Overwegingen
1. Eiser was vóór de overgang naar de LFNP-functie werkzaam als bureauchef van het Euregionaal Politie Informatie en Coöperatie Centrum (EPICC). Daarnaast werd eiser vanaf 2 oktober 2010 belast met de operationele sturing van de dependance van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) Zuid te Heerlen en is eiser sinds november 2011 werkzaam als waarnemend Coördinator Internationale Betrekkingen (CIB). In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Het bestaande systeem van duizenden verschillende regionale functies wordt vervangen door één stelsel van 92 landelijke functies, onderverdeeld naar domeinen en vakgebieden, inclusief de waardering, en de aan het gebouw verbonden en omschreven werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten, het LFNP genaamd. De invoering van het LFNP vindt plaats in meerdere stappen en wordt beschreven in de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling), vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie (Minister) op 8 mei 2013 en gepubliceerd in de Staatscourant van 22 mei 2013, nr. 13141. Allereerst zijn de uitgangsposities van alle politieambtenaren in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 vastgesteld (zie artikel 2 van de Regeling). De uitgangspositie is omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de korpsfunctiebeschrijving(en) en de extra werkzaamheden, bijzondere situaties, afspraken, of specifieke werkzaamheden (taakaccenten) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009 tot en met 31 december 2011, zoals vastgelegd in een besluit. Bij het vaststellen van de uitgangsposities is aan iedere politieambtenaar de mogelijkheid tot functieonderhoud geboden. Vervolgens zijn de korpsfunctiebeschrijvingen organiek gematcht met functies uit het LFNP (zie artikel 3 van de Regeling). Hierbij zijn, conform de beleidsregel Instructie organieke matching (beleidsregel), ook de extra werkzaamheden en specifieke werkzaamheden, zoals deze in de uitgangspositie zijn vastgelegd, betrokken. De resultaten van deze matching zijn vastgelegd in een transponeringstabel, die als bijlage bij de Regeling is gevoegd en gelijktijdig is gepubliceerd. De bijlage is sindsdien een aantal keer vervangen door een gewijzigde transponeringstabel, welke wijzigingen eveneens zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Ten slotte zijn op basis van de uitgangsposities en de transponeringstabel LFNP-functies toegekend aan alle politieambtenaren en zijn zij, met ingang van 1 januari 2012, overgegaan naar de LFNP-functie die overeenkomt met de match, behorend bij de uitgangspositie zoals die gold op de peildatum van 31 december 2011 (zie artikel 5 van de Regeling).
2. Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft verweerder eisers uitgangspositie voor de overgang naar een LFNP-functie vastgesteld als de korpsfunctie ‘Bureauchef EPICC’, met als referentiefunctiebeschrijving ‘Teamchef A (recherche)’. Bij aanvullend besluit van 15 mei 2012 heeft verweerder besloten eisers uitgangspositie niet aan te vullen met taakaccenten. Eiser heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen ingesteld.
3. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 14 mei 2013 aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt inzake zijn toekenning van en overgang naar een LFNP-functie. Hierin heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn de functie van eiser, zoals die gold op 31 december 2011, over te laten gaan naar de LFNP-functie ‘Operationeel Expert Intelligence’.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder, conform het uitgebrachte voornemen, bepaald welke LFNP-functies worden toegekend voor eisers uitgangsposities over de periode van 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 en dat eiser op 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie Operationeel Expert Intelligence.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Hierbij heeft verweerder zich onder meer op het standpunt gesteld dat het betoog van eiser dat hij gematcht had moeten worden met de LFNP-functie Operationeel Specialist B of Operationeel Specialist C, niet kan slagen. Welk vakgebied (en welke LFNP-functie) het meest vergelijkbaar is met de korpsfunctie van eiser wordt aan de hand van de Regeling en de transponeringstabel bepaald. Nu zowel de Regeling als de in de bijlage daarbij opgenomen transponeringstabel gelden als een algemeen verbindend voorschrift (avv), staat hier geen bezwaar en beroep tegen open. Dit betekent dat de vraag welk LFNP vakgebied (en welke LFNP-functie) het meest vergelijkbaar is in de onderhavige procedure niet ter beoordeling staat. De LFNP-functie is op basis van de correcte uitgangspositie vastgesteld. Ten slotte ziet verweerder geen aanleiding om tot toepassing van de hardheidsclausule, opgenomen in artikel 5, vierde lid, van de Regeling, over te gaan. Er is geen sprake van onbillijkheden van overwegende aard en er bestaat geen aanleiding om af te wijken van de uitkomst van het matchingsproces.
6. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en betoogt daartoe allereerst dat de transponeringstabel niet valt aan te merken als een avv, nu deze niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria. Aangezien de transponeringstabel niet valt aan te merken als een avv, is de vraag welke functie het meest toepasselijk is wel aan de orde. Eiser was voor de overgang naar de LFNP-functie werkzaam als bureauchef van EPICC. Daarnaast werd hij vanaf 2 oktober 2010 belast met de operationele sturing van de dependance van het IRC Zuid te Heerlen. Het IRC Zuid was gevestigd in Veldhoven voor de zes toenmalige zuidelijke regio’s. In juni 2011, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011, is het IRC Limburg verzelfstandigd. Het IRC Limburg werd echter niet binnen de formatie van de regio Limburg-Zuid opgenomen, gelet op de ontwikkelingen en onzekerheid in het kader van de start van de Nationale Politie per 1 januari 2012. Eiser werd ondertussen gepositioneerd als ‘waarnemend chef IRC Limburg’. Na verloop van tijd werden de medewerkers van het IRC Limburg formatief ondergebracht bij het EPICC. Eiser zelf is inmiddels ruim drie jaar waarnemend chef van het IRC Limburg, zonder dat daarvoor een aparte functiebeschrijving is opgesteld. Buiten het bovenstaande is eiser sinds november 2011 werkzaam als waarnemend CIB. Eiser is van mening dat zijn werkzaamheden meegenomen hadden moeten worden in de matching met een LFNP-functie. Volgens hem had dit moeten leiden tot toekenning van, naar de rechtbank begrijpt, het domein Uitvoering, vakgebied Operationeel specialismen en de functie Operationeel Specialist B of C. In dit verband wijst eiser erop dat er onder meer op dat er een Business Case is opgesteld voor het zelfstandig IRC Limburg, waarin een koppeling van de taken van de bureauchefs EPICC en IRC Limburg werd gemaakt waaraan salarisschaal 10 werd verbonden. Ook hebben eisers directe leidinggevende, Chef Afdeling Informatie [naam chef], en de Divisiechef Regionale Recherche, [naam divisiechef], bij brief van 29 november 2012 geadviseerd eiser te bevorderen. Hierop werd door de toenmalige eenheidschef de reactie gegeven dat hij de inhoud van het advies onderstreept maar daarover, zolang de matching LFNP nog niet is afgerond, geen beslissing wil nemen. Eiser is van mening dat het niet redelijk is om iemand langer dan drie jaar werkzaamheden uit te laten oefenen, zonder dit te formaliseren. Hiertoe verwijst eiser naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 25 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1384). Ook wijst eiser erop dat landelijk de chefs IRC zijn ingedeeld in de schalen 10 of 11. Ten slotte doet eiser een beroep op de hardheidsclausule van artikel 5, vierde lid, van de Regeling. Het matchingsresultaat heeft voor eiser zeer nadelige gevolgen en leidt tot een onbillijke en bijzondere situatie. Eiser is van mening dat de keuze voor het niet formaliseren van zijn feitelijke werkzaamheden niet berust op een redelijke belangenafweging en dat de negatieve gevolgen van de langdurige onduidelijkheid (over de toekomstige formatie/bezetting) niet ten laste van hem mag komen door zijn promotie of formalisering van zijn werkzaamheden uit te stellen. Hierdoor wordt er te weinig gewicht toegekend aan het persoonlijke belang van eiser. In dit verband merkt eiser nog op dat de ambtenaren die hem in bezwaar hebben gehoord aan verweerder de aanbeveling hebben gedaan aandacht te besteden aan de door eiser overgelegde documenten. Verweerder heeft dit ten onrechte niet gedaan, waardoor het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
7. Bij de beoordeling van het beroep is de volgende wet- en regelgeving van belang.
8. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012 zijn in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en in het Besluit bezoldiging politie (Bbp) bepalingen opgenomen over het LFNP en over de overgang van ambtenaren naar een functie die is opgenomen in het LFNP.
9. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder ii, van het Barp en artikel 1, eerste lid, onder vv, van het Bbp, wordt onder het LFNP verstaan: het door de Minister vastgestelde geheel van functiebeschrijvingen, onderverdeeld naar vakgebieden, inclusief de waardering, en de aan het gebouw verbonden en omschreven werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten.
10. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Bbp worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de functies en de daarbij behorende waardering. Tevens worden regels gesteld over de overgang van ambtenaren naar een functie die is opgenomen in het LFNP.
11. De Regeling vaststelling LFNP, op 7 mei 2013 vastgesteld door de Minister in overeenstemming met de Commissie voor Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (GOP), legt de 92 functiebeschrijvingen die het LFNP kent vast (in de daarbij opgenomen bijlagen), inclusief de daarbij behorende waardering en de aan die functiebeschrijvingen gekoppelde werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten.
12. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Regeling geschiedt organieke matching uitsluitend op basis van schriftelijke stukken. In artikel 3, derde lid, van de Regeling is bepaald dat de matching van alle functies geschiedt door de werkgroep matching. In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, is vervolgens neergelegd dat bij het bepalen van de meest vergelijkbare LFNP functie in het desbetreffende vakgebied dan wel het domein Leiding geldt dat, indien de salarisschaal van de functiebeschrijving overeenkomt met de salarisschaal van een LFNP functie in het gekozen vakgebied dan wel het domein Leiding, die functie wordt beschouwd als de meest vergelijkbare functie. Op grond van artikel 3, zesde lid, van de Regeling wordt het resultaat van alle matchingen door de werkgroep matching opgenomen in een concept-transponeringstabel met de daarbij behorende functievergelijkingsformulieren. Ingevolge artikel 3, zevende lid, van de Regeling is de door de Minister vastgestelde transponeringstabel opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.
13. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Regeling zijn de uitgangspositie van de ambtenaar vanaf 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 en de transponeringstabel bepalend voor de toekenning van een LFNP-functie. Op grond van artikel 5, derde lid, van de Regeling zijn de uitgangspositie van de ambtenaar op 31 december 2011 en de transponeringstabel bepalend voor de overgang naar een LFNP-functie. Artikel 5, vierde lid, van de Regeling bepaalt dat, indien de toepassing van het tweede of derde lid in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien sprake is van een bijzondere situatie, het bevoegd gezag na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie kan afwijken van het tweede en het derde lid.
14. Bij ministeriële regeling van 27 november 2013 (Staatscourant 2013, nr. 33939) heeft de Minister de bijlage bij de Regeling vervangen door de bijlage bij deze ministeriële regeling. Deze nieuw toegevoegde bijlage bevat de transponeringstabel als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Regeling overgang. Deze transponeringstabel bestaat uit 30 onderscheiden tabellen, die elk voor zich betrekking hebben op de overgang van functies binnen een bepaald voormalig korps of binnen een ander onderdeel van de tot 1 januari 2013 bestaande politieorganisatie naar LFNP-functies.
15. Ten slotte bepaalt artikel 8, eerste lid, van de Regeling dat een ambtenaar die zich niet kan verenigen met het besluit tot toekenning van en overgang naar een LFNP functie daartegen bezwaar kan maken bij het bevoegd gezag. De toelichting bij dit artikel vermeldt onder meer dat de transponeringstabel, als bijlage bij de Regeling, een avv is. Gelet op artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (lees: artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb) staat hiertegen geen beroep open en is daarmee tevens een bezwaarschrift uitgesloten. De match laat zich niet individueel inhoudelijk toetsen.
16. Voor de beoordeling van de onderhavige zaak is van belang of de transponeringstabel dient te worden aangemerkt als een avv. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat in artikel 6, tweede lid, van het Bbp, in samenhang met artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012 aan de Minister regelingsbevoegdheid is toegekend voor de overgang van politieambtenaren naar een functie die is opgenomen in het LFNP. Niet in geschil is dat de Minister met de vaststelling van de Regeling van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en dat de Regeling een avv is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de transponeringstabel, als bijlage bij de Regeling, dit rechtskarakter deelt. De wijze van totstandkoming van de transponeringstabel, de omstandigheid dat de transponeringstabel is opgenomen in een bijlage bij de Regeling, dat artikelen in de Regeling verwijzen naar de transponeringstabel en dat de Minister kennelijk van mening is dat het een avv betreft, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om reeds op grond daarvan te concluderen dat het gaat om een avv. Wil er sprake zijn van een avv, dan moet het gaan om een naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regel, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Een avv onderscheidt zich van andere besluiten doordat het algemene abstracte regels bevat, die zich zonder nadere normering voor herhaalde concrete toepassing lenen.
17. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
18. De rechtbank is ambtshalve bekend dat het bij de omzetting van de korpsfuncties naar de LFNP-functies gaat om ongeveer 16.000 verschillende functies met daarbij 30.000 individuele taakaccenten. Dit betekent dat er sprake is van ongeveer 46.000 afzonderlijke transponeringstabelregels waarmee de functies van ongeveer 62.000 politieambtenaren worden gematcht met een functie uit het LFNP. Dit brengt reeds met zich dat een substantieel deel van de transponeringstabelregels betrekking heeft op functies die slechts door één enkele ambtenaar worden uitgevoerd en wekt het vermoeden dat, zou er sprake zijn van een avv, deze op zeer specifiek geduide gevallen ziet. Zoals verweerder heeft betoogd kan echter (een deel van) deze grote hoeveelheid transponeringstabelregels worden verklaard doordat de plek in de organisatie (binnen de verschillende voormalige korpsen) en de taakaccenten zijn meegewogen bij de matching. De enkele omstandigheid dat er sprake is van een grote hoeveelheid transponeringsregels is dan ook onvoldoende voor de conclusie dat de transponeringstabel ziet op een voorshands vaststaande concreet en nauwkeurig omschreven groep van personen en dat deze geen algemeen karakter heeft. Alvorens tot die conclusie kan worden gekomen moet er sprake zijn van de situatie waarbij niet of onvoldoende is geabstraheerd van de persoon van de ambtenaar achter de functie.
19. Uit de hierboven genoemde toepasselijke wet- en regelgeving blijkt dat de matching met het toepasselijke domein en vakgebied binnen het LFNP is verricht op basis van de functiebeschrijving van de oorspronkelijke korpsfunctie. In zoverre is bij de matching geabstraheerd van de persoon van de ambtenaar die de functie uitoefent. Zoals door verweerder ook is toegelicht, heeft er op aangeven van het GOP vervolgens een inventarisatie plaatsgevonden waarbij elke medewerker is verzocht te melden of hij of zij op de peildatum van 31 december 2011 taakaccenten had. Naar de rechtbank begrijpt heeft dit bij elke medewerker geleid tot een “aanvullend besluit uitgangspositie”. Voor zover politiemedewerkers gebruik hebben gemaakt van bovengenoemde inventarisatie is het resultaat hiervan in de transponeringstabel opgenomen in de kolom “Specifieke werkzaamheden op 31-12-2011”. Daarnaast vermeldt de transponeringstabel de kolom “Extra werkzaamheden op 31-03-2011”. De rechtbank stelt vast dat deze kolommen meermaals en in uiteenlopende bewoordingen de extra en specifieke werkzaamheden van individuele politieambtenaren vermelden, ook wanneer dit in het kader van de match met de LFNP-functie niet leidt tot de toekenning van een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit.
