Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 23 mei 2018;
- het verweerschrift van de man, tevens houdende zelfstandige verzoeken, ingekomen op 7 augustus 2018;
- het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken, ingekomen op
- de brief, met producties, van de vrouw van 27 juni 2019;
- de brief van de man van 27 juni 2019 en de brief, met producties, van de man van
2.De beoordeling
.De vrouw heeft zich daartegen verzet. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat een bindende eindbeslissing is genomen over een voor partijen principiële kwestie, namelijk de omvang van de verrekenplicht tussen partijen op grond van het tussen hen geldende verrekenbeding. Dit weegt naar het oordeel van de rechtbank mee bij de beoordeling of aan de man conform zijn verzoek tussentijds appel moet worden opengesteld. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 23 januari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AL7051). De hiervoor genoemde bindende eindbeslissing dient in deze procedure te worden gekenmerkt als een beslissing op een voor partijen controversiële rechtsvraag, die doorwerkt in de verdere behandeling en beoordeling van de zaak, zoals blijkt uit de hiervoor opgenomen rechtsoverwegingen én de beslissingen opgenomen in het dictum van deze beschikking. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen en tussentijds appel tegen deze beschikking volledig openstellen.