ECLI:NL:CRVB:2009:BK0628

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2035 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering en functiebeschrijving bij de gemeente Zoetermeer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 maart 2008. Appellant, werkzaam als juridisch planologisch medewerker, was het niet eens met de toepassing van de Procedureregeling Functiewaardering 2007, die volgens hem onterecht was toegepast in plaats van de oudere regeling van 2005. De Raad heeft vastgesteld dat de gemeente Zoetermeer per 1 januari 2007 is overgegaan naar een systeem van generieke functiebeschrijvingen, waarbij appellant werd ingedeeld in de generieke functie van adviseur A, ondanks dat hij eerder als juridisch planologisch medewerker was aangesteld. De Raad oordeelt dat de functiewaardering en de koppeling aan de generieke functie niet zorgvuldig zijn uitgevoerd. De Raad concludeert dat er een onmiskenbare vermindering van zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid is voor het eindresultaat in vergelijking met de organieke functie van appellant. De Raad vernietigt het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, en bepaalt dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het college opgedragen om het griffierecht aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

08/2035 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 27 maart 2008, 07/5470 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (hierna: college).
Datum uitspraak: 8 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2009. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.D.M. Bulthuis en drs. A.E. Vogel, beiden werkzaam bij de gemeente Zoetermeer.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Per 1 januari 2007 is de gemeente Zoetermeer overgegaan naar een systeem van generieke functiebeschrijvingen. Bij besluit van 27 november 2006 is aan appellant, die werkzaam was als juridisch planologisch medewerker (functieschaal 9), meegedeeld dat op hem vanaf 1 januari 2007 de generieke functie van adviseur A (eveneens functieschaal 9) van toepassing is. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit 18 juli 2007.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat in zijn geval ten onrechte de toentertijd nog niet van kracht zijnde Procedureregeling Functiewaardering 2007 is toegepast, in plaats van de Procedureregeling Functiewaardering 2005. Daardoor is hij niet persoonlijk, via bespreking van de concept functiebeschrijving in het werkoverleg, betrokken bij het opstellen van de nieuwe functiebeschrijving. Voorts heeft hij betoogd dat zijn functie had moeten worden gekoppeld aan de hoger gewaardeerde generieke functie van adviseur B (functieschaal 10).
Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. In artikel 15, eerste lid, van de Procedureregeling Functiewaardering 2007 is bepaald dat deze regeling op 1 januari 2007 in werking treedt. Bij wijze van overgangsrecht bepaalt het tweede lid van dat artikel dat met ingang van die datum de Procedureregeling Functiewaardering 2005 vervalt, met dien verstande dat deze zijn werking behoudt voor de voor het tijdstip van inwerkingtreding reeds aanhangig zijnde zaken of genomen besluiten.
Uit deze bepalingen volgt naar het oordeel van de Raad onmiskenbaar, dat op deze zaak de Procedureregeling Functiewaardering 2005 van toepassing was. Zeker waar het hier een in een algemeen verbindend voorschrift vervatte waarborg betreft voor betrokkenheid van medewerkers, die in de nieuwe Procedureregeling niet voorkwam, stond het het college niet vrij daarvan zonder instemming van appellant te zijnen nadele af te wijken. Hieraan doet niet af dat, zoals het college heeft gesteld, bespreking in het werkoverleg minder goed past bij een systeem van generieke functiebeschrijving en dat hantering van de nieuwe Procedureregeling, die slechts voorlegging aan een afvaardiging van medewerkers voorschrijft, logisch was. Ook het gegeven dat de nieuwe Procedureregeling op 22 augustus 2006 door het college is vastgesteld en daarmee op 18 september 2006 door het Georganiseerd Overleg is ingestemd kon, gelet op de duidelijke bewoordingen van artikel 15, geen basis vormen om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nieuwe regeling reeds vòòr 1 januari 2007 de nieuwe procedureregels te hanteren.
