3.3.1Inleiding
Op 29 november 2013 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan tegen de verdachte. De verdachte zou haar sinds haar verjaardag op 20 september 2013 diverse malen hebben aangerand. Aangeefster heeft verklaard over een viertal incidenten:
Op de dag van haar verjaardag zou de verdachte haar bij binnenkomst op de mond hebben gezoend en even later, toen zij naar de woonkamer liep, van achteren bij haar borsten hebben gepakt.
Een tijdje later was de aangeefster bij de verdachte thuis en zat zij op de bank. De verdachte zou naast haar zijn gaan zitten en zou haar truitje bij de hals naar beneden hebben getrokken. Bij het verlaten van de woning zou de verdachte haar kont hebben aangeraakt.
Op een ander moment zou de verdachte haar, toen aangeefster in de woning van haar vader was, stevig hebben vastgepakt en haar een kus op het voorhoofd en een knuffel hebben gegeven.
Begin november 2013 zou de verdachte naar de slaapkamer van de aangeefster zijn gegaan en haar hebben gevraagd om mee te gaan om zijn zoontje van het voetballen op te halen. Even later zou de verdachte haar op de overloop hebben vastgepakt en hebben proberen te zoenen. Tot viermaal toe zou hij hebben getracht met zijn tong in de mond van de aangeefster te komen. Na afloop zouden de afdrukken van zijn tanden in haar lip hebben gestaan.
De verdachte ontkent dat hij de aangeefster heeft aangerand.
3.3.3Steunbewijs in deze zaak
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster voldoende wordt gesteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] . De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van de situatie onder a.
De verklaring van de aangeefster wordt niet gesteund door de verklaring van de getuige [getuige 2] . Deze getuige heeft immers verklaard dat de aangeefster haar heeft verteld dat de verdachte haar
wildekussen op haar
wangbij het
weggaan(en dus niet
heeftgekust op haar
mondbij het
binnenkomen). Voorts heeft zij niet verklaard dat (zij zou hebben gehoord dat) de verdachte aangeefsters borsten zou hebben betast.
De verklaring van de aangeefster wordt enigszins gesteund door de verklaring van de getuige [getuige 3] . Deze getuige heeft immers verklaard dat de aangeefster haar heeft verteld dat de verdachte aan haar zou hebben gezeten.
Gelet op voornoemd arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2014 is deze steun evenwel onvoldoende om tot een bewezenverklaring hiervan te komen.
Ten aanzien van de situatie onder b.
De verklaring van de aangeefster wordt niet gesteund door de verklaring van de getuige [getuige 2] . Deze getuige heeft over deze situatie immers niets verklaard.
De verklaring van de aangeefster wordt enigszins gesteund door de verklaring van de getuige [getuige 3] . Zij heeft immers verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat de verdachte aan haar kont had gezeten en aan haar blouse had getrokken om te kijken. Gelet op voornoemd arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2014 is deze steun evenwel onvoldoende om tot een bewezenverklaring hiervan te komen.
Ten aanzien van de situatie onder c.
De verklaring van aangeefster wordt niet gesteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , nu geen van beiden over deze situatie heeft verklaard.
Ten aanzien van de situatie onder d.
De verklaring van de aangeefster wordt enigszins gesteund door de verklaring van de getuige [getuige 2] . Zij heeft immers verklaard dat de aangeefster haar heeft verteld dat de verdachte haar tegen een muur had geduwd ‘of zo’, in ieder geval er voor had gezorgd dat zij niet weg kon, en toen probeerde haar te kussen.
De verklaring van de aangeefster wordt voorts gesteund door de verklaring van de getuige [getuige 3] . Zij heeft immers verklaard dat de aangeefster haar heeft verteld dat de verdachte haar bij de handen had vastgehouden en had geprobeerd met haar te tongzoenen, waarbij hij aangeefster in haar lip had gebeten. Bovendien heeft zij verklaard dat de verdachte die bewuste dag naar boven is gegaan, naar de kamer van de aangeefster. Enige dagen later zag zij bovendien dat de lip van aangeefster een beetje opgezwollen was.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er in beginsel voldoende wettig bewijs is voor de aanranding onder situatie d. De verklaring van de aangeefster wordt immers gesteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , waarbij de verklaring van de aangeefster op twee specifieke punten, te weten dat de verdachte naar boven is gegaan naar de slaapkamer van de aangeefster en de opgezwollen lip, steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige 3] . Hiermee staat de verklaring van de aangeefster niet op zichzelf, maar is als het ware ingebed in een concrete context die bevestiging vindt uit andere bron. (vergelijk de conclusie van mr. Knigge, ECLI:NL:PHR:2012:BY4834) Tegenover deze bewijsmiddelen staan echter de ontkennende verklaring van de verdachte en de verklaring van verdachtes vrouw, de getuige [getuige 1] . Beiden hebben verklaard dat de verdachte op het betreffende moment niet naar de slaapkamer van de aangeefsters is gegaan. Hij zou zelfs niet op de bovenverdieping zijn geweest.
Conclusie
Hoewel er op zich net voldoende wettig bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde voor zover dit is gebaseerd op de situatie onder d. heeft de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen niet de overtuiging dat de verdachte de aangeefster op de overloop van haar woning heeft aangerand. De rechtbank acht het bewijs hiervoor te mager. Voor wat betreft de opgezwollen lip die getuige [getuige 3] enige dagen later heeft gezien, geldt dat de rechtbank het vreemd vindt dat de getuige dit pas enige dagen later is opgevallen. Dat roept de vraag op of het wel gekomen is door het door aangeefster beschreven incident. Het dan resterende enkele feit dat getuige [getuige 3] heeft gezien dat verdachte naar boven is gegaan, is voor de rechtbank onvoldoende voor de overtuiging dat verdachte aangeefster ook heeft aangerand. De verklaring van getuige [getuige 2] is niet meer dan een herhaling van wat aangeefster haar heeft verteld. Alles afwegende heeft de rechtbank onvoldoende reden om meer geloof te hechten aan de verklaringen van de aangeefster en de getuige [getuige 3] dan aan de verklaringen van de verdachte en de getuige [getuige 1] .
De verklaring van de getuige [getuige 3] dat zij van aangeefsters werkgever heeft gehoord dat de verdachte vaker bij aangeefster in de winkel kwam zonder iets te kopen, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet redengevend voor het bewijs.
Evenmin redengevend voor het bewijs is het feit dat de verdachte heeft verklaard dat hij weet waar de slaapkamer van de aangeefster is gesitueerd. Voor deze wetenschap heeft hij immers een geenszins ongeloofwaardige verklaring gegeven.
De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat is gebaseerd op de situatie onder d.
Gelet hierop en op het feit dat er onvoldoende wettig bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde voor zover dit is gebaseerd op de situaties onder a., b. en c. zal de rechtbank de verdachte van de gehele tenlastelegging vrijspreken.