ECLI:NL:RBLIM:2017:9975

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1516
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot onroerend goed in Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds 1 december 2003 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser per 12 november 2015, omdat hij niet heeft gemeld dat hij in het bezit is van onroerend goed in Turkije. Dit onroerend goed werd ontdekt door Bureau Buitenland, dat door de gemeente Venlo was ingeschakeld om onderzoek te doen naar mogelijk verzwegen vermogen van bijstandsontvangers. Eiser heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van zijn meldingsplicht en dat de taxatie van het onroerend goed onjuist was. De rechtbank overweegt dat eiser wel degelijk op de hoogte was van zijn inlichtingenplicht en dat hij deze heeft geschonden door het bezit van het onroerend goed niet te melden. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de uitkering op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet rechtmatig is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij de waarde van het onroerend goed betwist of dat hij de verkoopprijs van het onroerend goed daadwerkelijk heeft ontvangen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/1516
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2017 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. B. Anik),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder
(gemachtigden: [naam 1], [naam 2] en [naam 3]).
Procesverloop
Bij besluiten van respectievelijk 12 november 2015 (het primaire besluit 1) en
21 december 2015 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het recht op uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 12 november 2015 opgeschort c.q. ingetrokken.
Bij besluit van 22 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de beroepen met zaaknummers 16/1691, 16/2622, 16/2882, 16/1942, 16/2982, 16/1810, 16/1814 en 16/2681 plaatsgevonden op
11 juli 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Na de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in iedere zaak apart uitspraak gedaan.
Na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak gedaan in een zaak, waarin eenzelfde problematiek speelt. Om de hierna te bespreken redenen ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek te heropenen.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser ontvangt vanaf 1 december 2003 (aanvullend) een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Bureau Buitenland (BB) is door verweerder verzocht een onderzoek te starten in Turkije naar mogelijk (on)roerend goed van eiser.
3. In het kader van dit onderzoek heeft verweerder eiser met het primaire besluit 1 te kennen gegeven dat eiser vanaf 4 juli 2007 in het bezit is van het onder A-1 genoemde onroerend goed in Turkije.
Het betreft:
- A1: een onroerend goed, zijnde een perceel bouwgrond op het adres [adresgegevens]
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek is eiser door verweerder bij brief van
21 oktober 2015 uitgenodigd voor een gesprek op 12 november 2015. In deze uitnodiging is eiser verzocht bewijsstukken over te leggen. Tijdens het gesprek op 12 november 2015 heeft eiser niet alle gevraagde gegevens overgelegd. Verweerder heeft eiser daarop bij brief van
12 november 2015 de gelegenheid geboden om de gevraagde gegevens uiterlijk
26 november 2015 over te leggen, te weten:
- Bankafschriften van het Turkse bankrekeningnummer [rekeningnummer], voorzien van begin- en eindsaldo, vanaf
23 september 2015 tot 12 november 2015;
  • Schuldoverzichten;
  • Akte van scheiding;
  • Machtiging om onroerend goed op naam van broer te zetten, en welke is afgegeven aan de broer (conform verklaring d.d. 12 november 2015).
In deze brief heeft verweerder eiser tevens medegedeeld dat het recht op uitkering op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw met ingang van 12 november 2015 wordt opgeschort.
Op 23 november 2015 heeft verweerder eiser op verzoek van zijn gemachtigde een verlenging van de hersteltermijn, tot en met 10 december 2015, geboden en is eiser erop gewezen dat indien er nog stukken vertaald moeten worden, deze kosten voor eigen rekening komen. De gevraagde bankafschriften zijn vervolgens niet ingeleverd en de stukken die wel werden ingeleverd bleken niet vertaald. Verweerder heeft hierop met het primaire besluit 2 op grond van het bepaalde in artikel 54, vierde lid, van de Pw het recht op bijstand met ingang van 12 november 2015 ingetrokken, omdat de gevraagde gegevens niet tijdig en/of niet compleet zijn ingeleverd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder verwijst naar vaste rechtspraak waaruit volgt dat indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan genoteerd, de vooronderstelling gerechtvaardigd is dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Bij verweerder was het bezit van de bouwgrond niet bekend. Eiser heeft hiervan nooit melding gedaan bij verweerder. De getaxeerde waarde van de bouwgrond van
€ 89.000,- overschrijdt ruimschoots de voor eiser van toepassing zijnde vermogensgrens van € 5.895,-.
