ECLI:NL:RBLIM:2017:2320

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
3933418 \ CV EXPL 15-2369
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging franchiseovereenkomst door dwaling en toewijzing geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen A.J.G. Bisscheroux, curator in het faillissement van de Coöperatie Maastricht Professionals U.A., en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De curator vorderde betaling van verschuldigde fees op basis van een franchiseovereenkomst die op 14 december 2011 was gesloten. De gedaagde partij stelde dat de franchiseovereenkomst tot stand was gekomen onder invloed van dwaling, omdat de verstrekte omzetprognose onjuist was. De kantonrechter oordeelde dat de franchiseovereenkomst inderdaad onder dwaling tot stand was gekomen, omdat de omzetprognose niet deugdelijk was en geen deugdelijk marktonderzoek aan de prognose ten grondslag lag. De vordering van de curator werd afgewezen, en de franchiseovereenkomst werd vernietigd. De gedaagde partij had geen recht meer op nakoming van de betalingsverplichtingen uit de franchiseovereenkomst, en de curator werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsverhouding tussen franchisenemers en franchisegevers, vooral met betrekking tot de informatieplicht en de deugdelijkheid van verstrekte prognoses.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3933418 \ CV EXPL 15-2369
Vonnis van de kantonrechter van 15 maart 2017
in de zaak van:
A.J.G. BISSCHEROUX, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de COÖPERATIE MAESTRICHT PROFESSIONALS U.A.
h.o.d.n. P3 RUIMTE AAN MENSEN,
kantoorhoudende te Kerkrade,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. A.J.G. Bisscheroux,
tegen:
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna Curator of P3 en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding;
 de conclusie van antwoord in conventie en van eis in (voorwaardelijke) reconventie;
 de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie;
 de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
 de conclusie van dupliek in reconventie;
 de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
 de akte overlegging producties zijdens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ;
 de akte overlegging producties zijdens Curator;
 het proces-verbaal van comparitie van 30 oktober 2015;
 de conclusie na comparitie in conventie en reconventie en de akte tot voorwaardelijke wijziging van eis;
 de conclusie van antwoord na comparitie in conventie en reconventie en antwoordakte tot voorwaardelijke wijziging van eis;
 het verhandelde ter comparitie van 15 februari 2017.
1.2.
Partijen hebben vervolgens om vonnis verzocht.
2. De feiten
2.1.
P3 is in staat van faillissement verklaard met benoeming van Curator als curator bij arrest van het Hof den Bosch van 26 juni 2014.
2.2.
Binnen P3 wordt vanaf eind 2011 een franchiseformule voor (mentale) trainingsbureaus gedreven door de heren [medewerker P3 1] , [medewerker P3 2] en [medewerker P3 3] . Zij gaan vanaf eind 2011 op zoek naar franchisenemers die onder de vlag van P3 een trainingsbureau willen starten.
2.3.
Aan aspirant-franchisenemers wordt door P3 een informatiepakket ter beschikking gesteld met daarin een rekenmodel en een model-ondernemingsplan. Onderdeel van het rekenmodel vormt een rekenvoorbeeld met een omzetprognose voor de eerste vijf jaren. Uitgaande van een realistisch scenario wordt daarin voor het eerste jaar voor een willekeurige franchisenemer een omzet geprognosticeerd van € 80.000,00.
2.4.
Door invulling van enkele gegevens in het bijbehorende rekenmodel kan een aspirant-franchisenemer tevens zijn persoonlijke omzetprognose berekenen voor de komende vijf jaren. Uit het ingevulde rekenmodel van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] volgt een persoonlijke omzetprognose van € 88.000,00 in het eerste jaar.
2.5.
Tussen P3 als franchisegever en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , althans zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] , als franchisenemer is vervolgens op 14 december 2011 een franchiseovereenkomst voor de duur van 5 jaar overeengekomen. Bij deze franchiseovereenkomst hoort een
– geparafeerde – bijlage (hierna: Bijlage) met daarin bepalingen aangaande financiële verplichtingen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] jegens P3 (artikel 2) en bepalingen aangaande de verplichtingen van P3 jegens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] (artikel 3).
2.6.
Op basis van artikel 2 van de Bijlage is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verplicht om aan P3 te voldoen:
 een entreefee van € 5.000,00 vóór ondertekening van de overeenkomst;
 een opleidingsfee van € 1.500,00 na ommekomst van een betalingstermijn van 14 dagen in een factuur, verzonden direct na aanvang van de overeenkomst;
 een omzetfee van een percentage over de jaarlijks te behalen omzet, te betalen per kwartaal achteraf. Het afdrachtpercentage bedraagt in het eerste jaar 23% over de behaalde omzet van minimaal € 80.000,00 (dus minimaal € 4.600,00 exclusief btw per kwartaal).
