Overwegingen
1. Eiser is vóór de overgang naar het LFNP-functie werkzaam geweest als rechercheur/coach en, vanaf 1 augustus 2012, als Expert A bij de districtsrecherche Heerlen van het (voormalige) korps Limburg-Zuid.
2. Bij brief van 14 mei 2013 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt inzake zijn toekenning van, overgang naar en wijziging van een LFNP-functie. Hierin heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn de functie van eiser, zoals die gold op 31 december 2011, over te laten gaan naar de LFNP-functie ‘Senior Tactische Opsporing’ en de per 1 augustus 2012 door eiser uitgeoefende functie conform de transponeringstabel te matchen met de LFNP-functie ‘Operationeel Specialist A’.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald welke LFNP-functies worden toegekend voor eisers uitgangsposities over de periode van 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 en dat eiser op 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie Senior Tactische Opsporing. Daarnaast bevat dit besluit een zogenaamd wijzigingsbesluit, waarin verweerder de aan eiser per 1 augustus 2012 toegekende functie, Expert A, matcht met de LFNP-functie ‘Operationeel Specialist A’.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
5. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en betoogt daartoe allereerst dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Voorts betoogt eiser dat hij feitelijk de werkzaamheden verricht die horen bij de LFNP-functie Operationeel Specialist B. Hiertoe heeft eiser verwezen naar de beschrijvingen van de LFNP-functies Operationeel Specialist A en Operationeel Specialist B, de verschillen tussen deze functies geduid en telkens aangegeven dat er in zijn feitelijke werkzaamheden meerdere elementen zijn die de match met de laatstgenoemde functie rechtvaardigen. Eiser heeft meer verantwoordelijkheden dan verweerder onderkent en verweerder gaat hieraan voorbij door zich enkel te baseren op ‘schriftelijke stukken’ in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling). In dit verband merkt eiser op dat oorspronkelijk de insteek voor de overgang naar het LFNP was dat de matching zou plaatsvinden op basis van het vergelijken van de feitelijke werkzaamheden die aan de politieambtenaar op grond van zijn functiebeschrijving waren opgedragen. Dit volgt ook uit de voorheen geldende beleidsregel (zoals die in werking trad op 2 juni 2012, Stcrt, 2012, 10411, kenmerk 2012-0000041275). Nog geen jaar later werd deze beleidsregel echter vervangen door de thans geldende variant, waarin was opgenomen dat er (mede) moet worden gekeken naar de salarisschaal. Eiser ervaart deze wijziging als een verandering van de regels tijdens het spel en is van mening dat de matching conform de voorheen geldende beleidsregel uitgevoerd moet worden. Ten slotte doet eiser een beroep op de hardheidsclausule. Eisers feitelijke werkzaamheden kunnen, zoals gesteld, worden ondergebracht onder de functie Operationeel Specialist B. Bepaalde taken die hij uitvoert, zoals het maken van uitvoeringsafspraken met leidinggevenden en netwerkpartners over de uitvoering van plannen van aanpak van implementatie op zowel financieel als bestuurlijk vlak, kunnen zelfs onder de functie van Operationeel Specialist C worden ondergebracht. Voorts volgt uit de Onderwijs- en examenregeling van de Politie Academie (PA) dat de recherchekundige opleiding opleidt tot de functie van (minimaal) Operationeel Specialist B. Alle omstandigheden tezamen is het niet redelijk of billijk om eiser niet met de functie van Operationeel Specialist B te matchen.
6. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het bestreden besluit bevoegd is genomen. Zoals is overwogen in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 11 maart 2015 (ECLI:NL:RBLIM:2015:2056) en inmiddels is bevestigd door de Centrale Raad van Beroep (Raad) in de uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663) lijdt het bestreden besluit niet aan een bevoegdheidsgebrek. 7. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de onderhavige zaak betrekking heeft op een wijzigingsbesluit waarmee de functie die eiser op 1 augustus 2012 uitoefende is gematcht met, en gewijzigd in, een functie uit het LFNP. In artikel 5 en artikel 7 van de Regeling heeft de Minister van Veiligheid en Justitie (Minister) verweerder belast met het nemen van besluiten inzake de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie van individuele ambtenaren. Blijkens artikel 1,aanhef en onder l, o en r, artikel 2, tweede lid, en artikel 5, tweede en derde lid van de Regeling, gelezen in samenhang met de overige in de Regeling neergelegde bepalingen, ziet de Regeling echter alleen op de toekenning van en overgang naar LFNP-functies op grond van uitgangsposities waarin de functie (en in samenhang daarmee de functiebeschrijving en de extra werkzaamheden, bijzondere situaties, afspraken of specifieke werkzaamheden) van een ambtenaar tot 31 december 2011 is vastgelegd. De (materiële) wetgever heeft hier expliciet voor gekozen. Niet alleen wordt in de artikelen 2 en 5 van de Regeling aangeknoopt bij deze peildatum, maar ook betrekt artikel 1, aanhef en onder l, o en r, van de Regeling deze datum in de definities van de begrippen “overgang naar een LFNP functie”, toekenning van een LFNP functie” en “uitgangspositie”. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de Regeling niet (direct) van toepassing is op de toekenning van en overgang naar een LFNP functie op grond van een korpsfunctie die door de ambtenaar na 31 december 2011 is uitgeoefend.
8. Verweerder heeft zich in zaken betreffende wijzigingsbesluiten – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het juist is dat de Regeling niet van toepassing is op korpsfuncties die na 31 december 2011 door ambtenaren zijn uitgeoefend, maar dat er in het kader van goed werkgeverschap en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur voor is gekozen de Regeling en de bijgesloten transponeringstabel analoog toe te passen. De wettelijke grondslag voor het omzetten van na 31 december 2011 gewijzigde functies in LNFP-functies is volgens verweerder gelegen in artikel 6 tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en de transponeringstabel.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder in het bovenstaande niet worden gevolgd. De (materiële) wetgever heeft er, zoals overwogen, kennelijk en expliciet voor gekozen om de werking van de Regeling te beperken tot functies, uitgeoefend tot 31 december 2011. Het staat verweerder dan ook niet vrij om, in afwijking van een door de materiële wetgever gemaakte keuze, de Regeling alsnog analoog van toepassing te achten op de later genomen wijzigingsbesluiten. Indien de Minister een verdergaande toepassing van de Regeling wenselijk had geacht, had immers in de rede gelegen dat hij daarin had voorzien bij het opstellen van de Regeling. Niet valt in te zien dat de Minister bij het opstellen van de Regeling niet heeft stilgestaan bij de mogelijkheid van na 31 december 2011 gewijzigde korpsfuncties, temeer nu de Regeling pas in werking is getreden op 23 mei 2013 (Stcrt. 2013, 13141). Voorts kan verweerder niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de wettelijke grondslag voor het nemen van wijzigingsbesluiten is gelegen in artikel 6, tweede lid, van het Bbp en de transponeringstabel. In artikel 6, tweede lid, van het Bbp wordt immers enkel bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de overgang van ambtenaren naar een functie die is opgenomen in het LNFP. De Minister heeft hieraan voldaan met het opstellen van de Regeling. Artikel 6, tweede lid, van het Bbp bevat echter geen directe wettelijke (bevoegdheids)grondslag voor verweerder voor het nemen van besluiten. Daarnaast moet worden geoordeeld dat er ook geen aanknopingspunten zijn om de transponeringstabel op de onderhavige procedure van toepassing te achten. Zoals overwogen in de eerder genoemde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 11 maart 2015 en de uitspraken van de Raad van 1 juni 2015 is de transponeringstabel geen algemeen verbindend voorschrift (avv), maar enkel een bijlage bij de Regeling waaraan bij de besluitvorming op grond van artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling een zwaarwegende betekenis moet worden toegekend. Nu artikel 5 van de Regeling niet op de onderhavige procedure van toepassing is, geldt dat evenzeer voor de transponeringstabel.