4.1 Met betrekking tot eisers betoog dat hij niet wist wat de inlichtingenplicht inhield, stelt verweerder dat hem laatstelijk ingaande 14 december 2011 een bijstandsuitkering is toegekend en eiser middels de toekenningsbeschikking uitgebreid is geïnformeerd over de inlichtingenplicht. Ook is de inlichtingenplicht aan bod gekomen in gesprekken met de coaches en is eiser naar aanleiding van fraude in 2011 en januari tot en met maart 2012 uitgebreid geïnformeerd over de verplichting om van alles wat van belang is voor de verlening van bijstand mededeling te doen. Eisers uitkering is al eerder ingetrokken en teruggevorderd (van 1 mei 2011 tot en met 30 november 2011) wegens niet opgegeven werkzaamheden bij een pizzeria. De uitkering van januari 2012 tot en met maart 2012 is ingetrokken en teruggevorderd wegens niet opgegeven inkomsten uit gokken en ontvangen gelden van een broer tot een bedrag van € 900,-. In het kader van deze terugvorderingen is eiser eveneens gewezen op de inlichtingenplicht. Via de maandelijks in te leveren formulieren is eiser ook nog eens gewezen op de verplichting om volledige en juiste informatie te verstrekken op straffe van terugvordering of het opleggen van een boete. Eisers motieven om feiten of omstandigheden waarop de inlichtingenplicht betrekking heeft niet te melden vallen niet onder de reikwijdte van de inlichtingenplicht. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2010:BH3133) kan ook van een schending van de inlichtingenplicht sprake zijn als de betrokkene niet kan worden verweten dat hij de gegevens waarop de inlichtingenplicht ziet niet bij verweerder heeft gemeld.
4.2 Uit de achteraf ontvangen vertaling van de tapu senedi van 4 juli 2007 blijkt dat eiser de bouwgrond gekocht heeft van [A.] en [E.] voor 8500 TL. Dat de bouwgrond zou zijn verkregen uit een erfenis blijkt hier niet uit. Het bezit van de bouwgrond staat niet ter discussie. Eiser betwist de vastgestelde waarde van de bouwgrond. Eiser heeft de bouwgrond gekocht voor 36.000 TL (€ 11.372,-). Met hetgeen in bezwaar is aangevoerd is niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de bouwgrond lager is dan 190.000 TL
(€ 89.000,-) zoals vermeld is in het taxatierapport van 16 juni 2015, opgesteld door Güven Vastgoed. Bij die taxatie is rekening gehouden met de bebouwingsmogelijkheden, locatie, en het feit dat er een bouwvergunning voor de grond is afgegeven, waardoor de waarde ervan stijgt. In het overgelegde ‘taxatieverslag onroerende zaak’ is vermeld dat de onroerende zaak bij de gemeente en het kadaster is geregistreerd met de waarde 36.000 TL. Volgens verweerder betreft dit hoogstwaarschijnlijk de waarde voor de onroerend goed belasting. Hiermee is niet aannemelijk gemaakt dat het taxatierapport van Güven Vastgoed onzorgvuldig tot stand is gekomen of niet deugdelijk zou zijn. De waarde van de bouwgrond voor de onroerend goed belasting vormt in Turkije, anders dan eiser stelt, niet zonder meer een betrouwbare indicatie van de waarde van de bouwgrond in het economisch verkeer.
De vaststelling van de waarde vindt plaats naar opgave van de eigenaar, die als belastingplichtige baat heeft bij vaststelling van een lage waarde.