In artikel 16.4 van de franchiseovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat bij overschrijding van een betalingstermijn [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zonder ingebrekestelling in verzuim is en een contractuele rente van 1% per maand verschuldigd is. Verder zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de kosten betaalt die door P3 (mede) ten behoeve van zijn onderneming zijn gemaakt, zoals promotiekosten of beursdeelname.
2.7.
Op basis van artikel 3 van de Bijlage verplicht P3 zich om – onder meer – aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ter beschikking te stellen:
 eigen opleidingslocaties van P3 verspreid over Nederland;
 de beschikking over een salescoach en marketingcoach;
 leadgeneratie: een eigen telefonisch acquisitieteam dat zorgt voor het genereren van gekwalificeerde afspraken; en
 een uitgebreid opleidings- en inwerkprogramma bij de start (minimaal tien dagen in het eerste jaar, waarvan vijf direct bij aanvang).
2.8.
In de periode 9 december 2011 tot en met 25 mei 2012 gaat P3, behalve met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , ook een franchiseovereenkomst aan met nog 9 andere franchisenemers. Ook aan deze franchisenemers wordt voorafgaand het rekenmodel met omzetprognose en een model-ondernemingsplan verstrekt. Bij in ieder geval 7 van deze franchisenemers volgt uit het ingevulde persoonlijke rekenmodel een omzetprognose van € 88.000,00 of hoger in het eerste jaar.
2.9.
P3 heeft aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] toegezonden:
 op 1 januari 2012, een factuur aangaande entreefee van € 5.950,00;
 op 1 januari 2012, een factuur aangaande opleidingsfee van € 1.785,00;
 facturen aangaande omzetfee Q1, Q2 en Q3 van in totaal € 16.422,00;
 op 5 september 2012, een factuur aangaande beursdeelname van € 1.0011,50.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft op de factuur aangaande omzetfee Q1 een deelbetaling van € 300,00 gedaan. De overige facturen heeft hij onbetaald gelaten.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Curator vordert na aanvulling en wijziging van de eis – samengevat – veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot betaling, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, van:
 een bedrag van € 23.500,00, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, ter zake (een deel van) de op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigde fees;
 een bedrag van € 1.000,00, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, ter zake (een deel van) de op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigde contractuele rente;
 een bedrag van € 500,00, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, ter zake (een deel van) de op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigd bedrag voor gemaakte redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
 waarbij de som van de vorderingen inclusief de rente tot aan de dag van betekening van de dagvaarding het bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaat en dat Curator van het meerdere afstand doet, met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de proceskosten en nakosten en de wettelijke rente over die kosten vanaf 14 dagen na betekening.
3.2.
Voor zover de franchiseovereenkomst wordt vernietigd, vordert Curator (voorwaardelijk) van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betaling van € 11.400,00, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag.
3.3.
Curator legt aan zijn vorderingen onder r.o. 3.1 ten grondslag de tussen P3 en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gesloten franchiseovereenkomst, waarvan hij nakoming vordert tot aan de dag van ontbinding (zijnde de dag van betekening van de dagvaarding). Aan de vordering onder r.o. 3.2 legt Curator ten grondslag dat er redelijkerwijs aanleiding is om de gevolgen van een vernietiging te wijzigen dan wel in plaats van tot vernietiging, tot opheffing van nadeel over te gaan, nu [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is verrijkt doordat P3 reeds prestaties heeft uitgevoerd.
3.4.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] concludeert tot afwijzing van de vorderingen en verweert zich primair middels een beroep op dwaling, uit hoofde waarvan hij vernietiging van de franchiseovereenkomst vordert. Subsidiair verweert [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich met de stelling dat P3 tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen, op grond waarvan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de nakoming van de franchiseovereenkomst heeft opgeschort.
In reconventie
3.5.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] vordert – samengevat – in (voorwaardelijke) reconventie:
 primair (a) te verklaren voor recht dat de franchiseovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten; en (b) vernietiging van de franchiseovereenkomst;
 subsidiair (a) te verklaren voor recht dat P3 toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de franchiseovereenkomst, (b) deze overeenkomst te ontbinden, en (c) P3 te veroordelen tot vergoeding van de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geleden schade bestaande uit de verzonden facturen of de op geld waardeerbare ongedaanmakingsverbintenis;
 met veroordeling van Curator in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over die kosten vanaf 14 dagen na betekening.
