ECLI:NL:RBLIM:2018:9907

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
03-666002-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met vuurwapen in Venlo

Op 4 januari 2018 heeft de verdachte in Venlo met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten, waarbij het slachtoffer in zijn onderbeen werd geraakt. De verdachte werd aangeklaagd voor poging tot moord, poging doodslag, zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, en dat de verdachte niet met de intentie handelde om het slachtoffer te doden. De rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, wat leidde tot de veroordeling voor poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg gedeeltelijk gelijk in zijn schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/666002-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [adres] ,
gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat kantoorhoudende te Maastricht .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 oktober 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte met een vuurwapen een kogel in het been van [slachtoffer] heeft geschoten en in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten.
Dit is primair ten laste gelegd als poging tot moord dan wel poging doodslag, subsidiair als zware mishandeling (al dan niet met voorbedachte raad), meer subsidiair als poging tot zware mishandeling (al dan niet met voorbedachte raad) en meest subsidiair als bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven (het primair tenlastegelegde). De verdachte heeft gericht op de onderbenen van het slachtoffer geschoten, waardoor er, bij het ontbreken van andere aanwijzingen daarvoor, geen aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan.
De officier van justitie acht evenmin bewezen dat de verdachte aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (het subsidiair tenlastegelegde). Hij verwijst in dit verband naar de e-mail van de forensisch arts die concludeert dat het letsel van het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel is.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (het meer subsidiair tenlastegelegde). De verdachte heeft een vuurwapen meegenomen naar de sportschool en daar ontstaat ruzie tussen hem en het latere slachtoffer, met wie de verdachte in conflict is. Vervolgens gaat de verdachte achter het latere slachtoffer aan naar buiten en neemt daarbij zijn jas met daarin het vuurwapen mee. Buiten schiet hij met het wapen ook daadwerkelijk op het slachtoffer. Er zijn meerdere momenten geweest waarop de verdachte andere keuzes had kunnen maken, maar hij heeft dit niet gedaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit de vrijspraak van het primair tenlastegelegde. De verdachte heeft niet de intentie gehad om het slachtoffer te doden. Niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat iemand als gevolg van een schotwond in zijn been komt te overlijden en de verdachte heeft een dergelijke kans zeker niet aanvaard.
Ook het subsidiair tenlastegelegde feit kan naar de mening van de raadsman niet bewezen worden. Gelet op de letselbeschrijving kan het opgelopen letsel namelijk niet gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de voorbedachte raad. De verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Gelet op de jurisprudentie moet kunnen worden vastgesteld wanneer de verdachte het besluit heeft genomen om zijn handelingen te verrichten en moet kunnen worden vastgesteld dat hij vanaf dat moment gelegenheid heeft gehad om na te denken over de gevolgen daarvan. Nu dit uit het dossier niet volgt, kan de voorbedachte raad niet worden bewezen. Bovendien zijn er contra indicaties voor voorbedachte raad. De verdachte heeft namelijk vanaf het moment dat de ruzie ontstond tot het moment van schieten in een hevige drift verkeerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Het bewijs
De aangifte
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft op 4 januari 2018 aangifte gedaan. Hij verklaart daarbij dat hij die dag omstreeks 00:45 uur bij de [naam sportschool] in Venlo was. Op de bovenverdieping waar de fitnessapparaten staan, zag hij op een gegeven moment de verdachte. Ze kregen ruzie over geld: aangever heeft een bedrag van 500 euro geleend van de verdachte en deze wil dat bedrag met rente terugbetaald krijgen, tot een totaalbedrag van 750 euro. De verdachte zei tegen hem dat hij naar buiten moest komen.
Aangever liep in eerste instantie mee naar de uitgang, maar bedacht zich toen. Toen de verdachte echter denigrerende dingen naar hem riep, was voor aangever de maat vol en liep hij toch weer richting de uitgang. Hij maakte de deur naar buiten open, daarna volgde de verdachte. Aangever legde zijn jas en sporttas neer en draaide zich toen richting de uitgang, waar de verdachte net uit was gekomen en aangever maakte een beweging naar de verdachte van ‘wat is er nou?’. Hij opende hierbij zijn armen. Toen zag hij dat de verdachte een klein pistool in zijn rechterhand pakte. Hij heeft niet gezien dat hij dat wapen heeft doorgeladen, daarvoor ging het te snel. Hij hoorde minimaal twee tot vier knallen. Bij de eerste knal rende hij weg, maar omdat hij niets voelde, is hij weer teruggelopen om zijn jas en tas te pakken. Hij dacht ook dat het mogelijk een luchtdrukwapen was of dat het losse flodders waren. Toen volgde een tweede schot en voelde hij dat hij in zijn linker onderbeen werd geraakt. Hoe vaak geschoten is, weet hij niet meer zeker. Ook heeft hij niet gezien waar de verdachte op gericht heeft, daarvoor ging het te snel. [2]
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft op 17 en 18 januari 2018 bij de politie en op de zitting een verklaring afgelegd.
