3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 25 maart 2016 omstreeks 16:32 uur reed de verdachte als bestuurder van een personenauto (Renault Laguna) over de Nicolaas Beetsstraat te Heerlen, komende uit de richting van de Voskuilenweg en rijdende in de richting van de Staringstraat. Op datzelfde moment reed [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) als bestuurder van een bromfiets op diezelfde weg en komende uit diezelfde richting.De verdachte wilde, blijkens zijn verklaring bij de politie en herhaald ter terechtzitting, de auto keren om zijn weg in tegenovergestelde richting te vervolgen. Op het moment dat de verdachte bezig was met het keren van zijn auto op de weg en zich met zijn voertuig al op de linker weghelft (vanuit [slachtoffer] positie gezien) bevond, is [slachtoffer] met zijn bromfiets tegen de zijkant van de auto gebotst. Ten gevolge van deze botsing is [slachtoffer] later die dag in het ziekenhuis overleden.
Het verwijt dat de verdachte in de kern wordt gemaakt is dat hij op de Nicolaas Beetsstraat heeft gekeerd op de weg en dat hij [slachtoffer] hierbij geen voorrang heeft verleend dan wel tijdens het keren niet goed heeft opgelet. Buiten kijf staat dat de gevolgen van het verkeersongeval dramatisch zijn.
De inhoud van het dossier
De getuige [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1] ) heeft verklaard dat hij op 25 maart 2016 omstreeks 16:30 uur over de Nicolaas Beetsstraat te Heerlen liep. [getuige 1] hoorde een bromfiets aan komen rijden, deze bromfiets reed in dezelfde richting als [getuige 1] liep. [getuige 1] hoorde een hard geluid. Hij dacht eerst even dat het een motor was. Toen de bromfiets voorbij reed zag hij dat de bromfiets een bromfietsplaatje had. [getuige 1] keek de bromfiets na omdat hij vond dat hij hard reed. [getuige 1] kan niet goed omschrijven waardoor hij vond dat de bromfiets hard reed. Maar hij weet dat andere bromfietsen normaal langzamer rijden. [getuige 1] zag opeens dat een personenauto aan het keren was op de weg. Op het moment dat de getuige dit zag stond de auto al gedeeltelijk op de weg. De getuige zag dat de bromfiets tegen de zijkant van de auto aan botste. [getuige 1] heeft geen remlicht gezien bij de bromfiets. Hij zag ook niet dat de bromfiets snelheid verminderde. [getuige 1] zag wel dat de bestuurder van de bromfiets reageerde voor de botsing, hij zag dat de bromfiets iets naar rechts stuurde.
De getuige [getuige 2] (hierna te noemen: [getuige 2] ) heeft verklaard dat zij zich samen met [getuige 1] op de Nicolaas Beetsstraat bevond. In een parkeervak aan de rechterkant van de weg stond een auto stil. [getuige 2] zag dat deze personenauto vanuit het parkeervak de weg op draaide en omkeerde. De auto maakte een ronding en maakte hierbij langzaam de bocht. [getuige 2] zag dat de auto bij het keren midden op de weg stond. [getuige 2] zag vervolgens dat een motor kwam aanrijden en in de auto reed. De motor reed aan de kant van de bestuurder, ter hoogte van de deur van de bestuurder, tegen de auto aan. De motor reed volgens [getuige 2] harder dan ter plaatse is toegestaan. Dit denkt [getuige 2] omdat de klap heel hard was. [getuige 2] heeft de motor niet horen remmen. Zij zag dat de motor in een rechte lijn richting de auto reed, de motor week niet uit. Er bevond zich geen ander verkeer op de weg. [getuige 2] heeft vervolgens het alarmnummer gebeld.
[slachtoffer] is na het ongeval naar het ziekenhuis in Heerlen overgebracht, alwaar artsen zijn begonnen met het opereren van [slachtoffer] . Door de hoge mate van inwendig letsel heeft [slachtoffer] veel bloed verloren en is hieraan komen te overlijden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, rijdende over de Nicolaas Beetsstraat, zich herinnerde dat hij een afspraak had in Landgraaf en vervolgens besloot om te keren op de weg. De verdachte wilde daartoe een parkeerstrook aan de rechterzijde van de rijstrook op te rijden (de rechtbank merkt in dit verband op dat wanneer in dit vonnis over links of rechts dan wel voor of voorbij wordt gesproken, dat dit is gezien vanuit de richting van de Voskuilenweg en gezien in de richting van de Staringstraat, hetgeen tevens de rijrichting van zowel de verdachte als van [slachtoffer] was), omdat hij dan voldoende ruimte had om de keermanoeuvre in één keer uit te voeren. De verdachte heeft vervolgens over zijn schouder naar rechts en in de autospiegels gekeken. Toen hij geen ander verkeer zag heeft de verdachte de richtingaanwijzer naar rechts aangezet en is vervolgens de parkeerstrook opgereden. De verdachte heeft voorts verklaard de richtingaanwijzer naar links te hebben aangezet en in één beweging vanaf de parkeerstrook te zijn begonnen met het keren van zijn auto door naar links te sturen. Tijdens het keren heeft de verdachte naar links gekeken. De verdachte heeft verklaard [slachtoffer] tot het moment van de botsing niet te hebben gezien.
In het proces-verbaal van de afdeling VerkeersOngevallenAnalyse van de politie (hierna te noemen: de VOA) staat ten aanzien van de relevante omstandigheden ten tijde van het ongeval het volgende vermeld. Ten tijde van het ongeval was het dag en dus licht. Het was bewolkt en er viel regen. Het wegdek was verhard en normaal onderhouden. De weg was vrij te overzien over een afstand van 200 meter. De auto van verdachte verkeerde in een voldoende rij technische staat van onderhoud. De bromfiets van [slachtoffer] bleek te zijn “opgevoerd” tot een snelheid van (na correctie) 81 kilometer per uur. [slachtoffer] droeg een goedgekeurde helm.