4.2. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal vervolgens bezien of er grond is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
4.3. Ter toelichting op de gevolgde werkwijze, die heeft geresulteerd in de koppeling van de organieke functie van appellant aan de generieke functie adviseur A, heeft het college het volgende opgemerkt. De generieke wijze van functiebeschrijving maakt het mogelijk om meerdere (voormalige) organieke functiebeschrijvingen in één generieke beschrijving onder te brengen. Dit brengt mee dat de beschrijvingen abstract zijn opgezet, waarbij met name de substantiële, structurele en niveaubepalende taken zijn opgenomen. Bij de omzetting naar het generieke functieboek zijn de formeel vastgestelde organieke functiebeschrijvingen en daarbij behorende waarderingen als uitgangspunt genomen. De koppeling van de organieke functie aan een generieke functie is gebeurd door middel van een horizontale koppeling. Bij de bepaling welke generieke functie van toepassing is, is gekeken naar twee elementen van de functie: het kenmerkende element/resultaat (in dit geval Beleid en Advies) en de relatieve zwaarte van dit niveaubepalende element/resultaat (in onderhavige functie adviseur A), aldus het college.
4.4. Volgens de oude functiebeschrijving, die dateert uit 2004, was appellant belast met de volgende hoofdtaken op juridisch planologisch gebied:
1. Ontwikkelen van beleid en adviseren.
2. Zorgdragen voor de (beleids)uitvoering.
3. Behandelen van bouwaanvragen, vrijstellingen e.d.
4. Behandelen van bezwaar- en beroepschriften.
4.5. De Raad heeft vastgesteld dat de beschrijving van resultaatgebieden in de nieuwe, generieke, functiebeschrijving van adviseur B in essentie overeenkomt met de beschrijving van hoofdtaken in de oude functiebeschrijving van appellant. Daarentegen wijkt de formulering in de functiebeschrijving adviseur A, in het bijzonder in vergelijking met die van de in 4.4 genoemde hoofdtaken 1 en 2, op belangrijke punten af van die in de oude functiebeschrijving. Zo is geen sprake meer van het verrichten van onderzoek en het evalueren van ontwikkelingen, wordt niet gesproken over het zelf ontwikkelen van voorstellen en notities en het zelf adviseren op het aandachtsgebied, maar van het leveren van een bijdrage daaraan. Kort samengevat is naar het oordeel van de Raad bij de generieke functie adviseur A sprake van een onmiskenbare vermindering van zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid voor het eindresultaat, in vergelijking met de organieke functie van juridisch planologisch medewerker.
4.6. De Raad heeft uit het ter zitting verhandelde opgemaakt dat de koppeling van de functie van appellant aan die van adviseur A in feite niet de resultante is van een inhoudelijke vergelijking en weging van de relatieve zwaarte van de niveaubepalende elementen/resultaten van de oude, organieke, functie en de nieuwe generieke functie. Veeleer is, zoals ook al uit de gedingstukken enigszins is af te leiden, leidend geweest de gedachte dat het om een horizontale, louter administratieve, koppeling zou moeten gaan waarbij het niveau van de salarisschaal doorslaggevend was en dat keuze voor een hoger gewaardeerde generieke functie, ook al zou de desbetreffende functiebeschrijving meer passend zijn, in beginsel niet werd gemaakt.
4.7. De Raad is van oordeel dat bij een systeemwijziging als de onderhavige in het algemeen aan het uitgangspunt van horizontale overgang wel betekenis mag worden toegekend. Dat brengt echter niet mee, dat met dat uitgangspunt ook koppelingen van functies kunnen worden gerechtvaardigd, die inhoudelijk, bij vergelijking van de niveaubepalende elementen uit beide functies, evident niet de meest passende zijn.
4.8. De Raad concludeert derhalve dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat de motivering daarvan op onvoldoende gronden berust, zodat er geen aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Het bestreden besluit komt dan ook op grond van strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, komt voor vernietiging in aanmerking.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 18 juli 2007;
Bepaalt dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen;
Bepaalt dat het college aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 359,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2009.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M. Lammerse.
BvW
210