20. De rechtbank acht het bovenstaande onverenigbaar met het algemene karakter van een avv. Door de extra of specifieke werkzaamheden van individuele politiemedewerkers in de transponeringstabel op te nemen, terwijl deze werkzaamheden (mogelijk) geen deel uitmaken van de beschrijving van de oorspronkelijke korpsfunctie en/of niet relevant zijn voor de nieuwe LFNP-functie, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een besluit dat ziet op een niet voorshands vaststaande concreet en nauwkeurig omschreven groep van personen. Voor zover verweerder betoogt dat in de transponeringstabel enkel specifieke en extra werkzaamheden zijn opgenomen indien deze reeds vermeld werden in de oorspronkelijke korpsfunctiebeschrijving, brengt de rechtbank dit niet tot een ander oordeel. Noch in de haar voorliggende zaken, noch in hetgeen blijkt uit de transponeringstabel zelf, ziet de rechtbank aanknopingspunten voor de conclusie dat enkel specifieke of extra werkzaamheden in de transponeringstabel worden opgenomen indien deze reeds voorkomen in de korpsfunctiebeschrijving. Daarvoor lijken de vermelde specifieke en extra werkzaamheden bij gelijke korpsfuncties te uiteenlopend. Bovendien vraagt de rechtbank zich af waarom dergelijke werkzaamheden (conform stap 1 van de beleidsregel) geïnventariseerd en apart vermeld zouden moeten worden in de transponeringstabel, indien deze reeds zouden blijken uit de korpsfunctiebeschrijving. De inhoud van de korpsfunctiebeschrijving zou immers in dat geval al (kunnen) leiden tot toekenning van de juiste werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten. Indien de specifieke en extra werkzaamheden niet doorwerken in de nieuwe LFNP-functie, dient het opnemen van deze zelfs in het geheel geen doel. Dit daargelaten blijft staan dat door het apart opnemen van specifieke en extra werkzaamheden meer transponeringstabelregels (en matches) worden gecreëerd, waar op basis van de korpsfunctiebeschrijving en de matchingsuitkomst (de nieuwe LFNP-functie) één transponeringstabelregel voldoende was geweest. Voor zover verweerder betoogt dat het hierboven geconstateerde wordt veroorzaakt door het matchen van mensfuncties, volgt de rechtbank dit evenmin. Dat het gaat om een gematchte mensfunctie zou immers moeten blijken uit de functiebenaming of, in ieder geval, uit de (afwijkende) functiecode. Bij mensfuncties geldt bovendien temeer dat het niet nodig is specifieke of extra werkzaamheden apart te vermelden nu de functiebeschrijving reeds ziet op de specifieke werkzaamheden van één persoon. Daarnaast constateert de rechtbank dat het voorkomt dat transponeringtabelregels die betrekking hebben op mensfuncties (te zeer) op de persoon van de ambtenaar worden toegespitst, bijvoorbeeld door de vermelding van bijzondere situaties en afspraken (hetgeen in strijd lijkt met stap 9a van de beleidsregel).
Ten aanzien van bovengenoemde gevallen kan dan ook niet anders worden geconcludeerd dan dat deze zien op een voorshands vaststaande concreet en nauwkeurig omschreven groep van personen, dat bij de matching is gekeken naar de specifieke of extra werkzaamheden van een individuele ambtenaar en dat in de transponeringstabel onvoldoende wordt geabstraheerd van de persoon van de ambtenaar achter de functie. Het ligt in de lijn der verwachting, en dit wordt ondersteund door bovengenoemde grote aantallen transponeringstabelregels, dat de matches waarbij (uitgebreid) melding wordt gemaakt van extra of specifieke werkzaamheden vallen terug te voeren op individuele politieambtenaren.
21. Gelet op het bovenstaande kan de transponeringstabel niet worden gekwalificeerd als een avv bij gebrek aan het daarvoor noodzakelijke algemene, abstracte karakter. Hoewel de rechtbank begrijpt dat met het opstellen van de transponeringstabel gepoogd is te abstraheren van de persoon van de ambtenaar, is dit streven in de uiteindelijke transponeringstabel onvoldoende tot uiting gekomen.