10. Aangezien verweerder zijn besluitvorming ten onrechte heeft gebaseerd op de Regeling, de transponeringstabel en artikel 6, tweede lid van het Bbp, en in het bestreden besluit inhoudelijk geen aandacht wordt besteed aan de (onderbouwing en de juistheid van de) omzetting van de korpsfunctie van eiser in een functie uit het LFNP, lijdt het bestreden besluit aan een gebrek en komt het voor vernietiging in aanmerking. Alvorens over te gaan tot de vernietiging van het bestreden besluit, ziet de rechtbank echter aanleiding na te gaan of op basis van de inhoud van het dossier, hetgeen eiser heeft aangevoerd en het standpunt van verweerder ter zitting, reden bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
11. De rechtbank is allereerst van oordeel dat, ondanks dat artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling niet van toepassing is op de onderhavige procedure, verweerder bevoegd moet worden geacht de rechtspositie van de onder hem ressorterende ambtenaren te wijzigen en hen te plaatsen in een functie in het LFNP. Dit volgt uit artikel 45, eerste lid, van de Politiewet, artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, sub 2, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling vaststelling LNFP in verbinding met artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van het Bbp. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat het bovenstaande niet afdoet aan het overwogene onder 6, nu verweerder met het ‘Mandaatbesluit Korpschef – Directeur HRM in verband met de overgang naar het LFNP’ van 1 mei 2013 het nemen van wijzigingsbesluiten tot het werkterrein van de directeur HRM heeft gemaakt.
12. Nu verweerder bevoegd moet worden geacht tot het nemen van het bestreden besluit, rijst voorts de vraag welk toetsingskader van toepassing is op de omzetting van de korpsfunctie van eiser in een functie uit het LFNP. Aangezien de Regeling en de transponeringstabel niet op de onderhavige procedure van toepassing zijn, geldt niet het toetsingskader zoals geformuleerd in de reeds genoemde uitspraken van de Raad van 1 juni 2015. Naar het oordeel van de rechtbank dient dan ook te worden aangeknoopt bij de vaste jurisprudentie van de Raad inzake de inpassing van functies in een ander functiehuis. Volgens deze jurisprudentie komt verweerder beoordelingsruimte toe bij de vergelijking van de inhoud van een opgedragen functie met de beschrijvingen van functiegroepen (in het kader van het LFNP: domeinen en vakgebieden) en de daarin opgenomen functies. Zodoende dient de rechterlijke toetsing terughoudend te zijn. Die toetsing is, naast de overigens in aanmerking komende toetsing aan regels van geschreven en ongeschreven recht, beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Pas als de inpassing als onhoudbaar moet worden aangemerkt, doorstaat deze de rechterlijke toetsing niet. Voor de conclusie dat inpassing onhoudbaar zou zijn is ontoereikend de enkele omstandigheid dat inpassing in een andere (hoger gewaardeerde) functie op zichzelf denkbaar en verdedigbaar is. Een vergelijking van de opgedragen korpsfunctie met de functiebeschrijvingen binnen het LFNP functiebeschrijvings en waarderingssysteem dient echter wel te berusten op een voldoende feitelijke en verifieerbare grondslag. Er moet een voldoende concreet inzicht zijn geboden in de omvang en reikwijdte van de aan eiser opgedragen taken om op basis daarvan te kunnen kiezen voor indeling in een functiegroep en, meer in het bijzonder, in een functieprofiel. Daarbij komt dat bij de implementatie van een nieuw functiebeschrijvings en -waarderingssysteem, zoals in de onderhavige zaak het geval is, in het algemeen aan het uitgangspunt van horizontale overplaatsing wel betekenis mag worden toegekend, maar dat dit niet met zich brengt dat met dat uitgangspunt ook koppelingen van functies kunnen worden gerechtvaardigd die inhoudelijk, bij vergelijking van de niveaubepalende elementen uit beide functies, evident niet de meest passende zijn. Het uitgangspunt van horizontale verplaatsing brengt wel met zich dat in bepaalde mate kan worden geabstraheerd van individuele aspecten. Het is met andere woorden geen vereiste dat het functieprofiel de functie volledig dekt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Raad van 4 januari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6768), 8 oktober 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK0628), 2 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3543) en 2 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9471). 