ECLI:NL:RBAMS:2018:4898

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13/665460-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling, afpersing en bedreiging met vuurwapen in Amsterdam

Op 22 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 augustus 2017 in Amsterdam meerdere malen met een vuurwapen op het been van het slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, op de bewuste avond aanwezig was in de buurt van de plaats delict en dat zijn DNA is aangetroffen op een kogelhuls en een drinkbeker die in de nabijheid zijn gevonden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling, afpersing en bedreiging. Tijdens de zitting op 8 juni 2018 heeft de officier van justitie de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag en zware mishandeling, maar dat er wel sprake was van poging tot zware mishandeling en afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en het recidiverisico.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665460-17 (Promis)
Datum uitspraak: 22 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.H. Boersma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 18 augustus 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging aangever, [slachtoffer] , meerdere malen met een vuurwapen in het been heeft geschoten. Verder wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij met geweld de portemonnee van [slachtoffer] heeft weggenomen, [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van zijn portemonnee en [slachtoffer] heeft bedreigd.
Dit is – kort gezegd – als volgt aan verdachte ten laste gelegd:
ten aanzien van feit 1:
  • (primair) medeplegen van poging tot doodslag; dan wel
  • (subsidiair) medeplegen van zware mishandeling; dan wel
  • (meer subsidiair) medeplegen van poging tot zware mishandeling.
ten aanzien van feit 2:
  • medeplegen van diefstal met geweld en/of;
  • medeplegen van afpersing en/of;
  • medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
Op 18 augustus 2017 omstreeks 20:50 uur is aangever [slachtoffer] op de [plaats delict] te Amsterdam meermalen beschoten. [slachtoffer] is daarbij tweemaal in zijn onderbeen geraakt. Dit gebeurde nadat [slachtoffer] de Halal Fried Chicken (hierna: HFC), gelegen aan de [plaats delict] , verliet. Meerdere getuigen hebben het schietincident zien gebeuren. Op één van de hulzen die is gevonden op de plaats delict is het DNA van verdachte aangetroffen. Daarnaast is ongeveer 25 minuten voor het schietincident een papieren zak met afval weggegooid in een container naast de HFC. In die papieren zak zat een kartonnen drinkbeker waarop het DNA van verdachte is aangetroffen. Onderzoek naar het telefoonnummer dat bij verdachte is gebruik was, heeft uitgewezen dat dit telefoonnummer ongeveer twee uur voor het schietincident een zendmast op het adres [adres zendmast] te Amsterdam aanstraalde. Dit adres bevindt zich hemelsbreed op 600 meter van de plaats delict.
3.2
Geen bewijsuitsluiting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het heimelijk afgeluisterde gesprek van 15 februari 2018, waarin verdachte – kort gezegd – heeft gesproken over schieten dan wel het in de lach schieten, van het bewijs moet worden uitgesloten. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hem tijdens het transport naar het politiebureau op 14 februari 2018 vragen zijn gesteld over wapens en/of schieten. Dit is gebeurd zonder dat hem de cautie is gegeven en zonder bijstand van een advocaat. In het latere afgeluisterde gesprek heeft verdachte uitlatingen gedaan over de toen - tijdens het transport naar het politiebureau - aan hem gestelde vragen. Volgens de raadsman is op grond van het voorgaande sprake van een onherstelbare vormfout in het vooronderzoek, waarbij meerdere essentiële strafvorderlijke voorschriften zijn geschonden, waaronder het recht op bijstand van een raadsman, de cautieplicht en het zwijgrecht, de verbaliseringsplicht, het fair trial beginsel en het nemo tenetur beginsel. Het gehele afgeluisterde gesprek dan wel de uitlatingen die verdachte daarin doet naar aanleiding van de vragen die aan hem zijn gesteld, moeten worden beschouwd als ‘fruits of the poisonous tree’ en/of als onrechtmatig verkregen bewijs. Op grond van artikel 359a lid 1 sub b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient bewijsuitsluiting te volgen. Er is sprake van een ernstig verzuim. De geschonden voorschriften dienen grote belangen. Verdachte heeft daarvan groot nadeel ondervonden. Hij is immers niet op zijn zwijgrecht gewezen en hij heeft geen advocaat kunnen raadplegen of aanwezig kunnen hebben bij het verhoor.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het betreffende gesprek niet van het bewijs moet worden uitgesloten. De verklaring van verdachte dat hem tijdens het transport vragen zijn gesteld, is ongeloofwaardig en niet onderbouwd. Verdachte is destijds aangehouden in een andere zaak. Voor het verhoor in die zaak is hem de cautie gegeven. Het gesprek is afgeluisterd met toestemming van de rechter-commissaris.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van verdachte dat hem vragen zijn gesteld tijdens het transport naar het politiebureau niet kan leiden tot bewijsuitsluiting van het afgeluisterde gesprek, omdat die stelling de rechtmatigheid van het afgeluisterde gesprek zelf niet raakt. Er is immers niet gebleken van een vormverzuim ten aanzien van het afgeluisterde gesprek. Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting vanwege een onherstelbaar vormverzuim zal daarom worden verworpen.