4.3 Eiser heeft in bezwaar gesteld dat hij de bouwgrond heeft verkocht. Aan de door eiser overgelegde koopovereenkomst kan volgens verweerder niet de waarde worden toegekend die eiser daaraan gehecht wenst te zien, omdat deze niet volledig is. Volgens de tapu senedi van 27 oktober 2015 is het onroerend goed verkocht aan [S.]. Als verkoopprijs is 36.000 TL vermeld. Op het op 2 november 2015 ontvangen maandformulier over oktober 2015 heeft eiser niet aangegeven dat de bouwgrond zou zijn verkocht.
4.4 Eiser stelt slechts aanspraak te maken op de helft van de erfenis, omdat hij in Turkije nog gehuwd is en de erfenis in de boedel valt, maar uit niets blijkt dat er sprake is van een erfenis. Volgens de tapu senedi van 4 juli 2007 is de grond gekocht.
4.5 Er is een vertaalde verklaring overgelegd d.d. 4 januari 2016 voorzien van vier handtekeningen waarin gesteld is dat eiser op 17 maart 2014 vanwege financiële problemen € 4.500,- heeft geleend op voorwaarde dat hij deze terug zal betalen. Met enkel deze verklaring is de schuld niet aangetoond.
4.6 Ten aanzien van de intrekking stelt verweerder – kort samengevat – dat eiser verwijtbaar verzuimd heeft de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde informatie (afschriften Turkse bankrekening) te verstrekken. Aan de in artikel 54, vierde lid, van de Pw gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan. Van dringende redenen om van intrekking af te zien is niet gebleken.
5. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij tijdens het gesprek van 12 november 2015 heeft aangegeven dat hij niet wist dat hij zijn erfenis moest vermelden. Het gaat niet direct om een erfenis, maar om contante gelden van de familie (vader die overleden is) waarmee het onroerend goed is aangekocht en op naam van eiser is gezet. In de tapu senedi van
4 juli 2007 staat inderdaad dat de grond is gekocht, maar deze is door eisers vader gekocht voor 36.000 TL. De bouwgrond is vervolgens geregistreerd op eisers naam. Het is eiser een raadsel hoe de gemeente tot het taxatiebedrag van € 89.000,- is gekomen. Eiser heeft nooit zoveel geld gehad. Eiser heeft een echtscheiding achter de rug en ontvangt al jaren een bijstandsuitkering. De taxateur die door verweerder is ingeschakeld is partijdig. Deze wordt betaald door verweerder en taxeert de grond in het belang van verweerder te hoog.
5.1 Eiser stelt dat er eerst een sanctie wordt opgelegd, alvorens verweerder uitleg over de inlichtingenplicht geeft. Nadat zijn uitkering van 1 mei 2011 tot en met
30 november 2011 is ingetrokken en teruggevorderd is eiser, na de inlichtingen van verweerder op 14 december 2011, zich ervan bewust geweest dat hij inlichtingen moet verstrekken over zijn verworven inkomsten en doet hij dat sindsdien ook keurig. Voor zover hem dat is uitgelegd houdt eiser zich aan zijn inlichtingenplicht. Zo heeft hij ook zijn reis naar Turkije van 7 september 2015 tot en met 29 september 2015 gemeld. Eiser heeft niet moedwillig informatie achtergehouden.
5.2 Eiser heeft de Turkse bankrekening pas geleden geopend, omdat hij graag wilde remigreren naar Turkije. Om de uitkering uit Nederland in Turkije te kunnen ontvangen, dient eiser een Turkse bankrekening te hebben. Eiser heeft geen bankafschriften van deze rekening, omdat de bank deze niet verstrekt en er verder niets met deze rekening na opening is gedaan. Eiser heeft aan verweerder een rekeningnummer gegeven, hij kan tevens een machtiging verstrekken aan verweerder om gegevens op te vragen bij de bank. De vertaling van de Turkse stukken zijn op 5 januari 2016 per fax aan verweerder verzonden. Juridisch kan eiser beschikken over de grond, maar het gaat om het totale vermogen dat eiser redelijkerwijs heeft. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij de grond heeft overgedragen voor een bedrag van 36.000 TL. De helft behoort toe aan zijn echtgenote. Eiser heeft voorts een schuld aan zijn broer en heeft ter onderbouwing daarvan ook een schuldverklaring overgelegd. Er zijn ook getuigen die over de schuld kunnen verklaren. De uitkering is ten onrechte opgeschort en ingetrokken.