De verdachte verklaart dat hij ruzie heeft met aangever omdat die hem beschuldigt van oplichting door een wisseltruc met een horloge. Daarna speelde er nog iets met een telefoon die aangever aan de verdachte wilde verkopen, waarbij de verdachte door tussenkomst van een ander 500 euro heeft betaald aan aangever zonder die telefoon te krijgen. Aangever bedreigde de verdachte omdat hij nog meer geld wilde. Hij bleef hem lastigvallen en hem bedreigen en afpersen. Aangever heeft hem ook een keer aangevallen. Ten slotte heeft hij verdachtes moeder bedreigd. [3]
Nadat aangever hem (eerder) bedreigde, besloot de verdachte een kogelvrijvest te kopen. Toen hij dit kocht, kreeg hij het vuurwapen aangeboden en dit heeft hij toen ook gekocht om zichzelf mee te verdedigen. [4]
De verdachte verklaart verder dat hij bij [naam sportschool] werkt en in de locatie Venlo werkte, maar daar medio oktober 2017 is weggegaan omdat aangever hem altijd opzocht en hem bedreigde. Op 3 januari 2018 is hij om ongeveer 23:00/23:30 uur bij [naam sportschool] in Venlo gaan fitnessen. Hij wist dat aangever niet meer in [naam sportschool] mocht komen omdat hij geen pasje had: in het systeem van [naam sportschool] stond een waarschuwing vermeld bij zijn naam. Toen aangever, misschien met het pasje van iemand anders, binnenkwam, liep hij direct op de verdachte af. Ze gingen tegen elkaar schelden. De verdachte was boos. De verdachte stuurde, ondanks dat hij op dat moment niet aan het werk was, aangever naar buiten. Hij wilde dat aangever daar weg ging; aangever had daar niets te zoeken. De verdachte wilde zeker weten dat aangever ook daadwerkelijk wegging. De verdachte liep daarom met hem de trap af naar buiten. Voordat hij naar buiten liep, pakte hij zijn jas, waarin het wapen zat. Toen hij buitenkwam en aangever daar stond, heeft hij het wapen doorgeladen. Aangever riep toen hij buitenkwam: “Ik maak je dood” en kwam direct op hem afgelopen. De afstand tussen hen was minder dan twee meter. De verdachte pakte zijn wapen en schoot gericht op de voet van aangever. Hij wilde hem eigenlijk niet raken, maar aangever bleef op hem afkomen. Toen heeft hij gericht geschoten op zijn been. Daarna is de verdachte direct weggerend, van hem af. [5]
Het letsel
Op 5 januari 2018 heeft S.J.M. Laumer, arts-assistent bij VieCuri, Medisch Centrum voor Noord-Limburg, in een brief aan huisarts mw. J.H. Geuze, bericht over het bezoek van het slachtoffer aan de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Aangegeven wordt dat sprake is van een “tweetal prikgaatjes á 0.5 cm op 5 cm afstand van elkaar” in het onderbeen, dat het onderliggende onderbeenbot niet drukpijnlijk is, dat geen sprake is van asdrukpijn en dat belasting mogelijk is.
De heer Van Gastel, forensisch arts KNMG bij de GGD Limburg-Noord, heeft in zijn mail van 28 februari 2018 op basis van dit verslag van de SEH-behandeling bij VieCuri geconcludeerd dat alleen sprake is van een vleeswond en dat de verwonding naar verwachting binnen twee tot drie weken volledig zal genezen. Er zijn geen vitale structuren (bloedvaten, zenuwen, bot) beschadigd. Er had wel zwaar lichamelijk letsel kunnen ontstaan: bij een schot had het onderbeensbot geraakt kunnen worden, met een botbreuk, botbreuken of een botinfectie tot gevolg, zenuwen en bloedvaten hadden kunnen worden geraakt en dus beschadigd kunnen worden met chronische invaliditeit als gevolg.
