ECLI:NL:RBLIM:2016:6108

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB-15_135u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en misbruik van recht

Op 14 juli 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, wonende te Maastricht, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De zaak betreft een beroep op openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 21 juni 2014 een verzoek ingediend bij de Kiesraad om openbaarmaking van declaraties van het managementteam en de directeur van de Kiesraad over het jaar 2013 tot heden. De Kiesraad heeft het verzoek doorgestuurd naar de Minister, die op 2 juli 2014 een primair besluit heeft genomen waarin hij het verzoek afwees, omdat de gevraagde informatie deel uitmaakt van de persoonsdossiers van ambtenaren en vertrouwelijk is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 6 november 2014.

Tijdens de zitting op 15 juni 2016 is eiser niet verschenen, terwijl de Minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de Minister de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren zwaarder heeft laten wegen dan het publiek belang bij openbaarmaking. Eiser en zijn gemachtigde hebben in beroep betwist dat de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaren in geding is en hebben gesteld dat de weigering om de documenten openbaar te maken niet deugdelijk is gemotiveerd.

De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser in totaal eenentwintig beroepen heeft ingediend, die allemaal verband houden met de Wob. Dit leidde tot vragen over het doel van de verzoeken en de relatie tussen eiser en zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat er sprake is van misbruik van recht, omdat eiser en zijn gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/135

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[naam] wonende te Maastricht, eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert
en

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, verweerder.

(gemachtigde: mr. M. Čomić)

