13.Artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:
1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.
14. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4180), is volgens constante rechtspraak van het EHRM een verschil in behandeling voor de toepassing van artikel 14 van het EVRM, en naar het oordeel van de rechtbank daarmee ook van toepassing op de hiervoor geciteerde bepaling (zie de jurisprudentie van het EHRM in onder andere de zaak van Zornić tegen Bosnië en Herzegovina van 15 december 2014, nr. 3681/06), discriminerend als het niet objectief gerechtvaardigd is, dat wil zeggen als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel. De verdragsstaten beschikken over een zekere beoordelingsmarge bij de vaststelling of en in welke mate verschillen in overigens gelijksoortige situaties een verschil in behandeling rechtvaardigen. De omvang van deze beoordelingsmarge is primair afhankelijk van de aard van het gemaakte onderscheid. Het onderscheid naar woonplaats is, zo volgt uit genoemde uitspraak van de CRvB, geen “verdacht” onderscheid, zodat ten aanzien van een dergelijk onderscheid de verdragsstaat een ruime “margin of appreciation” toekomt. Dit geldt temeer in dit geval waar het gaat om een maatregel op het terrein van de sociale zekerheid. Volgens constante rechtspraak van het EHRM is echter verschil in behandeling uitsluitend op grond van nationaliteit alleen dan toegelaten als daarvoor zeer zwaarwegende redenen (“very weighty reasons”) bestaan (zie het arrest Andrejeva tegen Letland van 18 februari 2009, nr. 55707/00).
15. Ter zitting heeft verweerder een nadere toelichting gegeven op het ingestelde onderzoek. De rechtbank leidt uit hetgeen door verweerder in dit verband is aangegeven het volgende af. De Sociale Recherche is in 2014 het project Themacontrole Onroerend Goed gestart. Het is gericht op eventueel verzwegen vermogen en inkomsten in binnen- en buitenland van uitkeringsgerechtigden van de gemeenten Venlo en Venray. In Nederland wordt het onderzoek uitgevoerd middels bestandsvergelijking tussen het bestand uitkeringsgerechtigden Pw en de Basisregistratie Waardering Onroerende Zaken en het Kadaster. Met betrekking tot vermogen in het buitenland kan de gemeente niet beschikken over deze controlemogelijkheid. De gemeenten Venlo en Venray hebben voor een deel van het onderzoek BB - op basis van een dienstverleningsovereenkomst - ingeschakeld. In de praktijk is het niet haalbaar om vermogensonderzoek tegelijkertijd te richten op alle klanten van niet-Nederlandse herkomst. De keuze is gemaakt om de controle van alle bijstandsontvangers van niet-Nederlandse herkomst te verdelen in tranches, waarbij per periode van 6 tot 12 maanden naar één of enkele landen van herkomst wordt gekeken. Om pragmatische redenen is gestart met onderzoek in Turkije. In Venlo en Venray hebben relatief veel bijstandsontvangers een band met Turkije. Gebleken is dat zich in Turkije relatief veel verzwegen onroerend goed bevindt en dat onderzoek in Turkije in verhouding dus veel positieve resultaten oplevert. Enkele andere gemeentes hebben reeds onderzoek gedaan in Turkije zodat de methoden en ervaringen van deze onderzoeken gebruikt kunnen worden. Ook zijn de openbare registers in Turkije gedigitaliseerd, hetgeen onderzoek vergemakkelijkt. Daarnaast beschikt BB over een uitvoerig en betrouwbaar netwerk van onder meer juristen, makelaars en landbouwkundig ingenieurs in Turkije, zodat hier betrekkelijk eenvoudig en veilig onderzoek kan worden verricht. Binnen de gemeente Venlo zijn er 3000 uitkeringsgerechtigden. Daarvan zijn 400 mensen van Turkse afkomst geselecteerd. Er heeft een pilot plaatsgevonden waarbij een pre-check is uitgevoerd ten aanzien van 21 klanten. Hiervan zijn er 7 nader onderzocht. Het project omvat niet enkel Turkije. Na afloop van elk verificatieonderzoek wordt een nieuw onderzoek gestart in een of meerdere andere landen. Verweerder heeft tevens een onderzoek gedaan naar uitkeringsgerechtigden afkomstig uit Nederland en daarbij de leeftijdsgroep 55plus bekeken. In een latere fase zijn landen met een kleinere populatie gevolgd te weten België en Spanje. Op dit moment wordt onderzoek gedaan in Duitsland. Uitkeringsgerechtigden die aan controle in Turkije zijn onderworpen zijn geselecteerd aan de hand van de volgende criteria:
- geboren in Turkije;
- geboren vóór 1981; en
- vakantiegedrag.
