Overwegingen
1. Eiser is werkzaam als politieambtenaar bij het voormalige korps Limburg-Zuid. Bij schrijven van 19 december 2013 (of uiterlijk 12 februari 2014) heeft eiser verweerder verzocht alsnog over de jaren 2012 en 2013 de terugbetaling van de premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering uit te keren, zoals afgesproken door de korpschef van de voormalige regiopolitie Limburg-Zuid, het Regionaal Georganiseerd Overleg en de regionale Dienstcommissie.
2. Bij schrijven van 20 februari 2014 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. Hierbij heeft verweerder overwogen dat de aanvraag van eiser doelt op het eindejaarsgeschenk in de vorm van VVV-bonnen dat alle medewerkers van het voormalige korps Limburg-Zuid tot en met 2011 in de maand december ontvingen. Volgens verweerder is dit eindejaarsgeschenk per november 2010 landelijk geharmoniseerd als onderdeel van de circulaire harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie, tweede tranche (HAP II). Op basis van deze harmonisatie-afspraken wordt het eindejaarsgeschenk in de vorm van een VVV-bon met ingang van 2012 niet meer verstrekt aan de medewerkers van het voormalige korps Limburg-Zuid. In plaats daarvan ontvangen de medewerkers met ingang van 2012 jaarlijks het landelijke eindejaarsgeschenk van de politie.
3. In zijn bezwaarschrift (ontvangen door verweerder op 31 maart 2014) heeft eiser zich (onder meer) op het standpunt gesteld dat de in 1995 opgestelde regeling ter compensatie van een bijverzekering betreffende arbeidsongeschiktheid niet is afgeschaft of geharmoniseerd met de komst van de circulaire HAP II en dus is blijven bestaan. Zodoende maakt hij bezwaar tegen het niet uitkeren/verstrekken van de VVV-bonnen en verzoekt hij verweerder alsnog de VVV-bonnen te verstrekken over de jaren 2012 en 2013. Op de hoorzitting van 28 mei 2014 is in dit verband (mede) namens eiser verduidelijkt dat niet enkel is beoogd bezwaar te maken tegen het schrijven van 20 februari 2014, maar ook tegen het feitelijk niet verstrekken van de VVV-bonnen in 2012 en 2013.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het schrijven van 20 februari 2014 gehandhaafd. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat reeds in 2012 is besloten de VVV-bonnen niet uit te keren en dat eiser tegen dit besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Nu pas (ongeveer) een jaar later is verzocht de VVV-bonnen alsnog uit te keren, wordt het verzoek van eiser aangemerkt als een verzoek om herziening en is artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Verweerder ziet in het verzoek van eiser, noch zijn bezwaarschrift, de vereiste nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en acht zijn bezwaar dan ook ongegrond. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de actiepunten en besluiten, inclusief bijlagen, van de Werkgroep Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden van 13 november 2009 blijkt dat de VVV-bonnenregeling door het voormalige korps Limburg-Zuid als kerstpakket is aangemerkt en in de werkgroep onder die noemer is ingebracht. Middels de circulaire HAP II van 18 november 2010 is vervolgens de kerstpakket-regeling landelijk geharmoniseerd. Er is bepaald dat de term kerstpakket voortaan wordt vervangen door de term ‘eindejaarsgeschenk’, dat het korps de keuze van het geschenk bepaalt, dat de waarde daarvan is vastgesteld op € 50,- en dat er geen indexatie plaatsvindt. Op grond hiervan bestaat er volgens verweerder geen aanspraak meer op het voormalige kerstpakket in de vorm van VVV-bonnen.
Verweerder is voorts van mening dat het bezwaarschrift van eiser enkel kan worden gezien als gericht tegen het schrijven van 20 februari 2014 en niet als gericht tegen het oorspronkelijke besluit om in 2012 en 2013 de VVV-bonnen niet uit te keren. Voor zover er sprake is van enige onduidelijkheid, ontstaan door het gebruik maken van een gestandaardiseerd bezwaarschrift, opgesteld door professionele belangenbehartigers van de politievakbonden, komt dit voor eigen rekening en risico. Eiser heeft er bovendien pas op de hoorzitting gewag van gemaakt dat het bezwaar mede is bedoeld gericht te zijn tegen de eerdere besluitvorming.
