Rolnummer: 22-000885-09
Parketnummer: 09-925579-08
Datum uitspraak: 27 november 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 januari 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op
[geboortejaar] 1972,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 26 april 2011, 14 oktober 2011 en 13 november 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (poging tot moord) vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 25 juli 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van het lichaam van die [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zij op of omstreeks 25 juli 2008 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, type Austria 9x19) en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere kogelpatro(o)n(en) (merk S&B Luger, kaliber 9mm), voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 impliciet primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 25 juli 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van die [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zij op 25 juli 2008 te 's-Gravenhage een pistool (merk Glock, type Austria 9x19) en munitie van categorie III, te weten kogelpatronen (merk S&B Luger, kaliber 9mm), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman - overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities - de navolgende verweren gevoerd -kort en zakelijk weergegeven-:
1. De verklaringen van de aangever [benadeelde partij] dienen als onbetrouwbaar te worden aangemerkt;
2. Het opzet op de dood, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt nu de verdachte bewust en gericht op de benen van [benadeelde partij] heeft geschoten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad 1.
Anders dan de raadsman kennelijk meent heeft aangever naar het oordeel van het hof consistent en op basis van eigen waarnemingen verklaard en kunnen zijn verklaringen voor het bewijs gebruikt worden.
De verklaringen die de aangever heeft afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris komen in essentie overeen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de aangever als getuige een verklaring afgelegd die in grote lijnen overeenkomt met zijn eerdere verklaringen. Voor zover die verklaringen discrepanties bevatten, zijn die naar het oordeel van het hof niet van dien aard dat zij afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaringen. Daar komt bij dat ook de verdachte een en ander maal heeft verklaard dat [benadeelde partij] is beschoten en dat zij dat heeft gedaan.
Ad 2. Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte wisselend verklaard heeft ter zake.
Aanvankelijk heeft zij verklaard -voor zover thans van belang verkort en zakelijk weergegeven- op de benen van [benadeelde partij] te hebben gericht en later heeft zij verklaard - voor zover thans van belang verkort en zakelijk weergegeven -dat zij zonder specifiek op zijn benen te richten op [benadeelde partij] heeft geschoten op een moment waarop deze wegliep en over de schutting klom.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt - verkort en zakelijk weergegeven - en voorzover thans van belang het volgende.
De verdachte heeft de met een vuurwapen een aantal malen gericht op de aangever [benadeelde partij] geschoten, waardoor hij potentieel dodelijk letsel heeft opgelopen.
De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op de dood van [benadeelde partij] dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat [benadeelde partij] zou komen te overlijden en dat derhalve het opzet van de verdachte in voorwaardelijke zin op de dood van [benadeelde partij] was gericht, waaraan niet kan afdoen hetgeen door de raadsman in dit verband voor het overige naar voren is gebracht.
Het hof verwerpt de verweren.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman op gronden als verwoord in zijn pleitnota - kort en zakelijk weergegeven - betoogd dat er sprake is geweest van psychische overmacht en de verdachte op die grond niet strafbaar kan worden geacht en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep als volgt.
De verdachte heeft nog geen vierentwintig uur na een vermeende verkrachting op initiatief van [medeverdachte] een nieuwe ontmoeting met [benadeelde partij] tot stand gebracht in haar eigen woning. Daargelaten dat de verdachte aldus een actieve bijdrage geleverd aan de totstandkoming van een ontmoeting met [benadeelde partij], zag zij hem op een gegeven moment uit de schuur in de achtertuin van haar woning komen. Ze was boos, verdacht hem ervan dat hij de sleutel van de achterdeur had meegenomen en schreeuwde tegen hem.
Toen hij de achterdeur open deed en naar eigen zeggen [medeverdachte] in de woning van de verdachte zag, heeft [benadeelde partij] geprobeerd de achterdeur weer dicht te doen. Op dat moment heeft de verdachte met een pistool voor de eerste keer op [benadeelde partij] geschoten.
Gelet op het bovenstaande acht het hof niet aannemelijk dat er sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld primair tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en subsidiair tot een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een pistool meerdere malen in de richting van het slachtoffer [benadeelde partij] te schieten, waarbij deze in zijn been en in zijn lies is geraakt. Zelfs al zou de verdachte de avond voorafgaand aan de schietpartij door het slachtoffer zijn verkracht, dan nog vormde dit voor de verdachte nog geen rechtvaardiging om het slachtoffer uren later neer te schieten. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het mag bovendien een gelukkige omstandigheid worden genoemd dat het slachtoffer snel adequate medische zorg heeft ontvangen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 oktober 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer wapenbezit. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de behandeling van het hoger beroep te lang heeft geduurd.
Daar waar naar het oordeel van het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren passend zou zijn geweest, acht het hof als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van de zaak van de verdachte in hoger beroep alles overwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het is op deze grond dat het hof hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door
mrs. I.E. de Vries, Chr.A. Baardman en J.H. Wesselink,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 november 2012.
Mr. J.H. Wesselink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.