13. De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder, ondanks dat artikel 3, vierde lid, van de Regeling niet op de onderhavige procedure van toepassing is, bij de matching heeft kunnen uitgaan van de ten tijde van belang geldende formele korpsfunctiebeschrijving. Daargelaten het bepaalde in de Regeling is het, anders dan eiser betoogt, van meet af aan de bedoeling van de materiële wetgever geweest de korpsfunctiebeschrijving te gebruiken als uitgangspunt voor de matching. Dit volgt reeds uit de totstandkoming van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Door ambtenaren voor de overgang naar het LFNP in de gelegenheid te stellen functieonderhoud aan te vragen en op die manier de feitelijke werkzaamheden in overeenstemming te brengen met de korpsfunctiebeschrijving is er geprobeerd te zorgen voor een correcte uitgangspositie. Daarbij komt dat de Minister ervoor heeft gekozen om aanvragen om functieonderhoud niet mogelijk te maken na 23 mei 2011 en feitelijke werkzaamheden, uitgeoefend in de periode van 1 april 2011 tot de inwerkingtreding van het LFNP, uit te sluiten van functieonderhoud. Deze keuze van de Minister heeft de rechterlijke toets doorstaan, zo leidt de rechtbank af uit de uitspraak van de Raad van 27 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1023). De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt tot een ander oordeel te komen. Gelet op het belang dat de Minister kennelijk hecht aan matching op basis van de formele korpsfunctiebeschrijving, heeft verweerder deze bij de inpassing in het LFNP leidend kunnen achten. Feitelijke werkzaamheden die wezenlijk afwijken van de (inhoud van de) ten tijde van belang geldende korpsfunctiebeschrijving kunnen dan ook bij de matching geen rol spelen. 14. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder in het geval van eiser de functiebeschrijving, behorend bij de korpsfunctie Expert A, als uitgangspunt voor de matching heeft kunnen hanteren. Deze functiebeschrijving verschaft een voldoende concreet inzicht in de omvang en de reikwijdte van de aan eiser opgedragen taken om als basis te kunnen dienen voor de inpassing. Door eiser is niet betwist dat hij ten tijde van belang deze functie heeft uitgeoefend en dat deze functie het uitgangspunt behoort te zijn voor de matching met de LFNP-functie. Dit volgt reeds uit het gegeven dat eiser op pagina 2 van zijn bezwaarschrift van 14 maart 2014 heeft aangegeven hoe volgens hem de matchingstabel uit zou moeten zien en hij daarbij ook de korpsfunctie Expert A als uitgangspositie noemt. Wel heeft eiser, naar de rechtbank begrijpt, beoogd aan te voeren dat hij feitelijk meer werkzaamheden heeft verricht dan dat in zijn korpsfunctiebeschrijving zijn opgenomen. Voor zover de gestelde feitelijke werkzaamheden (wezenlijk) afwijken van de korpsfunctiebeschrijving Expert A, kunnen deze bij de matching, zoals overwogen, geen rol spelen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omstandigheid dat eiser als analist werkzaam is bij de (relatief) nieuwe Intelligence Cel Afpakken en dat er in dat verband ‘uit de box’ moet worden gedacht en van gebaande paden wordt afgeweken, niet reeds dat er sprake is van een onhoudbare match. Zowel de korpsfunctiebeschrijving Expert A als de LFNP-functiebeschrijving Operationeel Specialist A maken melding van het toepassen van nieuwe methoden en technieken, respectievelijk het analyseren, monitoren en evalueren in de uitvoeringspraktijk van de toepassing van vastgestelde nieuwe werkwijzen, dan wel het adviseren over het bijsturen en verbeteren van de toepassing van vastgestelde nieuwe werkwijzen. Dat eiser belast zou zijn met de begeleiding van de implementatie van nieuw beleid en nieuwe beleidsproducten, zoals passend bij de LFNP-functie Operationeel Expert B, dan wel met het maken van uitvoeringsafspraken met leidinggevenden en netwerkpartners over de uitvoering van plannen van aanpak van implementatie op zowel financieel als bestuurlijk vlak, zoals passend bij de LFNP-functie Operationeel Specialist C, volgt niet uit zijn korpsfunctiebeschrijving en kan zodoende bij de matching geen rol spelen. Daarbij komt dat eiser de gestelde werkzaamheden niet met bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt.