Het sporenonderzoek
De aangetroffen hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi)automatisch werkend pistool van het kaliber 6,35 mm Browning. [6]
3.3.2
Overwegingen over het bewijs
De rechtbank acht op grond van de weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte meermalen met een vuurwapen geschoten heeft op en in de richting van het slachtoffer, waarbij hij één kogel in het onderbeen van het slachtoffer heeft geschoten. Dit heeft de verdachte van korte afstand gedaan.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden hoe dit handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd:
  • als poging tot moord of tot doodslag zoals primair ten laste is gelegd;
  • als zware mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad, zoals subsidiair ten laste is gelegd;
  • als poging tot zware mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad, zoals meer subsidiair ten laste is gelegd, of
  • als bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, zoals meest subsidiair ten laste is gelegd.
Daarbij geldt dat een (meer) subsidiaire variant alleen aan bod komt, als de eerder genoemde variant(en) niet tot een veroordeling leidt of leiden.
Poging tot moord of tot doodslag
Om tot een veroordeling voor poging tot moord of doodslag te komen, is vereist dat wordt vastgesteld dat de verdachte aangever wilde doden. Voor moord is bovendien vereist dat de verdachte daarbij met voorbedachte raad handelde. .
Voor moord moet op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342 en HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963) bovendien worden vastgesteld dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit om over te gaan tot zijn handelingen en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is voor die voorbedachte raad. Immers, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte naar de sportschool is gekomen met de bedoeling aangever daar te treffen en hem aldaar vervolgens te doden. Verder is er geen bewijs dat de verdachte toen hij aangever trof op de sportschool, hem bewust mee naar buiten heeft genomen om hem daar dood te schieten. Ten slotte is ook niet vast komen te staan dat, nadat de verdachte en aangever samen naar buiten gingen om hun conflict uit te vechten, de verdachte besloot zijn wapen te gebruiken om aangever te doden. Poging moord kan daarom niet worden bewezen. Om dezelfde reden komt de rechtbank evenmin tot bewezenverklaring van de poging doodslag..
De volgende vraag is dan of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever: bestond er een aanmerkelijke kans dat aangever dood zou gaan door het handelen van de verdachte en zo ja, heeft de verdachte bewust deze aanmerkelijke kans aanvaard.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte ten minste twee maal op de aangever heeft geschoten met klein kaliber pistool en de aangever in zijn onderbeen heeft geraakt. Uit de medische informatie blijkt dat aangever daarbij licht gewond is geraakt en door een schot in het been het leven niet had kunnen laten. Nu niet is gebleken hoeveel schoten er precies zijn afgevuurd door de verdachte en hoe die schoten gericht zijn geweest, kan niet worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever zou komen te overlijden doordat de verdachte op hem heeft geschoten. Voorwaardelijk opzet op de dood, kan daarom evenmin worden bewezen.
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen en hetgeen zij daarover heeft overwogen, niet bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd aangever met voorbedachte raad om het leven te brengen of hem heeft geprobeerd opzettelijk te doden.
Zware mishandeling
De rechtbank is op basis van de medische informatie, zoals hiervoor al vermeld, van oordeel dat aangever licht letsel heeft opgelopen ten gevolge van het handelen van de verdachte. Het subsidiaire verwijt, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (zware mishandeling), kan daarom niet worden bewezen.
Poging tot zware mishandeling
Hoewel niet daadwerkelijk sprake was van zwaar lichamelijk letsel, had het handelen van de verdachte dergelijk letsel wel tot gevolg kunnen hebben zo blijkt uit de mail van de forensisch arts KNMG bij de GGD Limburg-Noord van 28 februari 2018. Daar is vermeld dat het bot, zenuwen en bloedvaten hadden kunnen worden geraakt en hadden kunnen worden beschadigd. Aangever had daaraan botbreuken, botinfectie of chronische invaliditeit aan over kunnen houden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door met een wapen te schieten op de verdachte en hem daarbij in zijn been te raken, de kans op de koop toe heeft genomen dat deze daarbij zwaar lichamelijk letsel oploopt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door een wapen te gebruiken, die kans ook bewust heeft aanvaard. Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat bewezen kan worden dat de verdachte in elk geval voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Omdat dergelijk letsel niet daadwerkelijk is opgetreden, is het bij een niet geslaagde poging tot het toebrengen van dat letsel gebleven. De rechtbank acht dus poging zware mishandeling bewezen.