3.6.
Curator concludeert primair tot de niet-ontvankelijk verklaring van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in zijn vorderingen in reconventie uit hoofde van artikel 26 Faillissementswet (hierna: Fw). Subsidiair verweert Curator zich tegen het beroep op dwaling door deze te betwisten en door een beroep te doen op artikel 6:228 lid 2 BW en op een bij [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] rustende onderzoeksplicht. Curator betwist voorts dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming en verweert zich hiertegen met een beroep op opschorting.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen met elkaar samen en zullen
daarom gezamenlijk besproken worden.
Bevoegdheid kantonrechter
4.2.
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of de kantonrechter absoluut bevoegd is ten aanzien van de ingestelde vorderingen. Op grond van artikel 93 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 door de kantonrechter behandeld en beslist. Vorderingen van onbepaalde waarde worden in beginsel niet door de kantonrechter beslist, tenzij er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan
€ 25.000,00 (artikel 93 sub b Rv). In artikel 94 lid 1 Rv is bepaald dat indien een zaak meer dan één vordering als bedoeld in artikel 93 onder a en b Rv betreft, voor de toepassing van dat artikel het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen beslissend is. Artikel 97 Rv bepaalt dat een zaak in reconventie wordt behandeld en beslist door de rechter die zaak in conventie behandel en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
4.3.
Curator heeft zijn vorderingen expliciet beperkt tot een bedrag van ten hoogste
€ 25.000,00 inclusief rente. Dit brengt met zich dat de kantonrechter op grond van artikel 93 sub a en 94 lid 1 Rv bevoegd is ter zake de vordering in conventie.
4.4.
Uit de eis in reconventie van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] volgt dat hij zowel primair als subsidair een verklaring voor recht vordert, alsmede de vernietiging (primair) en ontbinding (subsidiair) van de franchiseovereenkomst. Verder vordert hij (subsidiair) Curator te veroordelen tot vergoeding van geleden schade. Deze schade is door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet begroot. Dit brengt met zich dat uitsluitend sprake is van vorderingen van onbepaalde waarde, waarvan niet vaststaat dat deze tezamen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00. Dit betekent dat de kantonrechter uit hoofde van artikel 93 en 94 Rv in beginsel niet bevoegd is.
4.5.
Artikel 97 Rv kan echter in afwijking van deze artikelen met zich meebrengen dat de kantonrechter – die immers bevoegd is in conventie – ook de vordering in reconventie behandelt en beslist. Daarvoor is beslissend of er zodanige samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie bestaat, dat deze zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Van dergelijke samenhang is in dit geval reeds sprake nu de eis in reconventie tevens het verweer vormt in conventie. Om proceseconomische redenen is het niet gewenst dat een andere rechter over de eis in reconventie komt te oordelen, terwijl daarover als verweer in conventie al door de kantonrechter is beslist. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter absoluut bevoegd is van de vorderingen in reconventie kennis te nemen.
4.6.
Voor de relatieve bevoegdheid van de kantonrechter zijn de artikelen 99-110 Rv van belang. Hieruit volgt als hoofdregel dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde partij relatief bevoegd is (artikel 99 Rv). [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] woonde op het moment van het aanhangig worden van het geschil in Maastricht, waardoor volgens de hoofdregel de kantonrechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht relatief bevoegd is. De relatieve bevoegdheid is daarmee gegeven.
Ontvankelijkheid reconventionele vordering
4.7.
De kantonrechter komt toe aan een beoordeling of [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in zijn vorderingen in reconventie ontvankelijk is, nu Curator ten verweer aanvoert dat dit niet het geval is. Curator stelt dat de eis in reconventie in zijn geheel onder het toepassingsbereik van artikel 26 Fw valt, waardoor deze alleen ter verificatie bij de curator kan worden ingediend en niet in rechte tegen hem kan worden ingesteld. Dit wordt door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betwist.
4.8.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In artikel 26 Fw is bepaald dat rechtsvorderingen, die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, gedurende het faillissement tegen de gefailleerde op geen andere wijze kunnen worden ingesteld, dan door aanmelding ter verificatie. In artikel 25 lid 1 Fw is bepaald dat rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende tot onderwerp hebben, zowel tegen als door de curator worden ingesteld.
4.9.
Uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting) volgt dat bij de totstandkoming van de artikelen 25 lid 1 Fw en 26 Fw door de wetgever onder ogen is gezien dat bijna alle rechtsvorderingen uiteindelijk uitmonden in een rechtsvordering tot betaling van een geldsom, maar dat er desondanks niet voor gekozen is alle rechtsvorderingen aan de verificatieprocedure te onderwerpen. Indien sprake is van een vordering die niet primair is gericht op de verkrijging van een geldsom, kan volgens de wetgever van de rechthebbende niet steeds worden verwacht dat hij genoegen neemt met een ter verificatie in te dienen geldvordering en kan dus wél een procedure tegen de curator worden gestart. De wetgever noemt daarbij als voorbeeld de vordering tot ontbinding van een wederkerige overeenkomst en de mogelijk daaruit voortvloeiende vordering tot betaling van schadevergoeding. De vordering tot ontbinding valt onder het bereik van artikel 25 lid 1 Fw; de vordering tot betaling van een geldsom onder het bereik van artikel 26 Fw. Uit de jurisprudentie volgt dat ook de vernietiging van een wederkerige overeenkomst onder het bereik van artikel 25 lid 1 Fw valt, alsmede de verklaring voor recht (Zie Hof Arnhem-Leeuwarden, 10 september 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6650). Het voorgaande is slechts anders wanneer de in beginsel niet-verifieerbare vordering geen andere betekenis heeft, dan verhaal op de boedel of de toewijzing van andere vorderingen die verhaal op de boedel tot doel hebben (HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:675). In het geval dat de in beginsel niet-verifieerbare vordering geen zelfstandige betekenis heeft, valt deze alsnog onder het regime van artikel 26 Fw.
4.10.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] vordert in reconventie zowel primair als subsidiair een verklaring voor recht, alsmede de vernietiging (primair) en ontbinding (subsidiair) van de franchiseovereenkomst. De gevorderde verklaringen voor recht en de vernietiging en ontbinding van de franchiseovereenkomst vallen in beginsel onder artikel 25 Fw, in verband met de hierboven besproken parlementaire geschiedenis en jurisprudentie. Dat is anders wanneer dit deel van de eis geen zelfstandige betekenis heeft. De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen meer betekenis hebben dan louter verhaal op de boedel of toewijzing van vorderingen die daarop betrekking hebben. Het belang van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij de vorderingen is immers met name de afwijzing van de vordering tot betaling die Curator in conventie heeft ingesteld. Om die reden is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voor dit deel van zijn eis wel ontvankelijk.
4.11.
Verder vordert [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] (subsidiair) Curator te veroordelen tot vergoeding van geleden schade. De vordering tot veroordeling van Curator tot vergoeding van geleden schade valt onder het bereik van artikel 26 Fw nu deze ziet op de voldoening van een verbintenis uit de boedel. Dat leidt ertoe dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voor dat deel van zijn eis niet-ontvankelijk is.
Dwaling
4.12.
De kantonrechter zal vervolgens het primaire verweer van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in conventie
en zijn daarmee samenhangende primaire vordering in reconventie behandelen, omdat
deze het meest verstrekkend zijn.
4.13.
Het verweer van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] komt erop neer dat hij stelt dat de franchiseovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en bij een juiste voorstelling van zaken niet door hem zou zijn gesloten. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt te hebben gedwaald doordat P3 onjuiste informatie heeft verstrekt over de te verwachten omzet. Hij wenst de franchiseovereenkomst om die reden te vernietigen. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] doet hiermee een beroep op artikel 6:228 lid 1 onder a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit artikel bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij. Tenzij deze wederpartij mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder zijn inlichting zou zijn gesloten.
4.14.
Voor de beantwoording van de vraag of is gedwaald omtrent de totstandkoming van de franchiseovereenkomst, gaat de kantonrechter uit van de maatstaf die is gegeven in het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD7329). Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een franchiseovereenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling, indien de franchisenemer heeft gedwaald als gevolg van fouten in een omzet- en/of winstprognose die door de franchisegever is verstrekt. De franchisegever is in beginsel niet verplicht om een rapport over de te verwachten omzet en/of winst aan de franchisegever te verschaffen bij de onderhandelingen die aan het sluiten van een franchiseovereenkomst voorafgaan. Echter, als er wel een rapport met betrekking tot de omzet wordt verstrekt, dienen de prognoses deugdelijk te zijn en te berusten op een deugdelijk markt- en vestigingsplaatsonderzoek.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat P3 aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voorafgaand aan het aangaan van de franchiseovereenkomst een rekenmodel met daarin een omzetprognose heeft verstrekt. Wat wel onderwerp van het geschil vormt en dus beoordeeld dient te worden, is of deze prognose deugdelijk was. Bij de beantwoording van die vraag speelt de deugdelijkheid van een (al dan niet) verricht markt- en vestigingsplaatsonderzoek een belangrijke, zo niet doorslaggevende, rol.