22. Steun voor zijn oordeel vindt de rechtbank in de formuleringen, gebezigd in de transponeringstabel. Hierbij valt onder meer te verwijzen naar de formuleringen gebezigd in de kolom “Extra werkzaamheden op 31-03-2011”, bijvoorbeeld van het deel van de transponeringstabel dat hoort bij het (voormalige) korps Kennemerland (zoals op pagina’s 1,4 of 7 van de op www.cao-politie.nl gepubliceerde transponeringstabel) of het (voormalige) korps Noord-Holland Noord (zoals op pagina’s 37, 44 of 51). In deze zinsneden worden onder meer de aan de functies verbonden ambtenaren getutoyeerd, wordt melding gemaakt van bijzondere situaties en op de persoon betrekking hebbende afspraken en wordt verwezen naar een bijlage bij de transponeringstabel (welke ontbreekt). Het algemene karakter van een avv is naar het oordeel van de rechtbank onverenigbaar met dergelijke zinsneden. In het kader van de aangehaalde bijlage merkt de rechtbank op dat de op de bovengenoemde website vermelde zinsnede, inhoudende dat het gaat om een geanonimiseerde versie van de transponeringstabel die geen namen van medewerkers en dienstnummers bevat, logisch lijkt. Het betoog van verweerder dat deze zinsnede kennelijk onjuist is, overtuigt niet.
23. Voorts constateert de rechtbank dat de transponeringstabel meermaals doublures vermeldt, in de zin dat dezelfde korpsfunctie binnen hetzelfde organisatieonderdeel en met dezelfde werkzaamheden wordt gematcht met dezelfde LFNP-functie. Als voorbeeld valt te noemen de matching van de functie van Operationeel Assistent 4 BOA binnen het (voormalige) korps Amsterdam (pagina 25) en de matching van de functie van Communicatiemedewerker B binnen het (voormalige) korps Limburg-Zuid (pagina 65). Naar het oordeel van de rechtbank zijn dergelijke doublures niet verenigbaar met het karakter van een avv. Immers, gelet op de algemene strekking van een avv zou het slechts nodig zijn één transponeringstabelregel op te nemen voor gelijke gevallen.
24. Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een avv, rijst de vraag wat de transponeringstabel wel is. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder niet worden gevolgd in zijn betoog dat de transponeringstabel deel uitmaakt van een samenstel van avv’s. Er is geen sprake van een dusdanige verknooptheid tussen de Regeling en de transponeringstabel dat er sprake is van de situatie zoals bedoeld in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Raad van 23 mei 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AW4543). Immers, in de betreffende zaak had het aanwijzen van de functie van de betrokken ambtenaar als ‘flo-functie’ niet enkel gevolgen voor deze functie, maar voor een reeks gevallen, namelijk de overige personen die deze functie uitoefenden of zouden gaan uitoefenen. Daardoor had het besluit een algemeen karakter. Zoals hierboven is overwogen zit het gebrek bij de transponeringstabel juist in een ontbreken van dit algemene karakter. Van vergelijkbare gevallen is aldus geen sprake. 25. Naar het oordeel van de rechtbank moet de transponeringstabel wegens het ontbreken van algemene strekking en gelet op zijn aard, inhoud en de wijze van totstandkoming, worden gekwalificeerd als een verzameling van beschikkingen, genomen door de Minister. Dit is enkel anders voor de transponeringstabelregels die betrekking hebben op korpsfuncties die thans niet worden ingevuld. Immers, deze zien enkel op eventuele toekomstige ambtenaren die deze functies zullen gaan uitoefenen en hebben geen betrekking op een voorshands vaststaande concreet en nauwkeurig omschreven groep van personen.
