ECLI:NL:RVS:2004:AQ8711

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400422/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • Ch.W. Mouton
  • J.H. van Kreveld
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning horecabedrijf door burgemeester van Schiedam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van de burgemeester van Schiedam om een exploitatievergunning voor een horecabedrijf te verlenen. De burgemeester had op 12 april 2002 besloten om de vergunning niet te verlenen op basis van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Schiedam. Appellant, die geen directe aanvraag had gedaan maar een contractuele relatie had met de aanvrager, stelde dat hij belanghebbende was en dat de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 9 december 2003, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, ten onrechte had geoordeeld dat hij geen belanghebbende was. Het hoger beroep werd behandeld op 9 augustus 2004, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.T.M. de Haan, en de burgemeester werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat appellant wel degelijk een afgeleid belang had, maar dat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt volgens de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had dit miskend, waardoor het hoger beroep gegrond werd verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van appellant werd alsnog gegrond verklaard. De burgemeester werd veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep een bedrag van € 1288,00 aan rechtsbijstand had gemaakt. Tevens werd de gemeente Schiedam gelast om het griffierecht van appellant te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 september 2004.

Uitspraak

200400422/1
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Schiedam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2002 heeft de burgemeester van Schiedam (hierna: de burgemeester) ingevolge artikel 2.3.6, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Schiedam geweigerd de door [aanvrager] gevraagde exploitatievergunning voor een horecabedrijf te verlenen.
Bij besluit van 10 januari 2003 heeft de burgemeester, voorzover hier van belang, het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 april 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P.T.M. de Haan, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Benamu en Y. van Batenburg, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De exploitatievergunning is niet door appellant aangevraagd. Hij heeft met de aanvrager een contractuele relatie, maar heeft aldus slechts een afgeleid belang bij het besluit om de vergunning te weigeren. Nu zijn belang niet rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, is appellant geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit heeft de rechtbank miskend.
2.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal voorts doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen door het beroep van appellant alsnog gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, voorzover daarbij op het bezwaar van appellant is beslist. Omdat de burgemeester na vernietiging van het bestreden besluit in zoverre rechtens slechts één besluit kan nemen, zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
2.3.    De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2003, HOREC 03/532;
II.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III.    vernietigt het besluit van de burgemeester van Schiedam van 10 januari 2003, BMO/Vei 0300135, voorzover daarbij op het bezwaar van appellant is beslist;
IV.    verklaart het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk;
V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 10 januari 2003 in zoverre dat is vernietigd;
VI.    veroordeelt de burgemeester van Schiedam in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Schiedam te worden betaald aan appellant;
VII.    gelast dat de gemeente Schiedam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 116,00 en € 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Zwemstra
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
91-402.