4.16.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voert ter onderbouwing van zijn stelling dat de omzetprognose ondeugdelijk was, in de eerste plaats aan dat de door hem behaalde omzet van € 9.002,04 in het eerste jaar ver achterbleef bij de omzetprognose van € 88.000,00 die voortvloeit uit het rekenmodel. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt dat dit ook opgaat voor de overige franchisenemers die een overeenkomst met P3 zijn aangegaan en aan wie dezelfde omzetprognose verstrekt werd. Bij geen enkele franchisenemer werd de omzet gehaald en het merendeel behaalde zelfs een omzet van € 0,00 in het eerste jaar. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft deze stelling ter gelegenheid van de comparitie onderbouwd met gegevens betreffende de omzet van de bij de comparitie aanwezige franchisenemers.
4.17.
Curator betwist deze stellingen bij gebrek aan wetenschap en stelt geen omzetgegevens van de franchisedeelnemers ontvangen te hebben. De kantonrechter acht deze blote betwisting onvoldoende, nu P3, en dus ook Curator, wel inzicht moet hebben gehad in de omzetten die door de franchisedeelnemers werden behaald. Dit blijkt immers uit het feit dat in bepaling 2.3 van de Bijlage bij de franchiseovereenkomst is opgenomen dat P3 facturen met betrekking tot de omzetfee verstuurt nadat zij elke drie maanden een actueel overzicht ontving van de franchisenemer met de in die maanden gefactureerde omzet. Het staat vast dat P3 aan de franchisenemers elke drie maanden omzetfee in rekening gebracht heeft. Verder staat tevens tussen partijen vast dat, zolang de franchisenemers niet gecertificeerd waren, de heer [medewerker P3 2] of de heer [medewerker P3 1] vanuit P3 mee ging naar afspraken met klanten. Dit brengt met zich dat zij op de hoogte moeten zijn geweest van het aantal afspraken en dus ook – in enige mate - de omzet die daarmee gemaakt werd.
4.18.
De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat geen enkele franchisedeelnemer de omzet volgens de verstrekte prognose behaald heeft en het merendeel zelfs geen enkele omzet heeft gerealiseerd. Dit gegeven vormt op zichzelf reeds een sterke onderbouwing van de stelling dat de verstrekte omzetprognose ondeugdelijk was, nu het verschil tussen de geprognosticeerde omzet en de gerealiseerde omzetten substantieel is en dit zich bij alle franchisenemers voordoet. Toch is deze onderbouwing niet doorslaggevend, nu het verschil in behaalde en voorspelde omzet ook kan zijn veroorzaakt door omstandigheden die buiten P3 gelegen zijn en waarvan P3 redelijkerwijs geen kennis kon hebben bij het maken van de prognose. Het is daarom van belang om tevens na te gaan of een deugdelijk markt- en vestigingsplaatsonderzoek aan de prognose ten grondslag is gelegd.
4.19.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt ook dat de omzetprognose ondeugdelijk was, omdat P3 geen deugdelijk markt- en vestigingsplaatsonderzoek heeft verricht. Er is uitsluitend gekeken naar de eigen ervaringen van de bestuurders van P3 binnen de trainingsbranche, dan wel de gegevens van concurrerende (bekende) bedrijven. Deze gegevens zijn niet representatief voor een startende ondernemer die bovendien nog opgeleid moet worden in het eerste jaar. Bovendien was de franchiseformule P3 ook zelf nog geen gevestigde naam, maar pas eind 2011 opgestart.
4.20.