Voor zover de bezwaren van eiser, zoals betoogd gedurende de hoorzitting, wel zouden moeten worden gezien als zijnde gericht tegen de besluiten om in 2012 en 2013 niet de VVV-bonnen uit te keren, stelt verweerder zich op het standpunt dat dit bezwaar niet zo spoedig mogelijk is ingediend. Immers, de VVV-bonnen werden altijd met de salarisspecificatie over de maand december uitgekeerd. Daarnaast staat vast dat eiser ten tijde van het verzoek om alsnog de VVV-bonnen uit keren op de hoogte was van het besluit tot het niet uitkeren van de bonnen. Door pas enkele maanden later over te gaan tot het indienen van een bezwaarschrift is er niet binnen een redelijke termijn na het bekend worden van het besluit bezwaar ingesteld. Zodoende is dit bezwaar niet-ontvankelijk.
5. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en betoogt daartoe – samengevat weergegeven het volgende.
Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijkheid heeft verklaard voor zover dit ziet op het niet uitkeren van de VVV-bonnen in 2012. Eiser is immers nimmer middels een besluit of op andere wijze ervan op de hoogte gesteld dat verweerder had besloten om de compensatie van het WAO-gat, welke al sinds 1995 werd uitgekeerd, te beëindigen. Verweerder had in het kader van goed werkgeverschap aan het personeel een brief moeten sturen, met daarin het besluit de regeling af te schaffen. Nu was de werkwijze onduidelijk en is eiser niet in de gelegenheid geweest is tijdig bezwaar in te dienen tegen het besluit. Ter zitting heeft eiser in dit verband aangevuld dat ten onrechte geen termijn is geboden om bezwaar te maken.
Gelet op het bovenstaande is er volgens eiser geen sprake van een verzoek tot het herzien van een reeds in rechte vaststaand besluit. Eiser heeft verzocht om uitbetaling van de VVV-bonnen en heeft bezwaar ingediend tegen de weigering daartoe. In de circulaire HAP II, staat niet vermeld dat de VVV-bonnenregeling is afgeschaft en dat hiervoor een “eindejaarsgeschenk” in de plaats komt. In de brief van het Hoofd HRM van de Nationale Politie van 22 november 2013 wordt hier evenmin aandacht aan besteed en wordt er enkel gesproken over het afschaffen van de zogenaamde korpsbonussen. Voorts staat er ook in artikel 4 van het overgangsprotocol ‘Nationalisering Politie in Nederland’ niets vermeld over de VVV-bonnenregeling. In de verslagen van de gesprekken tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de vakorganisaties wordt er weliswaar gesproken over Limburg-Zuid, maar volgens een verslag van het Landelijk Georganiseerd Overleg (GOP) moet dit Limburg-Noord zijn. Er is in ieder geval nooit een afspraak gemaakt in het GOP om te komen tot onderhandelingen over de afschaffing van de compensatie van het WAO-gat. Eiser concludeert dan ook dat deze regeling nooit geharmoniseerd is en dat deze gewoon is blijven bestaan. Er is in ieder geval geen sprake van een kerstpakket dat door de komst van de circulaire HAP II is geharmoniseerd. Verweerder had aldus niet mogen overgaan tot de beëindiging van de VVV-bonnenregeling en dient alsnog met terugwerkende kracht over te gaan tot verstrekking.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank stelt vast dat de toenmalige (regionale) korpschef, naar aanleiding van een afspraak met het Regionaal Georganiseerd Overleg, op 3 november 2015 heeft besloten het zogenaamde ‘WAO-gat’ (ontstaan door een verandering in ABP-wetgeving) te compenseren door ambtenaren een eindejaarsuitkering te verstrekken van 75 gulden. Uit het voorstel dat ten grondslag lag aan het genomen besluit blijkt dat ervoor is gekozen de compensatie te verstrekken onder de noemer ‘eindejaarsuitkering’ en niet ‘WAO-compensatie’, omdat dat belastingvoordelen voor de werkgever met zich bracht. Vervolgens is in 1997 ervoor gekozen om in plaats van een geldbedrag elk jaar de compensatie uit te keren door middel van VVV-bonnen.
8. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden Politie (2005-2007) is de afspraak opgenomen om arbeidsvoorwaarden in het vervolg enkel nog centraal vast te stellen en regionale verschillen af te bouwen. Om de regionale verschillen af te bouwen is het project Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie (HAP) gestart. In het kader van dit project is op 24 juli 2006 aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ministerie van BZK) een overzicht van de rechtspositieregelingen van het (voormalige) korps Limburg-Zuid toegezonden. Deze regelingen zijn van tevoren door de Ondernemingsraad en het Regionaal Georganiseerd Overleg besproken. De rechtbank stelt vast dat in een brief aan het Regionaal Georganiseerd Overleg van 19 juni 2006 een voorlopige inventarisatie van de rechtspositieregelingen is opgenomen waarin tweemaal melding wordt gemaakt van de bovengenoemde VVV‑bonnenregeling; eenmaal onder de noemer ‘Afspraken opvangen premie WAO-gat’ en eenmaal onder de noemer ‘VVV-bonnen’. In de inventarisatie die op 24 juli 2006 aan het Ministerie van BZK is gestuurd is de regeling echter niet meer opgenomen. Kennelijk heeft het Regionaal Georganiseerd Overleg aanleiding gezien deze regeling niet in te brengen in het landelijk overleg met betrekking tot de te harmoniseren rechtspositieregelingen. In de brief van het Ministerie van BZK aan de korpsbeheerder van het korps Limburg-Zuid van 26 februari 2008, waarbij een overzicht is bijgesloten met daarin opgenomen de wel en niet te harmoniseren rechtspositieregelingen, wordt geen melding gemaakt van de compensatieregeling.
9. Uit de bijlagen (producties 5A en 5B uit het dossier) bij het document ‘Actiepunten en besluiten van de Werkgroep Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden Politie’ van 13 november 2009 blijkt vervolgens dat op dat moment landelijk de bij de verschillende regionale korpsen gehanteerde korpsbonus- en kerstpakketregelingen zijn geïnventariseerd en, zo volgt mede uit de toelichting ter zitting, dat het korps Limburg-Zuid de WAO-gat compensatieregeling bij dit overleg heeft ingediend onder de noemer van kerstpakketregeling. Uit het document Actiepunten en besluiten van de Werkgroep Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden Politie blijkt echter niet dat de achtergrond van de compensatieregeling onderwerp van gesprek is geweest. Zo wordt in het overzicht van de actiepunten en besluiten van de Werkgroep HAP van 13 november 2009 enkel in algemene zin gesproken over het harmoniseren van het kerstpakket. Afgesproken wordt om de waarde van het kerstpakket vast te stellen op € 50,- en om de term kerstpakket te veranderen in de term eindejaarsgeschenk. Deze afspraak is vervolgens neergelegd in de circulaire HAP II.
10. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het feitelijk niet verstrekken van de VVV-bonnen in december 2012 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
11. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (Raad) heeft een onderhandelingsakkoord met betrekking tot arbeidsvoorwaarden, zoals het Akkoord Arbeidsvoorwaarden Politie (2005-2007), geen rechtstreekse rechtspositionele gevolgen voor individuele ambtenaren. Daarvoor is eerst nodig dat dit akkoord wordt vertaald in algemeen verbindende voorschriften, in dat kader gegeven beleidsregels of anderszins bevoegdelijk gedane toezeggingen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Raad van 24 mei 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AE4594), 20 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2003:AF6575) en 28 april 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3510). Naar het oordeel van de rechtbank geldt het bovenstaande ook voor de circulaire HAP II. Immers, ook dit is slechts een circulaire met daarin opgenomen de afspraken tussen de minister van Veiligheid en Justitie en de vier politievakorganisaties (NPB, ACP, MHP en de ANVP). Dit blijkt uit de eerste alinea van de circulaire HAP II (onder het kopje ‘Algemeen’) en het verzoek in de kop van de circulaire aan de ontvangers van deze om medewerking te verlenen. Hieruit volgt dat de afschaffing van de WAO-gat compensatieregeling niet reeds rechtstreeks uit de circulaire HAP II voortvloeit en dat daarvoor nadere besluitvorming nodig is. 12. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder in 2011 nog geen gevolg heeft gegeven aan de afspraak over kerstpakketten in de circulaire HAP II en de VVV-bonnen gewoon heeft uitgekeerd. In 2012 heeft verweerder voor het eerst de VVV-bonnen niet uitgekeerd. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad moet aan elke betaling van salaris of uitkering worden geacht een besluit tot zodanige betaling ten grondslag te liggen. In het geval dat een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2313). In de onderhavige zaak ontbreekt echter een uitkeringsspecificatie. Op grond van artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Awb, worden ook (andere) handelingen van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar belanghebbende is met een besluit gelijkgesteld. Hoewel er in de onderhavige zaak niet zozeer sprake van een handeling van een bestuursorgaan, maar van een feitelijk niet-handelen, is er naar het oordeel van de rechtbank toch sprake van bovenbedoelde situatie. Het feitelijk niet-handelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden gelijkgesteld met een besluit, nu dit impliceert dat niet langer wordt gehandeld conform de in 1995 opgestelde compensatieregeling, dan wel dat deze is afgeschaft. De rechtbank verwijst in dit verband (in analogie) naar de uitspraak van de Raad van 5 januari 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AO2027). 13. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat het bezwaarschrift moet worden geacht (mede) te zijn gericht tegen het feitelijk niet uitkeren van de VVV-bonnen in 2012 en 2013. Eiser heeft immers in zijn bezwaarschrift opgenomen dat hij “bezwaar [maakt] tegen het niet uitkeren/verstrekken van de VVV-bonnen”. Nu blijkens de wetgeschiedenis van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, de wetgever het voldoende heeft geacht dat in het bezwaarschrift een zodanige aanduiding van het bestreden besluit wordt gegeven dat dit besluit voor het bestuursorgaan goed traceerbaar is, had verweerder in deze zinsnede aanleiding moeten zien het bezwaarschrift (mede) aan te merken als een direct bezwaar tegen het feitelijk niet-handelen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van 1 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH9418). Dit geldt temeer nu eiser zijn intenties tijdens de hoorzitting van 28 mei 2014 heeft verduidelijkt. De omstandigheid dat in de kop van het bezwaarschrift wordt vermeld dat er bezwaar wordt gemaakt tegen het schrijven van 20 februari 2014 en dat wordt verwezen naar het door verweerder in dit verband gehanteerde kenmerk, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu dit niet uitsluit dat mede is beoogd bezwaar te maken tegen het feitelijk niet uitkeren van de VVV-bonnen. Naar deze feitelijke handeling kan vanzelfsprekend niet worden verwezen met vermelding van een kenmerk of een besluitnemer. Het bovenstaande geldt temeer nu het verzoek van 19 december 2013 (dan wel 12 februari 2014), anders dan verweerder (pas) in het bestreden besluit betoogt, naar aard en inhoud niet (onmiskenbaar) als een verzoek om herziening valt aan te merken. Hierin wordt verweerder immers niet gevraagd om terug te komen van een reeds genomen besluit, maar om de feitelijke uitkering van de VVV-bonnen omdat er geen besluit is genomen tot afschaffing van de WAO-gat compensatieregeling. Voor zover er onduidelijkheden zijn ontstaan in het procesverloop en inzake de (bestaans)status van de compensatieregeling, kunnen deze naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening en risico van eiser worden gebracht, nu deze zijn ontstaan door het feit dat verweerder ervoor heeft gekozen om de afschaffing van de compensatie niet middels een schriftelijk besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb kenbaar te maken, maar enkel feitelijk te stoppen met de verstrekking van de VVV-bonnen. 14. De rechtbank stelt voorts vast dat, ervan uitgaande dat de VVV-bonnen normaal gesproken eind december werden uitgekeerd, eiser zijn bezwaar (ruim) een jaar na het verstrijken van de bezwaartermijn heeft ingediend. Eiser heeft echter betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, nu er geen sprake was van een rechtsmiddelverwijzing en ook anderszins nooit is gewezen op de mogelijkheid van het indienen van bezwaar. Volgens vaste jurisprudentie leidt het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit in beginsel tot verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding, mits de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. Dit beginsel lijdt enkel uitzondering indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. Van bekendheid met de termijn kan in ieder geval worden uitgegaan indien de belanghebbende voor afloop van de termijn werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener (of door een organisatie die regelmatig pleegt te procederen). Zelfs indien er sprake is van een professionele rechtsbijstandverlener kan er echter aanleiding bestaan verschoonbaarheid aan te nemen indien er gerede twijfel mogelijk is omtrent het besluitkarakter van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich deze situatie in het onderhavige geval voor, gelet op overwegingen 10 tot en met 12 en de geschetste onduidelijkheden in het procesverloop en inzake de (bestaans)status van de compensatieregeling. Blijkens de tekst van het verzoek van 19 december 2013 (dan wel 12 februari 2014), was op dat moment bij eiser nog niet duidelijk dat er een besluit tot afschaffing van de WAO-gat compensatieregeling was genomen. Anders dan verweerder stelt volgt uit de omstandigheid dat de VVV-bonnen voorheen altijd samen met de salarisspecificatie over 2012 werden uitgekeerd, nog niet dat met het niet uitkeren van de bonnen reeds op dat moment duidelijk moet zijn geweest dat deze ook niet meer uitgekeerd gingen worden of dat de compensatieregeling was afgeschaft. Deze duidelijkheid is pas geboden met het schrijven van verweerder van 20 februari 2014, maar zelfs op dat moment was mogelijk nog niet duidelijk dat deze afschaffing moet worden geacht te zijn gelegen in het feitelijk niet verstrekken van de VVV-bonnen in december 2012. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de termijnoverschrijding verschoonbaar en is het bezwaar van eiser, voor zover dit betrekking heeft op het feitelijk niet uitkeren van de VVV-bonnen in 2012 (en 2013), ontvankelijk.