6. Als reactie op het beroepschrift stelt verweerder nog dat door eiser niet is aangetoond dat hij de verkoopprijs van 36.000 TL daadwerkelijk heeft ontvangen. Ook heeft hij niet aangetoond dat hij de opgevoerde schuld bij zijn broer met de verkoopopbrengst heeft voldaan. Als eiser wil remigreren mag hij geen schuld bij de overheid hebben. Dat de helft van de verkoopopbrengst toekomt aan de (ex-)echtgenote waarmee hij in Turkije nog gehuwd is, is eveneens op geen enkele wijze aangetoond.
7. Bij (fax-)brief van 4 juli 2017 is namens eiser de dienstverleningsovereenkomst Vermogensonderzoek buitenland tussen de gemeente Venlo en Bureau Buitenland (BB), alsmede een door gemeente Venray aan advocaat A.H. Gürdal, kantoorhoudende te Sihhive-Ankara te Turkije op 23 oktober 2014 afgegeven volmacht overgelegd. De volmacht dient om op te kunnen treden of te handelen namens de gemeente Venray, in civiele procedures in Turkije tegen personen woonachtig of woonachtig geweest in de gemeente Venray, die in Nederland een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, dan wel een andere Sociale Zekerheidswet ontvangen/ontvingen. In aanvulling hierop is namens eiser ter zitting betoogd dat het door verweerder in Turkije verrichtte fraudeonderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden, Ook de inzet van BB wordt betwist. De aan advocaat Gürdal afgegeven volmacht is vrij ruim omschreven en eiser vraagt zich af waarom deze voor eiser is afgegeven.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Niet in geschil is dat eiser vanaf 4 juli 2007 in de daartoe bestemde registers als eigenaar geregistreerd staat van het in rechtsoverweging 3. genoemde onroerend goed.
10. Ter zitting is door de gemachtigde van eiser desgevraagd aangegeven dat de opschorting van eisers uitkering niet meer ter discussie staat. Ter beoordeling ligt alleen nog de vraag voor of het besluit van verweerder waarbij de uitkering van eiser op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw per 12 november 2015 is ingetrokken, standhoudt.
11. Ten aanzien van de stelling dat het door verweerder verrichte onderzoek niet juist zou zijn uitgevoerd overweegt de rechtbank als volgt.

12.Uit vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van

6 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5009) volgt dat een algemeen onderzoek naar eventueel vermogen in het buitenland een legitiem doel dient. Verweerder is in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing, en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de algemene onderzoeksbevoegdheid een selectie op het totale bestand van bijstandsgerechtigden te maken, tenzij hierbij een ongerechtvaardigd verschil in behandeling als bedoeld in artikel 1 van Protocol 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt gemaakt tussen bijstandsgerechtigden.

13.Artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:

1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.
14. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4180), is volgens constante rechtspraak van het EHRM een verschil in behandeling voor de toepassing van artikel 14 van het EVRM, en naar het oordeel van de rechtbank daarmee ook van toepassing op de hiervoor geciteerde bepaling (zie de jurisprudentie van het EHRM in onder andere de zaak van Zornić tegen Bosnië en Herzegovina van 15 december 2014, nr. 3681/06), discriminerend als het niet objectief gerechtvaardigd is, dat wil zeggen als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel. De verdragsstaten beschikken over een zekere beoordelingsmarge bij de vaststelling of en in welke mate verschillen in overigens gelijksoortige situaties een verschil in behandeling rechtvaardigen. De omvang van deze beoordelingsmarge is primair afhankelijk van de aard van het gemaakte onderscheid.