Curator stelt dat de omzetprognose wel is gebaseerd op een deugdelijk marktonderzoek en licht die stelling als volgt toe. Het rekenmodel met de daarin opgenomen omzetprognose is opgesteld door de bestuurders van P3. Zij hebben zich bij het opstellen daarvan inderdaad hoofdzakelijk gebaseerd op hun eigen ervaringen als ondernemers binnen de (mentale) trainingsbranche. Uitgangspunt is geweest de omzet die twee van de bestuurders hebben gemaakt in de jaren 2010 en 2011 binnen de onderneming P3 Professionals BV. Daarbij is een gemiddelde jaarlijkse omzet gerealiseerd van € 183.944,75 per ondernemer. Omdat in het geval van de franchisenemers sprake was van startende ondernemers, zijn de bestuurders van P3 bij hun rekenmodel uitgegaan van een lagere omzet in het eerste jaar. P3 heeft verder een rapport opgesteld getiteld ‘marktinformatie bedrijfsopleidingen en consultancy’. Hierin zijn cijfers opgenomen met betrekking tot de behoefte aan bedrijfsopleidingen en verwachtingen voor de trainingsbranche in de toekomst. Dit rapport is door P3 opgesteld als hulpmiddel om krediet voor de franchisenemers te verkrijgen bij een bank en gedurende 2012 aangepast. De in de procedure overgelegde versie bevat om die reden ook cijfers en bijlagen van een latere datum dan het opstellen van de rekenmodule met omzetprognose. Tot slot stelt Curator dat is gekeken naar de franchisevoorwaarden van concurrerende ondernemingen binnen de branche, namelijk Kenneth&Smith, DOOR training, Sales Improvement Group, en anderen.
4.21.
De kantonrechter overweegt dat bij het maken van de omzetprognose uitgangspunt is geweest de omzet die door de heren [medewerker P3 2] en [medewerker P3 1] is gerealiseerd binnen de onderneming P3 Professionals BV in 2010 en 2011. Het bedrag van € 88.000,- of hoger, zoals aan de franchisenemers van P3 voorgespiegeld, is lager dan de door de heren [medewerker P3 2] en [medewerker P3 1] gemaakte gemiddelde omzet binnen P3 professionals BV in de jaren 2010 en 2011. Curator heeft echter niet inzichtelijk gemaakt of, in hoeverre, en in welke mate de volgende gegevens door hen zijn meegenomen bij het toepassen van deze verlaging:
  • het feit dat de franchiseformule P3 nog geen gevestigde naam was, maar pas eind 2011 was opgestart;
  • dat de franchisenemers allemaal nieuw waren in deze branche;
  • de franchisenemers nog opgeleid en gecertificeerd moesten worden in het eerste jaar alvorens zij zelfstandig aan het werk zouden kunnen; en
  • dat uit de omzetgegevens van P3 professionals BV bleek dat sprake was van een terugloop in de omzet.
Het rapport ‘marktinformatie bedrijfsopleidingen en consultancy’ dat door Curator is overgelegd bevat weliswaar cijfers met betrekking tot de behoefte aan bedrijfsopleidingen binnen het economische klimaat, maar niet is duidelijk gemaakt of, en op welke wijze die cijfers zijn meegenomen bij het komen tot een omzetprognose van € 88.000,00 voor [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in het eerste jaar. Daar komt nog bij dat het rapport dat in de procedure is overgelegd dateert van een latere datum dan het opstellen van de rekenmodule, waardoor het reeds om die reden niet meegenomen kan zijn bij het opstellen ervan. Het lag op de weg van Curator om een rapport van een datum voor het opstellen van de rekenmodule te overleggen, voor zover daarvan al sprake is geweest. Het is tot slot onduidelijk in hoeverre het bekijken van de franchisevoorwaarden van concurrerende ondernemingen heeft geleid tot de omzetprognose.
4.22.
De kantonrechter concludeert, op grond van het hiervoor overwogene, dat geen deugdelijk marktonderzoek aan de omzetprognose ten grondslag is gelegd en dat de omzetprognose ondeugdelijk was. Geen van de franchisenemers is immers ook maar in de buurt gekomen van de voorspelde omzet.
4.23.
Curator doet ten verweer een beroep op artikel 6:228 lid 2 BW en stelt dat de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die een toekomstige omstandigheid betreft en dat de dwaling waarop [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich beroept wel een toekomstige omstandigheid betreft, namelijk dat de omzet niet is gehaald en ook niet zal worden gehaald in de toekomst. De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een geval als bedoeld in artikel 6:228 lid 2 BW, omdat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich niet op het standpunt stelt dat hij gedwaald heeft ten aanzien van de door hem te behalen omzet, maar over de vooraf onjuist verstrekte omzetprognose door P3. Dit betreft geen toekomstige omstandigheid. Het verweer van Curator slaagt niet.
4.24.
Curator stelt verder ten verweer dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voorafgaand aan de totstandkoming van de franchiseovereenkomst er uitdrukkelijk (zowel schriftelijk als mondeling) op is gewezen dat de omzetcijfers zijn ontleend aan de eigen ervaringen van de heren [medewerker P3 1] en [medewerker P3 2] en dat er zich wijzigingen kunnen voordoen op grond van externe ontwikkelingen. Curator stelt dat de omzetcijfers dus slechts een indicatie gaven en dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daarom zelf een onderzoek had dienen in te stellen naar de haalbaarheid van de verstrekte cijfers. De kantonrechter begrijpt dat Curator hiermee een beroep doet op een bij [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] rustende onderzoeksplicht, die door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] onvoldoende is vervuld.
