In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante ontving sinds 25 januari 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, maar maakte bezwaar tegen een inhouding op haar bijstandsuitkering. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, aangezien appellante beroep moest instellen om het bestreden besluit aan te vechten. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze geen proceskostenveroordeling bevatte en spreekt deze alsnog uit. De Raad bevestigt de overige delen van de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het besluit van 30 september 2013 ongegrond werd verklaard. De Raad concludeert dat de uitkeringsspecificatie geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen wijziging in de periodieke betaling betreft. De proceskosten van appellante worden begroot op € 974,- in beroep en € 974,- in hoger beroep, en het college wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 118,-.