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 21 juni 2014.
Bij besluit van 6 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het tegen het primaire besluit gericht bezwaar. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit is het onderhavige beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 21 juni 2014 heeft eiser de Kiesraad verzocht openbaar te maken en hem toe te zenden afschriften van declaraties van het managementteam alsmede de directeur van de Kiesraad die door de Kiesraad zijn gehonoreerd over het jaar 2013 tot en met heden. De persoonsgegevens mogen wat eiser betreft onleesbaar worden gemaakt. Gegevens als datum en declaratiesoort zijn voor het onderzoek van eiser wel van belang. Hij heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob.
2. Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de Kiesraad het verzoek doorgestuurd aan verweerder.
3. Bij primair besluit heeft verweerder eiser medegedeeld dat het managementteam en de directie van de Kiesraad uit twee ambtenaren van zijn ministerie bestaan. Over de declaraties kan verweerder eiser geen mededeling doen, omdat ze deel uitmaken van de persoonsdossiers van de betrokken ambtenaren en daarom geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Bovendien acht verweerder deze informatie vertrouwelijk en komt de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren in het gedrang als de gevraagde informatie openbaar wordt gemaakt. Verweerder verwijst naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
4. In bezwaar heeft gemachtigde het standpunt van verweerder betwist. Gemachtigde verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AO9992). Daarnaast stelt hij dat de declaraties ook binnen de financiële administratie van het ministerie voorhanden zouden moeten zijn.
Gemachtigde ziet voorts niet in waarom de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren in het gedrang komt. Hij betoogt dat de belangenafweging die verweerder ter zake heeft te maken niet adequaat gemotiveerd is. Bovendien prevaleert volgens eiser het belang bij openbaarheid van de gegevens en ziet hij niet in waarom persoonsgegevens niet weggelakt zouden kunnen worden. Het primaire besluit is onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd, aldus gemachtigde.
5. Bij het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de declaraties een bestuurlijke aangelegenheid betreffen, maar niet openbaar worden gemaakt ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren. Verweerder licht toe dat de ambtenaren geen (politieke) ambtsdragers zijn en niet tot de topmanagementgroep behoren. Verweerder laat het belang dat de ambtenaren hebben bij niet openbaarmaking van de documenten zwaarder wegen dan het publiek belang bij openbaarmaking. Verweerder geeft nog aan dat anonimisering geen optie is, omdat bekend is op welke individuele ambtenaren de gegevens betrekking hebben.
6. In beroep betoogt gemachtigde dat verweerder na heroverweging de grondslag van het bestreden besluit heeft verlaten en daarom het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hij betwist dat een algemeen beroep op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van ambtenaren niet slaagt. Dat de ambtenaren niet tot de topmanagementgroep horen en\of geen (politieke) ambtsdragers zijn, maakt niet dat ze daarom reeds in hun persoonlijke levenssfeer worden getroffen bij openbaarmaking van de gevraagde declaraties. Hieruit volgt volgens de gemachtigde niet dat de persoonlijke levenssfeer zonder meer in geding is. Hij acht het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
Gemachtigde zet vraagtekens bij de kwalificatie van de functie van de betrokken ambtenaren. Hij blijft erbij dat de gevraagde documenten ten onrechte zijn geweigerd.
7. In het verweerschrift stelt verweerder zich nog op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van een specifieke machtiging.
Ter zitting heeft verweerder aanvullend aangevoerd dat het voormalig kantoor van gemachtigde gevestigd was op het adres van eiser. Verweerder vraagt zich verder af wat het doel van het verzoek is. Het bevreemdt verweerder dat de onderhavige behandeling kon worden afgewacht. Verweerder ziet enige gelijkenis met de zaak waarover de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3118) heeft geoordeeld.
Machtiging
8. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het ontbreken van een specifieke machtiging, volgt de rechtbank verweerder hierin niet. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:992) ziet de rechtbank hiervoor in de in beroep overgelegde machtiging op zich geen aanleiding.
Oproeping
9. De rechtbank is gebleken dat eiser, inclusief het onderhavige beroep, eenentwintig beroepen bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Alle beroepen houden verband met de Wob. Op de zittingen van 21 april, 6 juni en 15 juni 2016 heeft de rechtbank dertien zaken behandeld. De dertien Wob-verzoeken, al dan niet in samenhang bezien, riepen bij de rechtbank vragen op over het doel ervan.
Tijdens de voorbereiding van de dertien zaken zijn bij de rechtbank voorts vragen gerezen over de relatie tussen eiser en gemachtigde. Het adres van eiser zou ook het kantooradres van gemachtigde zijn. Ook de zeer algemeen geformuleerde machtigingen leidden, mede in verband met de niet ondertekende Wob-verzoeken, tot vragen.
De genoemde feiten en omstandigheden tezamen hebben de rechtbank doen besluiten eiser op te roepen om in persoon ter zitting te verschijnen. Eiser heeft evenwel aan de oproeping geen gehoor gegeven en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft aldus eiser noch gemachtigde vragen kunnen stellen over de zaken die haar niet duidelijk zijn. Omdat eiser zonder reden niet aan de verplichting te verschijnen heeft voldaan, komt het gevolg daarvan voor zijn risico.
De rechtbank doet uitspraak op grond van de stukken die partijen voor aanvang van de zitting in deze zaak hebben ingediend en de informatie die verweerder ter zitting heeft gegeven. Daarbij betrekt ze het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf behandelde zaken. De rechtbank overweegt als volgt.
Misbruik
10. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wob en beweerdelijk gedaan in verband met onderzoek. Vergelijkbare verzoeken heeft eiser bij een aantal andere verweerders ingediend. In één van de andere gevallen heeft eiser niet aan zijn onderzoek gerefereerd en niet benadrukt om welke informatie het hem in het bijzonder gaat.
Verweerder is niet aan het verzoek tegemoet gekomen. Inmiddels zijn twee jaren verstreken nadat eiser het verzoek heeft ingediend. Eiser noch gemachtigde is ter zitting verschenen. Een verklaring daarvoor hebben ze niet gegeven.
Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener zeer veel procedures betreffende informatieverzoeken met een beroep op de Wob en maakt daarbij veelvuldig gebruik van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in dit geval heeft gedaan.
11. Naar aanleiding van de onder 10 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en mede gelet op het procesgedrag van eiser en gemachtigde in de andere twaalf behandelde zaken, heeft zich aan de rechtbank de vraag opgedrongen of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe, mede op grond van de aanwijzingen die daarvoor volgens verweerder reden zouden kunnen zijn, het volgende.
Ingevolge de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
De Afdeling heeft ook eerder overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), dat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
In haar uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1585) heeft de Afdeling overwogen dat een zeer algemeen geformuleerde machtiging onder omstandigheden een aanwijzing kan vormen voor misbruik van recht. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
12. Eiser heeft een aantal nagenoeg gelijkluidende verzoeken bij verschillende verweerders ingediend. In één van de andere gevallen heeft eiser niet gerefereerd aan zijn onderzoek en ook niet benadrukt om welke informatie het hem in het bijzonder te doen is. Deze inconsequentie doet twijfel rijzen over het beweerdelijke onderzoek.
De rechtbank acht hierbij van belang dat de handelwijze van eiser niet op zichzelf staat, maar door eiser in meer zaken is gevolgd. In een aantal zaken over Wob-verzoeken met betrekking tot documenten over (lease)auto’s heeft eiser op een vergelijkbare inconsequente wijze gehandeld. De gerezen twijfel leidt de rechtbank tot de aanname dat het verzoek niet is ingediend met het beweerdelijke doel en evenmin met het door de Wob beoogde doel.
Reden daarvoor vindt de rechtbank ook in de zeer algemeen geformuleerde machtiging die gemachtigde in bezwaar en beroep heeft gebruikt. Ofschoon het is toegestaan te procederen op grond van een algemeen geformuleerde machtiging, nemen eiser en gemachtigde met het indienen van een zeer algemeen geformuleerde machtiging kennelijk voor lief dat de procedure daardoor vertraging zou kunnen oplopen en dat het zelfs niet tot een volledige heroverweging of inhoudelijke beoordeling van het beroep zou kunnen komen. Zeker in een geval als dit waarin het Wob-verzoek niet door eiser is ondertekend.
De handelwijze van eiser en gemachtigde is bovendien een vaste handelwijze. Eiser heeft geen van de Wob-verzoeken in de dertien zaken ondertekend en gemachtigde heeft steeds in bezwaar, maar ook in een aantal gevallen in beroep, eenzelfde zeer algemeen geformuleerde machtiging ingediend. Deze vaste handelwijze heeft in een aantal zaken daadwerkelijk tot vertraging van de procedure geleid. In een enkel geval heeft de handelwijze er zelfs toe geleid dat een volledige heroverweging is uitgebleven en het beroep alleen over de machtiging handelde.
De omstandigheid dat het onderzoek sinds het verzoek kennelijk zonder problemen twee jaren kon wachten op de onderhavige behandeling en eiser, noch gemachtigde de moeite hebben genomen ter zitting te verschijnen, terwijl verweerder in het geheel niet aan het verzoek tegemoet is gekomen, geeft de rechtbank nog een grond aan te nemen dat het verzoek niet is gedaan met het beweerdelijke doel en met het door de Wob beoogde doel.
13. De hiervoor onder 12 gegeven overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiser en gemachtigde de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank leidt uit de gegeven overwegingen af dat de bevoegdheid kennelijk is gebruikt met geen ander doel dan procedures generen.
Dat het eiser en gemachtigde kennelijk te doen is geweest om proceskostenvergoedingen leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheid dat gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep, ook in de andere twaalf zaken, verzocht heeft de proceskosten te (doen) vergoeden, terwijl aannemelijk is dat eiser en gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren en eiser daarom in beginsel geen vergoeding toekomt. De rechtbank neemt aan dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren, omdat eiser noch gemachtigde het standpunt van de verweerder in één van de andere twaalf zaken verwoord in zijn verweerschrift van 23 april 2015, inhoudende dat aannemelijk is dat eiser en gemachtigde een gezamenlijke huishouding voeren en een proceskostenvergoeding daarom niet aan de order is, tot op heden niet heeft ontkracht. Eiser en gemachtigde hebben op dat standpunt helemaal niet gereageerd, terwijl zij daartoe alle gelegenheid hebben gehad. Deze verweerder heeft erop gewezen dat eiser woonachtig is op het adres in Maastricht waarop de onderneming van gemachtigde gevestigd is en dat in de tuin van het pand ook een naambord van de onderneming van gemachtigde is aangebracht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerder en verweerders in andere behandelde zaken ter zitting op deze omstandigheden hebben gewezen en geconcludeerd hebben dat eiser en de vorige onderneming van gemachtigde in elk geval op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan.
Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat één van de verweerders ter zitting nog op recentere informatie heeft gewezen die inhoudt dat de onderneming van eiser ingeschreven staat op het adres van de huidige onderneming van gemachtigde te Nijmegen.
Eiser en gemachtigde hebben misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Omdat het beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser en gemachtigde de Wob hebben gebruikt, geldt dit ook voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juli 2016
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.