4.25.
Nu de dwaling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een onjuiste mededeling van P3 betreft, is in beginsel geen sprake van een onderzoeksplicht aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . Hetgeen Curator stelt, namelijk dat P3 in feite een voorbehoud heeft gemaakt bij het verstrekken van de omzetprognose, kan echter leiden tot het bestaan van wel enige onderzoeksplicht aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . Curator heeft echter nagelaten zijn stelling te onderbouwen met concrete omstandigheden. Zo is niet duidelijk wanneer en op welke wijze de door Curator gestelde mededelingen gedaan zouden zijn aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , terwijl het stellen van een voorbehoud ten aanzien van de omzetprognose ook geenszins volgt uit de in de procedure overgelegde stukken. Zo verwijst Curator naar het rekenmodel en de wervingsbrochures die in de procedure zijn overgelegd, maar daarin valt het gestelde voorbehoud niet te lezen. Daarentegen wordt bij het verstrekte rekenvoorbeeld juist gewerkt met de vermelding dat de omzethaalbaarheid realistisch is. De kantonrechter gaat derhalve voorbij aan dit verweer.
4.26.
De verweren van Curator slagen niet. Om die reden komt de kantonrechter tot het oordeel dat de franchiseovereenkomst gesloten is onder invloed van dwaling. De in reconventie primair gevorderde verklaring voor recht dat de franchiseovereenkomst onder dwaling tot stand is gekomen zal daarom worden toegewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde vernietiging van de franchiseovereenkomst, nu artikel 6:228 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is.
Gevolgen vernietiging in conventie
4.27.
In conventie wordt toegekomen aan de gevolgen van de vernietiging van de franchiseovereenkomst. Vernietiging heeft terugwerkende kracht (artikel 3:53 lid 1 BW). Uitgangspunt is dan ook dat de rechtsverhouding tussen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en P3 moet worden hersteld in de staat waarin deze vóór het sluiten van de franchiseovereenkomst was. Voor zover sprake is van nog niet uitgevoerde verplichtingen, kan geen aanspraak meer worden gemaakt op nakoming. De verplichting daartoe is immers komen te vervallen. Waar wel sprake is geweest van uitvoering, dient over en weer teruggave plaats te vinden. Die prestaties zijn immers, achteraf bezien, onverschuldigd verricht. Waar een prestatie naar haar aard onvatbaar is voor restitutie, treedt onder de in de wet genoemde omstandigheden en voor zover dit redelijk is, een verbintenis tot waardevergoeding in de plaats (artikel 6:210 lid 2 BW).
4.28.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ter zake van de gevolgen (de financiële afwikkeling) van vernietiging van de franchiseovereenkomst in conventie concludeert tot afwijzing van de vorderingen van P3. De kantonrechter stelt vast dat P3 door de vernietiging geen aanspraak meer kan maken op nakoming van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst, nu deze verplichtingen zijn komen te vervallen. Hierom zal de vordering van P3 in conventie, voor zover die ziet op betaling van de op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigde fees, worden afgewezen.
4.29.
Curator heeft een voorwaardelijke vordering in conventie ingesteld, voor het geval de franchiseovereenkomst wordt vernietigd. Hij verzoekt de kantonrechter om [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ondanks de vernietiging te veroordelen tot betaling aan Curator van tenminste € 11.400,00 omdat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] hem redelijkerwijs de kosten van een trainingsweek in Polen (€ 2.400,00) en de kosten van mondeling en schriftelijk gegeven adviezen en ondersteuning zijdens P3 (€ 9.000,00) verschuldigd is. Deze diensten zijn door P3 verstrekt terwijl [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daarvoor niets heeft betaald. Curator legt aan zijn vordering ten grondslag dat er aanleiding is om de gevolgen van de vernietiging te wijzigen (artikel 3:53 lid 2 BW) of de franchiseovereenkomst niet te vernietigen, maar ter opheffing van nadeel te wijzigen (artikel 6:230 lid 2 BW).
4.30.