15. Nu het bezwaarschrift van eiser ontvankelijk moet worden geacht, komt de rechtbank toe aan een (volledige) inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in hetgeen in de circulaire HAP II is afgesproken ten aanzien van kerstpakketten in redelijkheid geen grondslag kunnen zien voor het niet uitkeren van de VVV-bonnen dan wel het afschaffen van de WAO-gat compensatieregeling. Gelet op de achtergrond van de compensatieregeling, zoals beschreven in overweging 7, gaat het niet om een kerstpakketregeling en werd met de verstrekking van de VVV-bonnen een bepaald doel gediend. De enkele omstandigheid dat in de aanloop naar HAP II landelijk is geïnventariseerd wat voor kerstpakketregelingen de (voormalige) regionale korpsen hanteerden en dat het korps Limburg-Zuid er destijds (naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte) voor heeft gekozen de compensatieregeling in te brengen als kerstpakketregeling, maakt niet dat daarmee het karakter van de regeling is komen te vervallen of dat deze daarmee moet worden geacht te zijn afgeschaft. Daarbij komt dat, anders dan verweerder betoogt, niet is gebleken dat de ondernemingsraad is geraadpleegd omtrent het inbrengen van de compensatieregeling als zijnde een kerstpakketregeling in het landelijk overleg. Zoals overwogen heeft de circulaire HAP II geen rechtstreekse rechtspositionele gevolgen voor ambtenaren en is deze enkel een weerslag van gemaakte afspraken. Uit de vergaderstukken kan niet worden opgemaakt dat bij het maken van deze afspraken stil is gestaan bij de omstandigheid dat het niet gaat om een (zuivere) kerstpakketregeling, dan wel dat het korps Limburg-Zuid hierover informatie heeft ingebracht. Aan de circulaire HAP II moet in dit verband dan ook geen verderstrekkende betekenis worden toegekend, dan dat gerechtvaardigd is op basis van de daarin gebezigde formulering. Uit deze blijkt niet anders dan dat enkel is bedoeld kerstpakketten landelijk te harmoniseren. Zodoende heeft verweerder in de circulaire HAP II dan ook geen aanleiding kunnen zien de WAO-gat compensatieregeling af te schaffen. Dat de regeling de titel ‘eindejaarsuitkering’ (en niet ‘kerstpakket’ dan wel ‘eindejaarsgeschenk’) draagt, doet aan het bovenstaande niet af, nu verweerder op de hoogte is van de bestaansreden van de regeling en uit de stukken blijkt dat dat enkel voor deze titel is gekozen vanwege belastingtechnische voordelen.
17. Gelet op het bovenstaande kan het besluit van verweerder geen VVV-bonnen uit te keren in redelijkheid niet standhouden. De rechtbank ziet ten slotte nog aanleiding in dit verband op te merken dat in de toelichting bij de circulaire HAP II (Stcrt. 2010, 19782) wordt overwogen dat “een aantal regionale arbeidsvoorwaarden niet geharmoniseerd zal worden. Dit betekent dat de bestaande regelingen blijven bestaan. Indien deze arbeidsvoorwaarden afgeschaft of gewijzigd dienen te worden kan dit uitsluitend via het landelijk georganiseerd overleg”. Verweerder heeft ten onrechte deze stappen niet ondernomen.
18. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Er bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Wel ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, het bezwaarschrift gegrond te verklaren en te bepalen dat verweerder de VVV-bonnen over de jaren 2012 en 2013 aan eiser uitkeert.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).