16. Voorts volgt uit de korpsfunctiebeschrijving van eiser niet dat hij een regiefunctie vervult binnen de netwerken waarvan hij deel uitmaakt. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat het voorkomt dat eiser, als medewerker aan de voorkant van het programma Afpakken, het contact initieert met netwerkpartners, maakt dit niet dat er sprake is van een regiepositie zoals bedoeld in de beschrijving van de LFNP-functie Operationeel Specialist B. De manier waarop de netwerktaak is beschreven voor de LFNP-functie Operationeel Specialist A leidt, wanneer vergeleken met de korpsfunctiebeschrijving Expert A, niet tot een onhoudbare match.
17. Ook de omstandigheid dat eiser regelmatig presentaties zou geven aan andere afdelingen waarmee Afpakken raakvlakken heeft en dat hij daarbij maatwerk levert en advies geeft aan zijn opdrachtgevers, maakt niet reeds dat er sprake is van een ‘intermediair-rol’ zoals bedoeld in de beschrijving van de LFNP-functie Operationeel Specialist B. Zowel de korpsfunctiebeschrijving Expert A (onder het kopje Advisering) als de beschrijving van de LFNP-functie Operationeel Specialist A (“De Operationeel Specialist A bevordert de deskundigheid van collega’s in de uitvoeringspraktijk door kennis en vaardigheden vanuit specialisatie over te dragen”) bieden voldoende overeenkomsten met de door eiser beschreven werkzaamheden.
18. Ten slotte acht de rechtbank van wezenlijk belang dat, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, een Operationeel Specialist B belast is met operationele sturing, waaronder begrepen het vertalen van een plan van aanpak naar individuele werkafspraken, het bewaken van de voortang van deze werkafspraken, het in dat kader voeren van voortgangs- of functioneringsgesprekken en het informeren van de leidinggevende ten behoeve van het maken van ontwikkelafspraken en beoordelingen. Uit de korpsfunctiebeschrijving Expert A kan niet worden opgemaakt dat eiser belast is met dergelijke organisatorische coördinatie.
19. Gelet op het bovenstaande zijn er, met inachtneming van het toetsingskader vermeld onder overweging 12 en bij vergelijking van de korpsfunctiebeschrijving Expert A met de LFNP-functiebeschrijving Operationeel Specialist A, onvoldoende aanknopingspunten om deze inpassing onhoudbaar te achten. Hoewel het zeer wel mogelijk is dat (enkele van) eisers taken, in enige mate, overeenkomen met de LFNP-functie van Operationeel Specialist B, is niet gebleken dat er sprake is van zodanige overeenkomsten dat daaraan doorslaggevende betekenis moet worden toegekend bij de inpassing. Dit geldt temeer nu er sprake is van enkele (zwaarwegende) verschillen.
20. De omstandigheid dat de Onderwijs- en examenregeling van de PA vermeldt dat de recherchekundige opleiding opleidt tot de functie van (minimaal) Operationeel Specialist B brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hieruit volgt immers niet dat eiser de functie van Operationeel Specialist B (in het kader van de matching) zou zijn toegezegd bij het afronden van de opleiding of dat hij hier anderszins recht op heeft, doch enkel dat hij voldoende opgeleid zou (moeten) zijn om een dergelijke functie uit te oefenen.
21. Zoals overwogen onder 10 is het beroep gegrond. Nu niet is gebleken dat de inpassing van de korpsfunctie van eiser in de LFNP-functie Operationeel Specialist A onhoudbaar is, ziet de rechtbank echter aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank komt, nu de Regeling niet van toepassing is op de onderhavige zaak, niet toe aan een beoordeling van hetgeen eiser heeft aangevoerd in het kader van de hardheidsclausule en inzake de gestelde ‘verandering van de regels tijdens het spel’.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.M.M. Gijselaers (voorzitter), en mr. A.W. Oosterman en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Diem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.
w.g. A.J.M. van Diem,
griffier
w.g. R. Gijselaers,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 juli 2015