Artikel 3:53 lid 2 BW bepaalt dat de rechter, wanneer de reeds ingetreden gevolgen van een rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, op verzoek van een partij aan deze vernietiging (gedeeltelijk) haar werking kan ontzeggen. Aan de partij die daardoor vervolgens onbillijk wordt bevoordeeld, kan de kantonrechter de verplichting opleggen tot een uitkering in geld aan de partij die benadeeld wordt door het ontzeggen van de vernietiging. Artikel 6:230 lid 2 BW bepaalt dat de rechter in plaats van de vernietiging uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst kan wijzigen in zodanige mate dat het nadeel van degene die bevoegd is tot vernietiging, wordt opgeheven.
4.31.
De kantonrechter constateert dat de artikelen 3:53 lid 2 en 6:230 lid 2 BW niet van toepassing zijn op het door Curator gestelde. Artikel 6:230 lid 2 BW gaat niet op wanneer een vernietiging op grond van dwaling is gevorderd, aangezien de dwalende bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst ook niet op grond van andere voorwaarden zou zijn aangegaan. Daarbij voorziet artikel 6:230 lid 2 BW in een opheffing van het nadeel aan de zijde van degene die een beroep op vernietiging doet, in dit geval [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , terwijl Curator in een opheffing van nadeel aan zijn eigen zijde vordert. Ook artikel 3:53 lid 2 BW is niet aan de orde, omdat geen sprake is van gevolgen die bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, maar van een prestatie waarvan de aard uitsluit dat restitutie plaatsvindt. Daarop is niet artikel 3:53 lid 2 BW, maar artikel 6:210 lid 2 BW van toepassing.
4.32.
De kantonrechter komt tot een beoordeling of Curator voldoende gemotiveerd gesteld heeft voor toewijzing van zijn vordering op grond van artikel 6:210 lid 2 BW. Artikel 6:210 lid 2 BW bepaalt dat waardevergoeding van een prestatie die niet restitueerbaar is plaatsvindt, als sprake is van één van de volgende drie omstandigheden: (a) de ontvanger is door de prestatie verrijkt, (b) aan de ontvanger is toe te rekenen dat de prestatie is verricht, of (c) de ontvanger had erin toegestemd een tegenprestatie te verrichten.
4.33.
Curator stelt zich, zij het met niet zoveel woorden, op het standpunt dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is verrijkt (omstandigheid a), doordat hij een trainingsweek in Polen heeft bijgewoond en advies en ondersteuning van P3 heeft ontvangen. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betwist dat hij verrijkt is door het leveren van prestaties door P3. Hij voert verder aan dat de kosten van de trainingsweek onjuist begroot zijn.
4.34.
De kantonrechter overweegt dat Curator zijn vordering, die door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betwist wordt, onvoldoende heeft onderbouwd, nu nergens uit blijkt dat de kosten die P3 aanvoert daadwerkelijk zijn gemaakt en dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daarvan geprofiteerd heeft. Het had op de weg van Curator gelegen om haar stelling te onderbouwen met in ieder geval de bewijsstukken van zowel de trainingsweek als van de geleverde advies- en ondersteuningswerkzaamheden en de kosten die daarmee gepaard gingen, alsmede inzichtelijk te maken op welke manier deze verband hielden met de franchiseovereenkomst. Op basis van de thans verschafte informatie is het niet mogelijk om te komen tot een waardebepaling van de gestelde verbintenissen. De vordering zal daarom op dit punt worden afgewezen.
4.35.
Nu de hoofdvorderingen van Curator in conventie worden afgewezen, worden vanzelfsprekend ook de nevenvorderingen (rente, buitengerechtelijke kosten) afgewezen.
Proceskosten
4.36.
Curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 1.400,00 (3,5 punten x tarief € 400,00);
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is bij zijn proceshandelingen tot aan de comparitie van 15 februari 2017 bijgestaan door een gemachtigde. De comparitie van 15 februari 2017 heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in persoon bijgewoond. Om die reden is deze laatste comparitie niet meegenomen bij de berekening van het salaris van zijn gemachtigde.
4.37.
Curator zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij tevens in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 700,00 (3,5 punten x factor 0,5 x tarief € 400,00);
De kantonrechter heeft een factor 0,5 toegepast nu er sprake is van samenhangende vorderingen in conventie en in reconventie.
4.38.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal eveneens worden toegewezen met inachtneming van de hierna vermelde termijn.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Curator in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , tot op heden begroot op € 1.400,00, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordeling;
In reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de franchiseovereenkomst tussen P3 en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de dato
14 december 2011 tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten;
5.5.
vernietigt de franchiseovereenkomst tussen P3 en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de dato 14 december 2011;
5.6.
veroordeelt Curator in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , tot op heden begroot op € 700,00, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordeling;
5.8.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Drent en in het openbaar uitgesproken.
type: CD
coll: