruimte voor persoonlijke voorlichting. De cliënt kan worden gewezen op de rechten en plichten die aan een PGB zijn verbonden, waarvan cliënten niet altijd goed op de hoogte zijn. Cliënten kunnen laagdrempelig vragen stellen over het PGB en wat er komt kijken bij het zelf organiseren van zorg;
2. Zorgkantoren kunnen beter beoordelen of een cliënt aan de voorwaarden van het PGB voldoet en de verplichtingen kan waarmaken;
3. Er kan worden gecontroleerd of iemand daadwerkelijk voor een PGB kiest. Het risico dat voor een cliënt een PGB wordt aangevraagd door een persoon of organisatie zonder dat de cliënt dit zelf weet, wordt verkleind.
4. Cliënten kunnen in bepaalde gevallen net zo goed of soms misschien zelfs beter geholpen zijn met zorg in natura of een volledig pakket thuis, of met een combinatie van naturazorg en PGB.
20. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de weigeringsgronden aan te scherpen. De staatssecretaris schrijft daarover in voormelde brief dat het PGB de afgelopen jaren een grote vlucht heeft genomen. Wat is begonnen als een instrument voor niet leverbare zorg heeft zich ontwikkeld tot een gelijkwaardig alternatief voor ZIN. Dit maakte het noodzakelijk het PGB en de regelgeving eromheen door te ontwikkelen. De afgelopen jaren zijn daartoe diverse maatregelen genomen. Veel van deze maatregelen waren het gevolg van het feit dat het PGB niet solide, fraudebestendig en (financieel) toekomstbestendig is. Daarom moet volgens de staatssecretaris duidelijk gemaakt worden wat nodig is om te komen tot een solide en fraudebestendig PGB in de Wlz.
21. Het voorgaande toespitsend op de onderhavige zaak, komt de rechtbank tot de conclusie dat door eiseres dan wel degene die haar belangen moest behartigen geen valide verklaring gewaarborgde hulp is ingebracht. Uit de verklaring d.d. 6 augustus 2015 viel namelijk niet af te leiden wie namens de Stichting gerechtigd was eiseres in concreto te begeleiden. De functie van mevrouw [medewerkster Stichting] bij de Stichting is niet duidelijk geworden. Het is in het algemeen niet zo dat iedere werknemer van een Stichting deze mag vertegenwoordigen. De door de kantonrechter benoemde mentor was ten tijde van het BKG al ontheven uit haar functie. Anders had zij de verklaring kunnen ondertekenen en het BKG kunnen voeren. Verweerders eis dat de verklaring gewaarborgde hulp door een natuurlijk persoon moet worden getekend is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. Daarmee komt vast te staan wie de belangen van de betrokkene in concreto behartigt, wie het aanspreekpunt voor het Zorgkantoor zal zijn en wie aansprakelijk kan worden geacht voor de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen.
22. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten het door eiseres op 3 april 2015 ingediende verzoek om de ZIN per 1 mei 2015 om te zetten in een PGB af te wijzen, nu er gegronde redenen bestonden om aan te nemen dat de door haar ingeschakelde hulp onvoldoende waarborg zou bieden voor het nakomen van de voor haar aan het PGB verbonden verplichtingen. De rechtbank verwijst hiertoe naar hetgeen in dit verband onder punt 18 van deze uitspraak is vastgesteld.
23. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog het volgende op. Cessio is per 1 mei 2015 met het verlenen van zorg aan eiseres gestart ondanks het feit dat er nog geen zekerheid was over de financiering daarvan. Er is dus een groot risico genomen door de zorg al te starten, terwijl de bewindvoerder van eiseres noch haar mentor wist of de financiering daarvan wel rond zou komen. Dat bepaalde vormen van zorg niet in de vorm van ZIN konden worden geleverd en dat daarom geen ZIN mogelijk was, is niet gebleken, mede gelet op verweerders stelling dat álle zorg in de vorm van ZIN kan worden geleverd. De rechtbank stelt vast dat degenen die de belangen van eiseres moe(s)ten behartigen naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2016 geen actie hebben ondernomen. Ondanks het feit dat de gemachtigde van eiseres de Stichting heeft geadviseerd het gesprek met het Zorgkantoor aan te gaan, heeft de Stichting dit geweigerd.
De Stichting heeft de gemachtigde van eiseres overigens onlangs laten weten niet meer op te treden als haar bewindvoerder. Inmiddels is het bewind en het mentorschap van de Stichting op verzoek van eiseres per 7 juli 2016 beëindigd. De zorgovereenkomst met Cessio is gestopt per 1 maart 2016. Eiseres heeft toen een aantal weken geen begeleiding gehad tot 1 juni 2016. Haar casus is vervolgens besproken in het crisisteam van Koraal Groep. Haar huidige curator is benaderd door het maatschappelijk werk van Op de Bies (onderdeel van Koraal Groep). Eiseres ontvangt thans ZIN via de Koraal Groep. Nu er sprake is van een gewijzigde situatie ligt het op de weg van eiseres dan wel degene die haar belangen behartigt om een nieuwe aanvraag in te dienen, mocht zij in de toekomst alsnog aanspraak willen maken op een PGB.
24. Het beroep is ongegrond.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.