Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening maar ook op het beroep.
2. Eiseres heeft sinds 10 april 2015 een indicatie voor Zorgzwaartepakket (ZZP) 6 VG dan wel een vergelijkbaar zorgprofiel. Zij verbleef tot 1 mei 2015 in een instelling van [zorgstichting] op basis van Zorg in Natura (ZIN). Omdat eiseres een kind kreeg moest zij de instelling verlaten. De kantonrechter heeft bij beschikking van 7 juli 2010 SBZN benoemd tot bewindvoerder met benoeming van [naam werkneemster] tot mentor.
Bij beschikking van 8 april 2015 heeft de kantonrechter SBZN ook benoemd tot mentor van eiseres. [naam werkneemster] is als werkneemster bij SBZN belast met de feitelijke werkzaamheden verbonden aan het mentorschap.
3. Op 29 mei 2015 heeft een Bewustkeuzegesprek (BKG) plaatsgevonden met eiseres, haar partner, [vertegenwoordiger SBZN] en [naam werkneemster] alsmede met [naam] , werkzaam bij Hulp@Home, de feitelijke zorgaanbieder. Zij hebben verklaard dat bewust voor een PGB is gekozen omdat de voormalige zorgaanbieder [zorgstichting] , niet de moeder-kind-zorg kon bieden die eiseres nodig had. Alle verplichtingen en taken verbonden aan het PGB zullen door de bewindvoerder worden verricht. Blijkens de informatie/vragenlijst BKG is verweerder tot de conclusie gekomen dat eiseres geschikt is voor een PGB en dat daarom een positief advies zal worden uitgebracht. Bij besluit van 17 juni 2015 heeft verweerder eiseres een PGB verstrekt voor de periode van 1 mei tot en met 31 december 2015.
4. Bij besluit van 16 december 2015 heeft verweerder de aanvraag PGB voor 2016 afgewezen onder de motivering dat er geen geldige verklaring gewaarborgde hulp is ingediend. De door eiseres ingestuurde verklaring was ingevuld door SBZN.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet mogelijk is een rechtspersoon als gewaarborgde hulp aan te stellen omdat deze niet kan instaan voor het nakomen van de verplichtingen die aan het PGB zijn verbonden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
5. In de procedure met kenmerk AWB/ROE 16/1136 heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 1 juni 2016 geoordeeld dat de principiële vraag of de gewaarborgde hulp kan worden verleend door een rechtspersoon die de desbetreffende verklaring dan ook dient in te vullen of dat dit enkel door een natuurlijk persoon kan worden gedaan, door een meervoudige kamer dient te worden beantwoord. Gelet op de belangen van eiseres heeft de voorzieningenrechter vervolgens het besluit van 16 december 2015 geschorst, met de opdracht aan verweerder het PGB over 2015 te laten doorlopen tot aan de datum van de uitspraak in de hoofdzaak.
6. Het beroep is door eiseres op 3 augustus 2016 ingetrokken nadat verweerder had medegedeeld dat het PGB over 2016 alsnog werd toegekend. Tot een uitspraak in de beroepsprocedure is het tussen partijen aldus niet gekomen. De meervoudige kamer van de rechtbank Limburg heeft op 25 augustus 2016 wel in een andere zaak aangaande weigering tot toekenning van een PGB uitspraak gedaan (kenmerk AWB/ROE 16/371).
7. Eiseres heeft vervolgens bij brief van 15 september 2016 verweerder gevraagd haar te informeren over een PGB over 2017. Eiseres heeft vervolgens een verklaring gewaarborgde hulp, waarbij SBZN als gewaarborgde hulp is aangeduid en de verklaring namens SBZN door [vertegenwoordiger SBZN] is ondertekend, ingediend.
8. Verweerder heeft vervolgens het thans bestreden besluit genomen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen geldige verklaring gewaarborgde hulp is ingediend.
De verklaring dient te worden ingevuld en ondertekend door een natuurlijk persoon.
Verweerder verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar artikel 5.11 van de Regeling langdurige zorg (Regeling). Het PGB voor 2017 kan daarom niet worden toegekend.
9. Eiseres kan zich met dit standpunt van verweerder niet verenigen en voert hiertoe -samengevat- het volgende aan. De zorgovereenkomst met zorgaanbieder Hulp@Home is door verweerder akkoord bevonden en het BKG heeft naar ieders tevredenheid plaatsgevonden. Eiseres heeft tevens een door [naam werkneemster] als werkneemster van SBZN opgestelde en ondertekende verklaring van 3 november 2016 overgelegd. [naam werkneemster] zegt hierin toe feitelijk invulling te zullen geven aan alle verplichtingen die verbonden zijn aan het PGB en dat, in geval van ziekte of andere redenen voor afwezigheid er voor adequate vervanging wordt zorggedragen. Eiseres verwijst naar de toelichting op artikel 5.11 van de Regeling in de Staatscourant en een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:780). Eiseres is ermee bekend dat over deze materie en de verschillende handelwijzen van zorgkantoren landelijk overleg wordt gevoerd op het Ministerie. De uitkomst van dit overleg dient te worden afgewacht. Eiseres benadrukt dat zij door de weigering van het PGB ernstig wordt benadeeld nu de zorg niet gecontinueerd kan worden en dit voor haar en haar kind onontbeerlijk is. 10. Bij de beoordeling is het volgende wettelijk kader van belang.