26. Vervolgens rijst de vraag welke consequenties dienen te worden verbonden aan de omstandigheid dat de transponeringstabel niet valt aan te merken als een avv. De rechtbank constateert in dit verband dat de transponeringstabelregel die van toepassing is op eiser een besluit is dat is genomen door een ander, hiërarchisch hoger geplaatst bestuursorgaan dan verweerder. Dit brengt met zich dat een volle, inhoudelijke toets van dat besluit binnen de grenzen van het onderhavige geding niet mogelijk is. Daarbij komt dat, hoewel de transponeringstabel geen avv is, de Regeling wel dient te worden aangemerkt als een avv en dat de Regeling door middel van het daarin neergelegde artikel 5, derde lid, verweerder aan de transponeringstabel bindt bij het nemen van besluiten betreffende de overgang van een individuele ambtenaar naar een LFNP functie. Gelet op deze regelgeving enerzijds en de hiërarchische verhoudingen tussen verweerder en de Minister anderzijds, heeft verweerder bij het nemen van zijn besluiten bijzonder weinig vrijheid gehad, hetgeen zich in het kader van de rechterlijke toetsing vertaalt in een (zeer) terughoudende toets van de juistheid van de uit de transponeringstabel (in combinatie met de uitgangspositie) voortvloeiende match, zoals die is overgenomen in verweerders besluitvorming. Dat er sprake is van enige toetsingsmogelijkheid binnen het onderhavige geding, is erin gelegen dat verweerder, zoals hij ook ter zitting heeft toegelicht, bij de totstandkoming van de transponeringstabel de mogelijkheid heeft gehad om hem vreemd of onduidelijk voorkomende (concept)matches opnieuw voor te leggen (als hermatch aan te bieden) aan de werkgroep matching, waarna opnieuw gekeken werd of de matchingssystematiek goed was toegepast. Het gaat hier om de zogeheten korpscheck. Ook had verweerder de mogelijkheid om naar aanleiding van ingediende bedenkingen of naar aanleiding van het bezwaarschrift de match opnieuw voor te leggen.
27. Gelet op het bovenstaande hanteert de rechtbank in zaken als de onderhavige de toets of verweerder zich in het individuele geval in redelijkheid heeft kunnen laten binden door de van toepassing zijnde transponeringsregel. Dit zal in beginsel slechts niet het geval zijn als er sprake is van een kennelijk en evident onjuiste en daardoor onhoudbare match. Hierbij acht de rechtbank van belang dat er sprake kan zijn van een door de individuele ambtenaar onwenselijk geachte matchingsuitkomst die een direct gevolg is van de matchingsystematiek van het LFNP, zoals deze blijkt uit de van toepassing zijnde avv’s. Waar de gestelde onjuistheden in de matchingsuitkomst enkel een direct uitvloeisel zijn van de matchingssystematiek en de in dat verband door de materiële wetgever gemaakte keuzes, zal de rechtbank (en verweerder) die keuzes in beginsel moeten respecteren. De gevallen van een kennelijk onhoudbare match die overblijven, zullen die situaties zijn waarbij verweerder de match eigenlijk had moeten voordragen voor hermatching én niet valt in te zien waarom dat niet is gebeurd. Indien er geen sprake is van een kennelijk onhoudbare match, zoals hierboven bedoeld, zal de enkele omstandigheid dat de match onbillijke of zwaarwegende gevolgen heeft voor de individuele ambtenaar in beginsel niet voldoende zijn voor het oordeel dat verweerder zich niet gebonden heeft kunnen achten aan de toepasselijke transponeringstabelregel. Immers, hiervoor is reeds de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 5, vierde lid, van de Regeling, in het leven geroepen.
28. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op dit toetsingskader, de match van eisers korpsfunctie met de LFNP-functie Operationeel Expert Intelligence niet kennelijk onhoudbaar.