Voorbedachte raad ten aanzien van (poging) toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De vraag die de rechtbank dan nog moet beantwoorden, is of daarbij sprake was van voorbedachte raad. Zoals hiervoor al overwogen ten aanzien van de poging tot moord, is de rechtbank van oordeel dat er geen bewijs is dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte naar de sportschool is gekomen met de bedoeling aangever daar te treffen en hem aldaar vervolgens zwaar te mishandelen. Verder is er geen bewijs dat de verdachte toen hij aangever trof op de sportschool, hem bewust mee naar buiten heeft genomen om hem daar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ten slotte is ook niet vast komen te staan dat, nadat de verdachte en aangever samen naar buiten gingen om hun conflict uit te vechten, de verdachte besloot zijn wapen te gebruiken om aangever daarmee zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad toen hij meermalen een schot op aangever loste en hem daarbij in zijn been heeft geraakt.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 4 januari 2018 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het been van die [slachtoffer] heeft geschoten en met een vuurwapen een kogel in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ter motivering van de hoogte van de straf heeft de officier van justitie verwezen naar uitspraken van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2018:4898) en Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2018:971) en het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHSGR:2012:CA2312). Aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf moeten de voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van acht tot twaalf maanden passend is voor de poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman verwijst daarbij naar twee uitspraken (ECLI:NL:RBSHE:2012:BX7208 en ECLI:NL:RBAMS:2015:10248) over wat hem betreft zwaardere gevallen, waarin een gevangenisstraf van achttien maanden is opgelegd (waarvan in een geval zes maanden voorwaardelijk).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten
Hoewel de verdachte en het slachtoffer een ander verhaal hebben over de aanleiding voor hun ruzie bij [naam sportschool] , is wel duidelijk dat zij met elkaar een al langer lopend conflict hebben. Een conflict kan op verschillende manieren worden opgelost. Bijvoorbeeld door daarover met elkaar te praten, eventueel via bemiddeling door anderen. Als het conflict (desondanks) uit de hand loopt en er serieuze bedreigingen worden geuit door een van beide partijen, kan de politie erbij gehaald worden.
De verdachte heeft ervoor gekozen het conflict ‘op te lossen’ met een vuurwapen. Dit is niet alleen een maatschappelijk volstrekt onacceptabele manier om met conflicten of met bedreigingen om te gaan, maar ook een heel gevaarlijke manier. Het kan leiden tot (zeer) zwaar lichamelijk letsel of erger. In dit geval zijn dergelijke gevolgen gelukkig uitgebleven, nu het slachtoffer slechts licht letsel heeft opgelopen, maar de verwondingen hadden veel ernstiger kunnen uitvallen. Bij het slachtoffer heeft het handelen van de verdachte geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid.
Dat er verschillende mensen bij de [naam sportschool] aanwezig waren, heeft de verdachte niet weerhouden van zijn buitenproportionele gedrag. Hij heeft het slachtoffer naar buiten gedirigeerd, zijn wapen getrokken en op straat het slachtoffer meermalen beschoten. Het uitvechten van een conflict op deze wijze, voor de deur van een sportschool, heeft ook tot gevoelens van onveiligheid bij anderen dan het directe slachtoffer geleid.
Overwegingen over de strafmaat
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor de bestraffing van een aantal vaak voorkomende delicten. Het LOVS kent onder andere een oriëntatiepunt voor het ‘opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)’, namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar.
De rechtbank constateert dat het delict dat de verdachte heeft gepleegd, niet volledig valt binnen deze omschrijving, maar kent wel gewicht toe aan dit oriëntatiepunt als vertrekpunt voor de strafmaat.
De rechtbank acht het feit dat geprobeerd is het zware lichamelijke letsel toe te brengen met een vuurwapen, echter een flink strafverzwarende omstandigheid ten opzichte van het genoemde oriëntatiepunt. De rechtbank wil aan deze verdachte, maar ook aan de samenleving, een krachtig signaal afgeven dat dit soort afrekeningen absoluut niet getolereerd kunnen worden. Het oplossen van conflicten door een vuurwapen te gebruiken en ook nog op de openbare weg is zeer gevaarlijk daarom moet de straf voor de verdachte ook anderen afschrikken voor vergelijkbare ‘oplossingen’ van conflicten te kiezen.