Het onderscheid naar woonplaats is, zo volgt uit genoemde uitspraak van de CRvB, geen “verdacht” onderscheid, zodat ten aanzien van een dergelijk onderscheid de verdragsstaat een ruime “margin of appreciation” toekomt. Dit geldt temeer in dit geval waar het gaat om een maatregel op het terrein van de sociale zekerheid. Volgens constante rechtspraak van het EHRM is echter verschil in behandeling uitsluitend op grond van nationaliteit alleen dan toegelaten als daarvoor zeer zwaarwegende redenen (“very weighty reasons”) bestaan (zie het arrest Andrejeva tegen Letland van 18 februari 2009, nr. 55707/00).
15. Ter zitting heeft verweerder een nadere toelichting gegeven op het ingestelde onderzoek. De rechtbank leidt uit hetgeen door verweerder in dit verband is aangegeven het volgende af. De Sociale Recherche is in 2014 het project Themacontrole Onroerend Goed gestart. Het is gericht op eventueel verzwegen vermogen en inkomsten in binnen- en buitenland van uitkeringsgerechtigden van de gemeenten Venlo en Venray. In Nederland wordt het onderzoek uitgevoerd middels bestandsvergelijking tussen het bestand uitkeringsgerechtigden Pw en de Basisregistratie Waardering Onroerende Zaken en het Kadaster. Met betrekking tot vermogen in het buitenland kan de gemeente niet beschikken over deze controlemogelijkheid. De gemeenten Venlo en Venray hebben voor een deel van het onderzoek BB - op basis van een dienstverleningsovereenkomst - ingeschakeld. In de praktijk is het niet haalbaar om vermogensonderzoek tegelijkertijd te richten op alle klanten van niet-Nederlandse herkomst. De keuze is gemaakt om de controle van alle bijstandsontvangers van niet-Nederlandse herkomst te verdelen in tranches, waarbij per periode van 6 tot 12 maanden naar één of enkele landen van herkomst wordt gekeken. Om pragmatische redenen is gestart met onderzoek in Turkije. In Venlo en Venray hebben relatief veel bijstandsontvangers een band met Turkije. Gebleken is dat zich in Turkije relatief veel verzwegen onroerend goed bevindt en dat onderzoek in Turkije in verhouding dus veel positieve resultaten oplevert. Enkele andere gemeentes hebben reeds onderzoek gedaan in Turkije zodat de methoden en ervaringen van deze onderzoeken gebruikt kunnen worden. Ook zijn de openbare registers in Turkije gedigitaliseerd, hetgeen onderzoek vergemakkelijkt. Daarnaast beschikt BB over een uitvoerig en betrouwbaar netwerk van onder meer juristen, makelaars en landbouwkundig ingenieurs in Turkije, zodat hier betrekkelijk eenvoudig en veilig onderzoek kan worden verricht. Binnen de gemeente Venlo zijn er 3000 uitkeringsgerechtigden. Daarvan zijn 400 mensen van Turkse afkomst geselecteerd. Er heeft een pilot plaatsgevonden waarbij een pre-check is uitgevoerd ten aanzien van 21 klanten. Hiervan zijn er 7 nader onderzocht. Het project omvat niet enkel Turkije. Na afloop van elk verificatieonderzoek wordt een nieuw onderzoek gestart in een of meerdere andere landen. Verweerder heeft tevens een onderzoek gedaan naar uitkeringsgerechtigden afkomstig uit Nederland en daarbij de leeftijdsgroep 55plus bekeken. In een latere fase zijn landen met een kleinere populatie gevolgd te weten België en Spanje. Op dit moment wordt onderzoek gedaan in Duitsland. Uitkeringsgerechtigden die aan controle in Turkije zijn onderworpen zijn geselecteerd aan de hand van de volgende criteria:
  • geboren in Turkije;
  • geboren vóór 1981; en
  • vakantiegedrag.
Met betrekking tot de door eiser ingebrachte volmacht wordt door de gemachtigde van verweerder aangegeven dat deze niet van toepassing is op eiser, omdat er bij eiser geen sprake is van (te leggen) beslag. De (algemene) volmacht is afgegeven om – indien van toepassing- in Turkije de procedure tot het leggen van beslag te kunnen opstarten. In het geval van eiser is dit echter niet aan de orde.