Met betrekking tot de door eiser ingebrachte volmacht wordt door de gemachtigde van verweerder aangegeven dat deze niet van toepassing is op eiser, omdat er bij eiser geen sprake is van (te leggen) beslag. De (algemene) volmacht is afgegeven om – indien van toepassing- in Turkije de procedure tot het leggen van beslag te kunnen opstarten. In het geval van eiser is dit echter niet aan de orde.
16. De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM de overheid bevoegd is om inbreuk te maken op het recht op respect voor het privéleven, voor zover dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het economisch welzijn van het land.
De wettelijke grondslag hiervoor biedt in dit geval artikel 53a van de Pw (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3307). Het onderzoek door het BB is nodig in het belang van het economisch welzijn van het land, aangezien het tot doel heeft het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen. 17. Ten aanzien van de stelling dat het onderzoek in het buitenland niet had mogen worden uitgevoerd door BB overweegt de rechtbank als volgt.
18. In onderhavig geval bestond het onderzoek door BB uit het vragen van informatie bij het Kadastraal Register van het district Beşiktaş, in de stad Istanbul. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval geen ander, minder ingrijpend middel had kunnen inzetten en acht de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiser door de wijze van onderzoek zeer gering en niet onevenredig in verhouding tot het daarmee nagestreefde doel (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1881). 19. Verweerder heeft - onbetwist - toegelicht dat BB enkel is ingeschakeld om onderzoek te verrichten in openbare registers en om taxatierapporten op te stellen. Het betreft hier deeltaken, waarvoor geen bijzondere bevoegdheden zijn overgedragen. Alle taken - behoudens het onderzoek in Turkije - blijven in handen van de medewerkers van verweerder. Waarom verweerder ervoor heeft gekozen een particulier bureau in te schakelen voor deze themacontrole heeft verweerder in de notitie Themacontrole goed uiteengezet: het IBF beschikt niet over de capaciteit om in korte tijd veel onderzoeken te verrichten. Dat de werkwijze van BB in het buitenland zou afwijken van die van IBF is de rechtbank niet gebleken. Daarnaast is door eiseres wel gesteld, doch niet gemotiveerd onderbouwd dat de door BB in Turkije ingeschakelde advocaten, waaronder advocaat H.E., toestemming van eiseres nodig zouden hebben voor inzage in de registers. Vast staat dat advocaten beëdigd naar Turks recht bevoegd zijn om de registers te kunnen inzien. Dit betekent dat de op deze manier verkregen gegevens door verweerder gebruikt mogen worden. Overigens heeft de CRvB al meerdere uitspraken gedaan waarin BB voor onderzoek in Turkije werd ingeschakeld en is de werkwijze van BB niet door de CRvB als onzorgvuldig aangemerkt (zie ECLI:NL:CRVB:2016:4952). 20. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van ongeoorloofde uitbesteding van een kerntaak aan een commercieel bedrijf.
21. Door geen melding te maken van het bezit van het onroerend goed, dat onweersproken op zijn naam staat of heeft gestaan, heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Door vervolgens de voor de beoordeling van het recht op bijstand gevraagde gegevens – de bankafschriften van de Turkse bankrekening – niet over te leggen heeft eiser wederom de inlichtingenplicht geschonden. De reden die eiser daarvoor heeft gegeven, namelijk dat er geen bankafschriften zouden zijn, heeft hij niet onderbouwd, door bijvoorbeeld een verklaring van de bank over te leggen waaruit dit blijkt.
Eisers betoog dat hij verder enkel aan de inlichtingenplicht hoeft te voldoen als hijzelf vindt dat hij voldoende geïnformeerd is, treft geen doel. Zoals door verweerder is aangegeven is eiser door de toekenningsbeschikking, de situatie met het niet doorgeven van inkomsten, alsmede de maandelijkse formulieren voldoende op de hoogte van de inlichtingenplicht, zodat hij redelijkerwijze wist/kon weten dat hij het bezit van het onroerend goed had moeten melden. Het is ook niet aan eiser om te bepalen wanneer hij verweerder wel of niet inlicht.
22. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet alle van belang zijnde gegevens (tijdig) verstrekt. Dit betekent dat verweerder verplicht was met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw de bijstandsuitkering van eiser in te trekken per 12 november 2015.
23. Het beroep is ongegrond.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen (voorzitter), en mr. E.P.J. Rutten en mr. P.J. Voncken, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 oktober 2017
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.