De raadsman heeft daarnaast een verweer gevoerd dat strekt tot bewijsuitsluiting van de kassabonnen. De rechtbank zal de kassabonnen niet voor het bewijs gebruiken zodat dit verweer onbesproken kan blijven.
3.3
Inhoudelijke standpunten
3.3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen heeft beschoten, waardoor [slachtoffer] tweemaal in zijn onderbeen is geraakt, en dat verdachte op de grond naast [slachtoffer] heeft geschoten. Deze handelingen zijn niet te kwalificeren als een poging tot doodslag of als zware mishandeling, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair onder feit 1 ten laste gelegde. Het van dichtbij schieten in het onderbeen levert wel een poging tot zware mishandeling op. Hiermee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden veroorzaakt. Er lopen immers meerdere pezen, spieren en aderen door het kuitbeen. De poging tot zware mishandeling zoals meer subsidiair onder feit 1 ten laste gelegd, kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie overwogen dat het geweld op zichzelf niet in relatie heeft gestaan tot het (willen) wegnemen van de portemonnee. De officier van justitie acht daarom een eenvoudige diefstal en bedreiging bewezen.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent de hem verweten feiten te hebben gepleegd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de schutter is geweest of anderszins betrokken is geweest bij het schietincident en verzoekt daarom verdachte integraal vrij te spreken van de gehele tenlastelegging. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is DNA van verdachte aangetroffen op een kogelhuls. Als verdachte de schutter zou zijn geweest, is het opmerkelijk dat op slechts één van de drie aangetroffen hulzen zijn DNA is aangetroffen, terwijl er meerdere malen achter elkaar is geschoten en de aangever en getuigen slechts verklaren over één wapen. Daarnaast is het DNA van verdachte aangetroffen op een drinkbeker. Een kogelhuls en een drinkbeker zijn beide verplaatsbare voorwerpen. Op basis van het dossier is de dag, de plaats en het tijdstip van het achterlaten van het DNA-spoor op de drinkbeker niet vast te stellen, zodat niet kan worden uitgesloten dat het DNA van verdachte op een ander moment op de drinkbeker terecht is gekomen. Het feit dat het telefoonnummer dat aan verdachte wordt toegeschreven twee uur voor het schietincident is aangestraald op een adres in de nabijheid van de plaats delict zegt niets over enige betrokkenheid van verdachte. Voorts is de omschrijving die de getuigen geven van de personen die tijdens en na het delict zijn gezien te algemeen en te weinig onderscheidend om verdachte als betrokkene te kunnen aanmerken. Bij de vijf doorzoekingen van verdachtes woning zijn geen wapens, munitie of ander bewijs aangetroffen die op betrokkenheid van verdachte wijzen. Ook zijn er twee peuken veiliggesteld op de plek waarvan getuigen hebben gezegd dat de twee daders zich daar hadden verstopt. Op die peuken is het DNA van verdachte niet aangetroffen. Ten slotte heeft [slachtoffer] verklaard dat hij het gezicht van de schutter heeft gezien en hem zou kunnen herkennen. [slachtoffer] heeft tijdens een fotobewijsconfrontatie verdachte niet als schutter aangewezen en niet op andere wijze herkend.
Indien de rechtbank de raadsman niet zou volgen in zijn verweer, heeft de raadsman zich ten aanzien van de kwalificatie van het feitencomplex op het volgende standpunt gesteld. Er is geen karakteristieke wegnemingshandeling geweest, nu [slachtoffer] zelf zijn portemonnee naar de schutter heeft toegeworpen, die daar eerst om vroeg en vervolgens een waarschuwingsschot loste. Er is geen bewijs voor de bedreiging met een misdrijf. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Er is dus slechts sprake geweest van een afpersing met geweld. Er is geen bewijs voor een poging doodslag. Er is niet geschoten op vitale lichaamsdelen en er is geen bewijs voor het vereiste opzet. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van poging doodslag Ten slotte kwalificeert het letsel van [slachtoffer] niet als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte moet daarom tevens worden vrijgesproken van zware mishandeling.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op de bewuste avond op de plaats delict aanwezig is geweest. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Het telefoonnummer dat bij verdachte in gebruik is, peilt twee uur voor het incident uit in de directe nabijheid van de plaats delict, gelegen in Amsterdam West. Dit telefoonnummer is de dagen voor het incident en de maand na het incident op tijden van de dagelijkse rust aangestraald in de buurt van het adres waar de moeder van verdachte stond ingeschreven, gelegen in Amsterdam Noord. Een getuige ziet op de bewuste avond een groep van 7 jongens hangen in de buurt hangen van wie er één eten haalde bij de HFC en later een witte zak in een container naast de HFC gooit. Van deze groep bleven uiteindelijk twee jongens over, van wie er één op het slachtoffer heeft geschoten.