Ten aanzien van de toedracht, de oorzaak, het gevolg en de vermijdbaarheid van het ongeval is in het rapport van de VOA het volgende vermeld.
De verdachte reed over de Nicolaas Beetsstraat te Heerlen. [slachtoffer] reed op ruime afstand achter de verdachte. De verdachte heeft vervolgens zijn auto gekeerd. Hij reed hiertoe vanaf de rijstrook naar de parkeerstrook rechts en keerde vervolgens zijn voertuig linksom. [slachtoffer] is vervolgens met de voorzijde van zijn bromfiets tegen de linkerzijde van de auto van de verdachte gebotst. Doordat de verdachte een bijzondere manoeuvre aan het uitvoeren was en daarbij [slachtoffer] niet voor liet gaan en/of doordat de bestuurder van de bromfiets reed met een snelheid die hoger was dan de voor hem geldende maximumsnelheid, zijn de voertuigen met elkaar in botsing gekomen. Ten gevolge van de letsels die hij opliep bij de botsing met de auto van de verdachte, is [slachtoffer] overleden. Indien de verdachte [slachtoffer] voor had laten gaan, had het ongeval niet plaatsgevonden. De politie heeft voorts geconcludeerd dat de verdachte vanuit zijn positie [slachtoffer] had kunnen waarnemen.
In het rapport is onderzoek gedaan naar de mogelijke snelheid van de auto en de bromfiets tijdens het ongeval. Hiervoor is gebruik gemaakt van door het Nederlands Forensisch Instituut geselecteerde botsproeven met zwaardere voertuigen die onder een andere hoek hebben plaatsgevonden. Op basis van deze botsproeven en daarop toegepaste correcties, komt de VOA tot de conclusie dat de botssnelheid van de bromfiets gelegen moet hebben tussen 48 en 75 kilometer per uur, waarbij een botssnelheid van 48 kilometer per uur minder waarschijnlijk wordt geacht dan 75 kilometer per uur.
Het oordeel van de rechtbank
Het primair tenlastegelegde, artikel 6 van de Wegenverkeerswet
Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet is sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2208). Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Zo heeft de Hoge Raad in een andere zaak overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte, toen hij zich vergewiste van mogelijk naderend verkeer, de motorrijdster aan wie hij voorrang diende te verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel zichtbaar moet zijn geweest, niet kan volgen dat de verdachte, zoals in de aangehaalde zaak is bewezenverklaard ‘aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft gereden’ (HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544). Gelet hierop kan het niet verlenen van voorrang eigenlijk pas als aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend worden aangemerkt wanneer daaraan gedrag ten grondslag ligt dat gegeven de omstandigheden van het geval niet voldoet aan de eisen die aan verkeersdeelnemers in het algemeen mogen worden gesteld. Dit gedrag bestaat dan niet uit de verkeersovertreding van het niet verlenen van voorrang zelf, maar uit gedrag dat aan die verkeersovertreding vooraf gaat of daarmee samenvalt, bijvoorbeeld het er niet alles aan doen om de voorrangsgerechtigde waar te nemen, niet kijken dus. In de voorliggende zaak staat op basis van de inhoud van het dossier vast dat de verdachte bezig was met het keren op de weg op het moment dat [slachtoffer] met zijn bromfiets in botsing met de auto van de verdachte is gekomen. Het keren op de weg is een bijzondere manoeuvre in de zin van artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarbij de uitvoerder van deze manoeuvre met het overige verkeer rekening moet houden en voorrang moet verlenen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door geen voorrang te verlenen aan [slachtoffer] tijdens het keren op de weg, omdat hij [slachtoffer] niet had waargenomen ondanks dat hij (in zijn spiegel(s)) had gekeken, een verkeersfout heeft gemaakt. De gevolgen hiervan zijn bijzonder ernstig en tragisch. Deze verkeersfout op zich is echter niet voldoende om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij alvorens te gaan keren over zijn schouder naar rechts en in de autospiegels heeft gekeken en in één beweging vanaf de parkeerstrook zijn auto wilde keren door naar links te sturen. Tijdens het keren heeft de verdachte naar links gekeken. Hiermee heeft de verdachte het nodige gedaan om de bromfiets waar te nemen. Bijkomende gedragingen die zouden kunnen meebrengen dat aan de verdachte een schuldverwijt in de zin van dit artikel kan worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld bellen tijdens het rijden of het verkeren onder invloed van drugs dan wel alcohol, worden verdachte niet verweten en zijn uit het procesdossier ook niet af te leiden. De verdachte zal dan ook van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht voor dit oordeel de door [slachtoffer] gereden snelheid niet van belang. Het door de verdediging – in voorwaardelijke zin gedane – verzoek om nader deskundigenonderzoek in de vorm van nieuwe botsproeven te gelasten, wordt dan ook afgewezen, nu dit niet noodzakelijk wordt geacht.
Het subsidiair tenlastegelegde, artikel 5 van de Wegenverkeerswet
Volgens dit artikel is strafbaar degene die gevaar of hinder op de weg veroorzaakt of zich zodanig gedraagt dat gevaar of hinder op de weg kan ontstaan.
Door te keren op een weg – waarbij verdachte op een bepaald ogenblik met zijn auto dwars over de weg stond – en hierbij geen voorrang te verlenen, heeft verdachte zich zodanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg ontstond. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte door zijn handelen gevaar heeft veroorzaakt.