16. De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM de overheid bevoegd is om inbreuk te maken op het recht op respect voor het privéleven, voor zover dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het economisch welzijn van het land.
De wettelijke grondslag hiervoor biedt in dit geval artikel 53a van de Pw (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3307). Het onderzoek door het BB is nodig in het belang van het economisch welzijn van het land, aangezien het tot doel heeft het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen.
17. Ten aanzien van de stelling dat het onderzoek in het buitenland niet had mogen worden uitgevoerd door BB overweegt de rechtbank als volgt.
18. In onderhavig geval bestond het onderzoek door BB uit het vragen van informatie bij het Kadastraal Register van het district Beşiktaş, in de stad Istanbul. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval geen ander, minder ingrijpend middel had kunnen inzetten en acht de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiser door de wijze van onderzoek zeer gering en niet onevenredig in verhouding tot het daarmee nagestreefde doel (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1881).
19. Verweerder heeft - onbetwist - toegelicht dat BB enkel is ingeschakeld om onderzoek te verrichten in openbare registers en om taxatierapporten op te stellen. Het betreft hier deeltaken, waarvoor geen bijzondere bevoegdheden zijn overgedragen. Alle taken - behoudens het onderzoek in Turkije - blijven in handen van de medewerkers van verweerder. Waarom verweerder ervoor heeft gekozen een particulier bureau in te schakelen voor deze themacontrole heeft verweerder in de notitie Themacontrole goed uiteengezet: het IBF beschikt niet over de capaciteit om in korte tijd veel onderzoeken te verrichten. Dat de werkwijze van BB in het buitenland zou afwijken van die van IBF is de rechtbank niet gebleken. Daarnaast is door eiseres wel gesteld, doch niet gemotiveerd onderbouwd dat de door BB in Turkije ingeschakelde advocaten, waaronder advocaat H.E., toestemming van eiseres nodig zouden hebben voor inzage in de registers. Vast staat dat advocaten beëdigd naar Turks recht bevoegd zijn om de registers te kunnen inzien. Dit betekent dat de op deze manier verkregen gegevens door verweerder gebruikt mogen worden. Overigens heeft de CRvB al meerdere uitspraken gedaan waarin BB voor onderzoek in Turkije werd ingeschakeld en is de werkwijze van BB niet door de CRvB als onzorgvuldig aangemerkt (zie ECLI:NL:CRVB:2016:4952).
20. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van ongeoorloofde uitbesteding van een kerntaak aan een commercieel bedrijf.
21. Door geen melding te maken van het bezit van het onroerend goed, dat onweersproken op zijn naam staat of heeft gestaan, heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Door vervolgens de voor de beoordeling van het recht op bijstand gevraagde gegevens – de bankafschriften van de Turkse bankrekening – niet over te leggen heeft eiser wederom de inlichtingenplicht geschonden. De reden die eiser daarvoor heeft gegeven, namelijk dat er geen bankafschriften zouden zijn, heeft hij niet onderbouwd, door bijvoorbeeld een verklaring van de bank over te leggen waaruit dit blijkt.
Eisers betoog dat hij verder enkel aan de inlichtingenplicht hoeft te voldoen als hijzelf vindt dat hij voldoende geïnformeerd is, treft geen doel. Zoals door verweerder is aangegeven is eiser door de toekenningsbeschikking, de situatie met het niet doorgeven van inkomsten, alsmede de maandelijkse formulieren voldoende op de hoogte van de inlichtingenplicht, zodat hij redelijkerwijze wist/kon weten dat hij het bezit van het onroerend goed had moeten melden. Het is ook niet aan eiser om te bepalen wanneer hij verweerder wel of niet inlicht.
22. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet alle van belang zijnde gegevens (tijdig) verstrekt. Dit betekent dat verweerder verplicht was met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw de bijstandsuitkering van eiser in te trekken per 12 november 2015.
23. Het beroep is ongegrond.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen (voorzitter), en mr. E.P.J. Rutten en mr. P.J. Voncken, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 oktober 2017
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.