Daarnaast is op camerabeelden te zien dat een persoon, [naam] , een bekende van verdachte, om 20:10 uur een bestelling doet bij de HFC en om 20:19 uur de HFC verlaat met zijn bestelling in een witte papieren zak. Verder is te zien dat [naam] om 20:26 uur de witte papieren zak in een container naast de HFC weggooit. In deze zak is een beker aangetroffen met daarop het DNA van verdachte. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat iemand de beker mogelijk van de grond heeft geraapt of uit een auto heeft gehaald en vervolgens heeft weggegooid onaannemelijk. Die verklaring is bovendien niet onderbouwd. Het is aannemelijk dat verdachte het DNA spoor op de bewuste avond tussen 20:19 uur en 20:26 uur heeft achtergelaten op de beker. Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte in ieder geval 30 minuten voor het schietincident in de buurt van de plaats delict aanwezig was en dat hij deel uitmaakte van het groepje van 7 jongens waarin de schutter zich bevond.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte degene is die [slachtoffer] op 18 augustus 2017 heeft beschoten. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen op grond van het volgende. Het DNA van verdachte is aangetroffen op een huls die is gevonden op de plaats delict. In beginsel kan er van worden uitgegaan dat de schutter degene is die een dergelijk spoor achterlaat. In ieder geval legt dit spoor een verband tussen verdachte en het gebruikte wapen. Verdachte heeft een alternatief scenario geschetst voor de aanwezigheid van zijn DNA op de huls. Hij heeft verklaard dat hij op een avond in juli 2017 aan het stappen was met een vriend. Die vriend kwam een oude bekende tegen die verdachte niet kende. Zij zijn vervolgens naar het huis van die oude bekende gegaan. In dat huis lagen kogels op tafel. Verdachte heeft toen één of twee kogels opzij geschoven om een jointje te draaien. Verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren wat het adres van die oude bekende was. Deze verklaring zou te verifiëren zijn als verdachte de naam van de vriend gaf met wie hij die avond was. Die vriend zou dan de naam of het adres van de oude bekende kunnen geven. Verdachte heeft de naam van zijn vriend echter niet willen geven. Dit maakt dat het alternatieve scenario dat is geschetst onvoldoende concreet is gemaakt en daarmee niet aannemelijk is geworden. Wat blijft staan is dat het DNA van verdachte is aangetroffen op een huls op de plaats delict. Zoals gezegd is dit een daderspoor dat in beginsel wordt achtergelaten door de schutter. De overtuiging dat verdachte daadwerkelijk dit spoor op de plaats delict heeft achtergelaten, is gelegen in het feit dat verdachte 30 minuten voor het schietincident bij de plaats delict aanwezig is geweest. Verdachte past bovendien in het signalement dat door verschillende getuigen is gegeven.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de uitlatingen die verdachte heeft gedaan in het heimelijk afgeluisterde gesprek op 15 februari 2018. Hij heeft daarin verklaard dat “ze een idee hebben, maar ze hebben geen bewijs. Ze weten iets zonder bewijs. Ze proberen het, ze hopen echt en kunnen niet vinden. Als ze die ding hebben gevonden, dan hadden ze mij gesmoked/gesloopt.” Later in dat gesprek heeft verdachte verklaard dat “zij een wapen in mijn osso zoeken.” Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte meende dat hij een probleem zou hebben gehad als het wapen was gevonden.
De rechtbank acht concluderend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op de bewuste avond meerdere malen heeft beschoten. De rechtbank zal hierna bespreken hoe de handelingen van verdachte juridisch moeten worden gekwalificeerd.