Op grond van artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd, indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Blijkens de Memorie van Toelichting op dit artikel bepaalt de concrete subsidieregeling in welke gevallen een subsidie kan worden geweigerd omdat de weigeringsgronden nauw samenhangen met aard en doel van de desbetreffende subsidie. Aan het formuleren van een beperkt aantal weigeringsgronden bestaat echter bij vrijwel iedere subsidie behoefte. Uit oogpunt van harmonisatie van wetgeving is het gewenst deze gronden in de Awb neer te leggen. Artikel 4:35 van de Awb voorziet daarin. De in de bepaling neergelegde weigeringsgronden zijn aanvullend: zij gelden naast de eventueel in de concrete subsidieregeling neergelegde weigeringsgronden. De concrete subsidieregeling die betrekking heeft op het PGB is voornoemde Regeling.
In artikel 1.1 van de Regeling is bepaald dat in deze regeling wordt verstaan onder gewaarborgde hulp: door de verzekerde ingeschakelde hulp van een derde die instaat voor de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen.
Op grond van artikel 5.6 van de Regeling wordt een PGB, tenzij de verzekerde beschikt over gewaarborgde hulp, niet verleend aan een verzekerde die op 31 december 2014 recht had op ZZP 6 VG dan wel is aangewezen op één van de in onderdeel a genoemde zorgprofielen.
In artikel 5.11, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de verzekerde, die gewaarborgde hulp inschakelt, het zorgkantoor onverwijld verstrekt:
a. de naam en het adres van de derde;
b. een aanduiding van de hulp die zal worden geboden en de hoedanigheid waarin dit door de derde zal plaatsvinden.
In artikel 5.11, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat de verlening van een PGB kan worden geweigerd, indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde overeenkomstig het eerste lid ingeschakelde hulp:
1°. bij een eerdere verstrekking van persoonsgebonden budgetten waarbij deze derde als hulppersoon of vertegenwoordiger optrad niet heeft ingestaan voor nakoming van de daaraan verbonden verplichtingen,
2°. blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres,
3°. zijn vrijheid is ontnomen,
4°. onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt, dan wel een verzoek tot van toepassing verklaring van die regeling bij de rechtbank is ingediend of deze derde failliet is verklaard, of
5°. anderszins onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres zelf niet in staat is tot het voeren van de regie over haar zorg. Zij is immers bij beschikking van de kantonrechter onder bewind gesteld waarbij SBZN als bewindvoerder is benoemd. Gelet op de indicatie van het ZZP dient eiseres te beschikken over een gewaarborgde hulp. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiseres ter compensatie van capaciteiten en bekwaamheden om zelf die regie te voeren over het PGB, de gewaarborgde hulp van SBZN kan inroepen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
12. In de Kamerbrief van de Staatssecretaris van VWS van 29 januari 2015, kenmerk 698146-130638-LZ, is het navolgende opgenomen:
“ Het solide PGB kenmerkt zich op hoofdlijnen door het volgende:
Op basis van overleg tussen verzekerde of diens vertegenwoordiger en het zorgkantoor, wordt bezien wat de best passende leveringsvorm is en, indien dit een PGB is, of iemand daadwerkelijk in staat is om de aan het PGB verbonden verplichtingen na te komen en het budget verantwoord te besteden. Dit vraagt om strenge en duidelijke voorwaarden aan het PGB zonder onnodige belemmeringen op te werpen. Dat vraagt verder om persoonlijk contact met de verantwoordelijke uitvoerders en goede voorlichting wat het PGB is en welke verplichtingen daarbij horen. Ook vraagt het om een plan van de budgethouder hoe hij het PGB wil besteden en aan de voorkant de beoordeling of het PGB doelmatig en rechtmatig besteed zal worden. Tot slot vraagt het van de budgethouder (als werkgever of opdrachtgever) om met de zorgverleners overeengekomen afspraken in overeenkomsten vast te leggen, die op hun beurt zijn gecontroleerd voordat het PGB wordt uitgegeven.
Als een ander op verzoek van de budgethouder helpt om te kunnen voldoen aan de verantwoordelijkheden die voor de budgethouder gelden, dan moet dat mogelijk zijn. Van deze persoon
of organisatiemoet duidelijk zijn dat hij betrouwbaar is en dat hij ervoor zorgt dat de budgethouder met hulp de verplichtingen wel kan waarmaken. Indien dit niet het geval is, moet ten behoeve van de bescherming van een cliënt het PGB op dat moment geweigerd kunnen worden.”
13. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat uitgangspunt bij een PGB dan ook dient te zijn dat de budgethouder (of diens vertegenwoordiger) in staat zal zijn tot het nakomen van de aan het PGB verbonden verplichtingen voor wat betreft de organisatie en het beheer van de zorg, het besteden van het PGB aan zorg die kwalitatief verantwoord is alsmede het afleggen van rekening en verantwoording over de verleende zorg bij het Zorgkantoor. De staatssecretaris maakt nadrukkelijk melding van de mogelijkheid dat een ander de budgethouder kan helpen om aan de verplichtingen te voldoen en dat hierbij sprake kan zijn van een persoon of organisatie zolang deze betrouwbaar is en kan instaan voor de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen. Inherent hieraan moet worden geacht dat de eisen kunnen worden gesteld aan de integriteit van de derde. Volgens de CRvB hoeven deze waarborgen niet uitsluitend te zijn gelegen in de gedeelde verantwoordelijkheid voor de financiën, maar ook in de erkende of bewezen capaciteiten van professionele hulpverleners of aanbieders van administratieve en financiële diensten (ECLI:NL:CRVB:2013:1488). 14. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerders eis dat de verklaring gewaarborgde hulp door een natuurlijk persoon moet worden ondertekend, niet onredelijk is. In het onderhavige geval is hiervan ook sprake nu [vertegenwoordiger SBZN] namens SBZN de verklaring gewaarborgde hulp heeft ondertekend. Daarmee komt immers vast te staan wie de belangen van de betrokkene behartigt, wie het aanspreekpunt voor het Zorgkantoor zal zijn en wie aansprakelijk kan worden geacht voor de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg van 25 augustus 2016 (kenmerk AWB/ROE 16/371).
15. In dezelfde uitspraak is ook overwogen dat noch in artikel 5.11 van de Regeling noch in enige andere wettelijke bepaling dan wel de Memorie van Toelichting expliciet is bepaald dat een stichting of rechtspersoon niet als gewaarborgde hulp kan worden aangesteld. Daarentegen is in de toelichting behorend bij artikel 5.11 van de Regeling (Staatscourant 2014, 36917) het volgende opgenomen:
“De verantwoordelijkheid voor de naleving van de verplichtingen omtrent het pgb, evenals de gevolgen bij niet-naleving daarvan, rusten in de eerste plaats nog steeds bij de budgethouder. Die zal ook nog steeds aan alle verplichtingen moeten voldoen die rondom het pgb gelden. De pgb-houder die een derde inschakelt, doet er daarom goed aan zich ervan te vergewissen dat een hulppersoon
(of organisatie) die hij inschakelt integer is en ook kan waarborgen dat de budgethouder zal voldoen aan verplichtingen rond het pgb die de budgethouder zonder diens hulp mogelijk niet kan nakomen.”
Ook uit deze toelichting leidt de voorzieningenrechter af dat een organisatie een budgethouder kan bijstaan in het nakomen van de verplichtingen voortvloeiend uit een PGB.
16. Nu in onderhavige zaak eiseres bij beschikking onder bewind is gesteld bij SBZN, er een positief BKG is gevoerd met SBZN, [vertegenwoordiger SBZN] en [naam werkneemster] , de zorgovereenkomst met de zorgaanbieder is goedgekeurd, de verklaring gewaarborgde hulp is ingevuld door de bij beschikking benoemde bewindvoerder tevens mentor SBZN en mede is ondertekend door [vertegenwoordiger SBZN] en ook [naam werkneemster] een schriftelijke verklaring heeft afgelegd dat zij zal instaan voor nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat hiermee de gewaarborgde hulp aan de daartoe te stellen eisen voldoet. Door verweerder is ook niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen op deze wijze onvoldoende gegarandeerd zijn. Duidelijk is immers wie de belangen van de betrokkene feitelijk behartigt, wie het aanspreekpunt voor het Zorgkantoor zal zijn en wie aansprakelijk kan worden geacht voor de nakoming van de aan het PGB verbonden verplichtingen. Verweerder heeft in het thans bestreden besluit dan ook een te beperkte uitleg gegeven aan het begrip ‘gewaarborgde hulp’ zoals bedoeld in de Regeling.
17. In het verlengde hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op onjuiste gronden heeft geweigerd aan eiseres een PGB voor 2017 toe te kennen. De voorzieningenrechter verklaart het beroep dan ook gegrond en zal zelf in de zaak voorzien door het PGB over 2017 aan eiseres toe te kennen. Nu het beroep gegrond is zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
18. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep alsmede het verzoek om een voorlopige voorziening vergoedt.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.