Vanwege de ernst van het feit, acht de rechtbank het dan ook noodzakelijk een langdurige gevangenisstraf op te leggen.
Behalve met de ernst van het feit houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De reclassering heeft in zijn rapport de verdachte beschreven als een persoon die onvoldoende vaardigheden heeft om uit de wereld van de bedreiging te komen, terwijl de vete niet is opgelost. Daarbij lijkt een rol te spelen dat de verdachte verstandelijk beperkt is. Omdat de rechtbank met de reclassering van oordeel is dat het gevaar voor herhaling is en dit door een gedragsinterventie, een contactverbod met het slachtoffer en begeleiding kan worden verminderd, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Verdachte kan door de interventie “Cognitieve vaardigheden +” beter leren hoe hij met problemen om kan gaan. De begeleiding zal zich moeten richten op de juiste keuzes in de omgang met vrienden en hoe te handelen als hij zich bedreigd voelt. Deze voorwaardelijke straf dient ook als stok achter de deur om herhaling te voorkomen.
De rechtbank zal bij deze voorwaardelijke straf de voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering. Voor de duur van de proeftijd sluit de rechtbank aan bij door de officier van justitie geëiste duur van maximaal drie jaar. Dat is voor de rechtbank vooral ingegeven door de zeer zorgwekkende manier waarop de verdachte kennelijk met conflicten en bedreigingen omgaat en het gemak waarmee hij een wapen aanschafte en naar dat wapen heeft gegrepen.
De straf
De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
De door de officier van justitie en de verdediging vermelde uitspraken geven een bandbreedte te zien van straffen voor min of meer vergelijkbare feiten. De hiervoor genoemde straf valt binnen deze bandbreedte. De door de officier van justitie aangehaalde uitspraken zien op ‘zwaardere gevallen’, omdat daarin sprake was van meer strafbare feiten, meer slachtoffers en/of een ernstiger feit. De straf die de rechtbank oplegt, valt daarom lager uit dan de eis van de officier van justitie. De straf valt hoger uit dan in de door de verdediging aangehaalde uitspraken. Daarover merkt de rechtbank op dat zij van oordeel is dat in dit geval een zware straf op zijn plaats is vanwege de ernst van het feit, zonder dat er persoonlijke omstandigheden zijn die tot een lagere straf dan 24 maanden moeten leiden.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
Vordering van [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.736,59:
  • materiële schade in de vorm van eigen bijdrage zorgverzekering (€ 110,89), broek (€ 75) en reiskosten (€ 50,70);
  • immateriële schade (€ 5.000,00);
  • kosten rechtsbijstand (€ 500,00).
Vordering van [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] ) [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 750,00 voor zijn jas die door de verdachte zou zijn weggenomen, alsmede kosten voor rechtsbijstand (€ 120).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
Vordering van [slachtoffer]
De gevorderde materiële schadevergoeding komt voor toewijzing in aanmerking nu deze voldoende is onderbouwd en redelijk en aannemelijk is.
De gevorderde immateriële schade is niet zonder meer aannemelijk. De jurisprudentie waarnaar wordt verwezen, kan niet een op een worden toegepast op deze zaak. Een bedrag van € 2.500,00 acht de officier van justitie redelijk. De vordering ten aanzien van de immateriële schade moet voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
De kosten voor rechtsbijstand van € 500,00 zijn redelijk en komen voor toewijzing in aanmerking.
Vordering van [slachtoffer]
Deze vordering moet niet-ontvankelijk verklaard worden nu de diefstal van de jas niet in de tenlastelegging is opgenomen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Vordering van [slachtoffer]
De raadsman refereert zich ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor de materiële schade.
De gevorderde immateriële schadevergoeding kan niet geheel worden toegewezen, nu niet duidelijk is of het slachtoffer werkelijk niet in staat was om te werken als gevolg van het schietincident of dat hij zelf heeft gekozen om niet te gaan werken. Ook gelet op het aandeel van het slachtoffer in het hele conflict acht de raadsman de vordering ten aanzien van de immateriële schade te hoog. Een vergoeding tot een bedrag van enkele honderden euro’s is redelijk.
