In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 mei 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van een hengelsportvereniging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken. De vereniging had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een aanvraag om ontheffing op basis van artikel 75 van de Flora- en faunawet (Ffw). De rechtbank oordeelde dat de vereniging geen rechtstreeks belang had bij het besluit, omdat het visrecht dat zij huurt van Staatsbosbeheer niet direct door het besluit werd geraakt. De rechtbank stelde vast dat de vereniging slechts een afgeleid belang had, aangezien de gevolgen van het besluit alleen via de contractuele relatie met Staatsbosbeheer tot haar doorwerkten. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak om haar oordeel te onderbouwen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en verklaarde het bezwaar van de vereniging niet-ontvankelijk. De rechtbank droeg de verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden en veroordeelde hem in de proceskosten van de eiseres.