3.4.1
Vrijspraak van medeplegen van poging tot doodslag (feit 1 primair)
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het schieten op de benen geen poging tot doodslag oplevert. Uit de feiten en omstandigheden kan niet de conclusie worden getrokken dat verdachte willens en wetens een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van de schoten zou kunnen komen te overlijden. Uit het dossier blijkt dat verdachte gericht op de benen van [slachtoffer] heeft geschoten. Verdachte heeft niet op vitale lichaamsdelen gericht. De kans dat [slachtoffer] door het schieten op de benen zou komen te overlijden is niet aanmerkelijk te noemen. Daarmee kan niet worden gesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank acht niet bewezen wat primair onder feit 1 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.4.2
Vrijspraak van medeplegen van zware mishandeling (feit 1 subsidiair)
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door de verdachte toegebrachte letsel, dat bestaat uit twee doorschotwonden in het linker onderbeen, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Daartoe overweegt de rechtbank dat hetgeen de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel ontoereikend is om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Er is niet anders gebleken dan dat het letsel en de aard van het medisch ingrijpen relatief beperkt is gebleven. Niet is gesteld of gebleken dat er geen uitzicht op volledig herstel zou zijn. De rechtbank acht niet bewezen wat subsidiair onder feit 1 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.4.3
Poging tot zware mishandeling bewezen (feit 1 meer subsidiair)
De vraag is of uit de feiten en omstandigheden de conclusie kan worden getrokken dat verdachte willens en wetens een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van het schieten op de benen van zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank is van oordeel dat er door het gericht schieten op de benen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. Er bestond immers een aanmerkelijke kans dat bepaalde spieren, pezen of aders zouden worden geraakt en daardoor ernstig hadden kunnen worden beschadigd of ander blijvend letsel zou worden veroorzaakt. Door meermalen op de benen te schieten heeft verdachte deze kans bewust aanvaard. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank bewezen hetgeen meer subsidiair onder feit 1 ten laste is gelegd, namelijk poging tot zware mishandeling.
3.4.4
Afpersing en bedreiging bewezen (feit 2)
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat er een relatie bestaat tussen het geweld en het wegnemen van de portemonnee. Verdachte had namelijk een pistool in zijn rechterhand en zei “portemonne”. Nadat [slachtoffer] zei dat hij geen geld had, schoot verdachte meerdere malen op de grond waarna [slachtoffer] zijn portemonnee heeft gegeven. Verdachte heeft [slachtoffer] dus onder bedreiging van geweld bewogen tot afgifte van zijn portemonnee. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd door zijn gewelddadige handelingen en daarbij te zeggen dat dit een waarschuwing betrof. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank bewezen hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd, namelijk afpersing en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de als bijlage II aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
op 18 augustus 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meerdere malen met een vuurwapen in het onderbeen van die [slachtoffer] heeft geschoten;
ten aanzien van feit 2
op 18 augustus 2017 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten op de [plaats delict] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, inhoudende onder andere een identiteitskaart en een rijbewijs toebehorende aan [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] heeft getoond en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "portemonnee" en
- met dat vuurwapen op de grond naast die [slachtoffer] heeft geschoten
en
op 18 augustus 2017 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door:
- meerdere malen, in het onderbeen van die [slachtoffer] en op de grond naast die [slachtoffer] te schieten en
- daarbij dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "dit is een waarschuwing voor jou" en "dit is een waarschuwing voor jullie".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 meer subsidiair en onder 2 eerste (zonder geweld) en derde alternatief bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met de ernst van het feit, het omvangrijke strafblad van verdachte en het reclasseringsrapport dat over hem is uitgebracht. Hij heeft ook acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 18 augustus 2017 omstreeks 20:50 uur op de openbare weg [slachtoffer] meerdere malen met een vuurwapen beschoten. Het was op dat tijdstip nog licht buiten en druk op straat. Minstens acht mensen zijn getuige geweest van het schietincident. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en de veiligheid van omwonenden, maar ook op de rechtsorde in het algemeen. Schietpartijen als deze dragen bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, zeker in een tijd waarin veel wordt geschoten op de openbare wegen in Amsterdam. [slachtoffer] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in angst heeft geleefd. Des te meer omdat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat het een waarschuwing voor hem en voor hen was en drie weken later [slachtoffer] ’s compagnon is vermoord. Verdachte heeft [slachtoffer] en zijn familie veel schade aangericht. De rechtbank rekent dit verdachte aan, in het bijzonder nu verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen of zelfinzicht heeft getoond. Verdachte heeft met zijn handelen laten blijken op geen enkele wijze stil te staan bij de gevolgen die dergelijke schietincidenten op een buurt hebben en bij de risico’s die vuurwapens
an sichmet zich brengen.
In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 15 mei 2018, eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte opgemaakt reclasseringsadvies van 30 april 2018. Uit deze rapportage blijkt dat sprake is van een hoog recidiverisico. Verdachte heeft een gebrek aan zelfinzicht en heeft niet meegewerkt aan ingezette hulpverlening. Het opleggen van een reclasseringstoezicht wordt daarom niet zinvol geacht. Door de reclassering is geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. De rechtbank kan zich vinden in de eis van de officier van justitie, nu die eis aansluit bij straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf van 30 maanden opleggen, met aftrek van voorarrest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 285, 302, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair en onder 2, eerste alternatief, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2, tweede en derde alternatief, ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 2:
afpersing
en
bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2018.