De schadevergoeding voor de rechtsbijstand moet afgewezen worden, nu niet duidelijk is geworden waarom het slachtoffer niet in aanmerking kwam voor een toevoeging.
Vordering [slachtoffer]
De jas is niet in de tenlastelegging opgenomen en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Deze vordering dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Vordering van [slachtoffer]
Materiële schade (vermogensschade)
Vast is komen te staan dat door het bewezen verklaarde strafbare feit, aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht, in de vorm van kosten voor spoedeisende hulp die onder het eigen risico van de zorgverzekering vielen en schade aan de broek. De gevorderde schadevergoeding voor deze posten acht de rechtbank redelijk. De rechtbank zal deze dan ook toewijzen.
Immateriële schade (letselschade en psychische schade)
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade stelt de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast op € 2.500,00. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de zwaarte van het fysieke letsel aansluiting gezocht bij de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het letsel valt onder letselcategorie 0 van deze letsellijst: ‘Fysiek letsel waarbij volledig herstel optreedt, zonder verdere medische gevolgen, met geen of zeer geringe beperkingen en/of afhankelijkheid, die maximaal zes weken duurt’. Het fysieke letsel is naar het oordeel van de rechtbank te gering om in aanmerking te komen voor een schadevergoeding voor immateriële schade.
De psychische schade, in de vordering onder meer omschreven als gevoelens van angst en onveiligheid, angstklachten, herbeleving en afgenomen vertrouwen in de mens, komt naar het oordeel van de rechtbank wel voor vergoeding in aanmerking. Mede gezien het gelukkig geringe letsel en gezien de aard en omstandigheden waaronder het voorval tussen de verdachte en de benadeelde partij heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,00 (letselcategorie 2). De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 januari 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling van de schadevergoeding aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd voor het bedrag van € 2.685,89 euro.
Proceskosten
Voor zover vergoeding de kosten voor rechtsbijstand en van de reiskosten van de benadeelde partij van en naar zijn advocaat worden gevorderd, is de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk. Niet is komen vast te staan dat kosteloze rechtsbijstand onmogelijk was, zodat deze schadepost niet voldoende is onderbouwd.
7.4.2
Vordering van [slachtoffer]
De door [slachtoffer] gevorderde schadevergoeding ziet op zijn jas die na het schietincident meegenomen is door de verdachte. Deze schade is geen rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit, namelijk poging tot zware mishandeling. Op grond van het bepaalde in artikel 361, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering is deze benadeelde partij daarom niet ontvankelijk in zijn vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het meer subsidiair tenlastegelegde feit tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende
bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
binnen vijf dagen melden bij Reclassering Nederland, Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht , telefoonnummer 088-8041502 en zich hierna blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
deelnemen aan de GI-RN Cognitieve vaardigheden +;
op geen enkele wijze contact hebben met het slachtoffer
[slachtoffer];
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
Vordering van[slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] , gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 2.685,89, bestaande uit € 2.500,00 immateriële schade en € 185,89 materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 4 januari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige wat betreft de immateriële schade af;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 2.685,89, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 36 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 4 januari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • verklaart de benadeelde partij met betrekking tot de kosten voor rechtsbijstand en de reiskosten van en naar zijn advocaat, niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Vordering van[slachtoffer]
- verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer] , niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en mr. A. Snijders, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 januari 2018 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het been van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of met een vuurwapen (een) kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 4 januari 2018 in de gemeente Venlo aan [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (schotwonden in zijn been), heeft toegebracht, door met dat opzet met een vuurwapen in het been van die [slachtoffer] te schieten;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 4 januari 2018 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het been van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of met een vuurwapen (een) kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 4 januari 2018 in de gemeente Venlo [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte een vuurwapen, op die [slachtoffer] gericht en/of meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer] geschoten.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2018001729, gesloten d.d. 29 januari 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 224.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 4 januari 2018, p. 36 t/m 38.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 18 januari 2018, p. 152, 159, 160 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2018.
4.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2018.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 januari 2018, p. 140, 141, Proces-verbaal van verhoor verdachte van 18 januari 2018, p. 156, 157, 161 t/m 165 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2018.
6.Rapportage van het NFI van 30 maart 2018, Munitieonderzoek n.a.v. een schietincident in Venlo op 4 januari 2018 (zaaknummer 2018.01.25.126), p. 7 van dat rapport.