29. De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat, ingevolge artikel 3, tweede lid, en artikel 3, vierde lid, van de Regeling, bij de matching wordt uitgegaan van de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving en dat bij de laatste stap van de matching de bij deze korpsfunctiebeschrijving behorende salarisschaal bepalend is. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat op dit punt sprake is van zodanige ernstige feilen dat de afweging van de betrokken belangen door de materiële wetgever niet langer gerespecteerd hoefde te worden. De Minister heeft er van meet af aan voor gekozen de formele (schriftelijke) korpsfunctiebeschrijving als uitgangspunt voor de matching te hanteren. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat in het voortraject de mogelijkheid van functieonderhoud is opengesteld. Immers, indien feitelijke werkzaamheden het uitgangspunt zouden vormen bij de matching, was het vragen om functieonderhoud niet nodig geweest. Van matching op basis van feitelijke werkzaamheden en verantwoordelijkheden is aldus nooit sprake geweest. Voorts is de LFNP matchingssystematiek enkel gewijzigd voor wat betreft het vinden van de meest vergelijkbare functie binnen het vakgebied, omdat bleek dat matching op inhoud niet leidde tot consistentie van het totale matchingsproces, hetgeen bij de aanvang van de matching een uitdrukkelijke voorwaarde was. Deze wijziging van de LFNP matchingssystematiek leidt echter niet tot het oordeel dat aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van het algemeen verbindend voorschrift ernstige feilen kleven. De totstandkoming van de LFNP matchingssystematiek en de gehele procedure van matching heeft in samenspraak met, en onder (eind)verantwoordelijkheid van, het GOP plaatsgevonden. Ook deze wijziging is geaccordeerd door het GOP en heeft uiteindelijk geleid tot het vaststellen van de Regeling (en de transponeringstabel). Naar vaste jurisprudentie van de Raad is het inherent aan een overleg binnen het GOP dat over en weer sprake is van geven en nemen en kan de uitkomst daarvan niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de individuele ambtenaar nadelige gevolgen daarvan (zie de uitspraken van de Raad van 27 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:572) en 27 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1023). In de omstandigheid dat matching op basis van de inhoud van de korpsfunctiebeschrijving en de salarisschaal met zich brengt dat de feitelijk door eiser uitgevoerde werkzaamheden niet in de afweging kunnen worden betrokken, heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om niet langer uit te gaan van een op basis van artikel 3, vierde lid, van de Regeling tot stand gekomen match. 30. De rechtbank is voorts van oordeel dat het door eiser gestelde onjuiste matchingsresultaat, zijnde de toekenning van de LFNP-functie Operationeel Expert Intelligence, direct voortvloeit uit de hierboven beschreven matchingssystematiek en de in dat verband door de materiële wetgever gemaakte keuzes. Eiser heeft niet expliciet betoogd dat de match tussen de korpsfunctie bureauchef EPICC (referentiefunctie Teamchef A) en de LFNP-functie Operationeel Expert Intelligence op zich onhoudbaar zou zijn, doch enkel dat zijn daadwerkelijke werkzaamheden niet met deze laatste functie overeenkomen. Zoals hierboven overwogen kunnen deze werkzaamheden echter in het kader van de match geen rol spelen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de match van de korpsfunctie bureauchef EPICC met de LFNP-functie Operationeel Expert Intelligence onhoudbaar zou zijn. Nu bij de matching met de meest vergelijkbare functie de salarisschaal leidend is, zou een indeling in het door eiser gewenste vakgebied Operationeel specialismen enkel kunnen leiden tot toekenning van de functie Operationeel Specialist A. Deze match is echter evident onjuist nu deze functie géén operationele sturing kent, terwijl daarvan wel sprake is binnen de korpsfunctie van eiser. Ten slotte kan in dit verband het door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen, nu de functies waarnaar hij verwijst weliswaar zijn ingedeeld in de schalen 10 en 11, maar niet is gebleken dat de bijbehorende korpsfunctiebeschrijvingen (met de daarbij behorende werkzaamheden en salarisschalen) gelijk zijn aan die van eiser.
31. Ten aanzien van het beroep van eiser op de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 5, vierde lid, van de Regeling, overweegt de rechtbank als volgt.
32. Nu het gaat om een hardheidsclausule en, daarbij, om het afwijken van artikel 5, derde lid, van de Regeling en van een hem bindend besluit van een ander, hiërarchisch hoger geplaatst bestuursorgaan, is de rechtbank van oordeel dat de uitoefening van deze bevoegdheid door verweerder eveneens slechts terughoudend dient te worden getoetst.
33. Naar het oordeel van de rechtbank kan het betoog van eiser dat hij aangesteld zou moeten worden in de LFNP-functie Operationeel Specialist B dan wel C, ook in het kader van de hardheidsclausule niet leiden tot een geslaagd beroep. Artikel 5, vierde lid, van de Regeling ziet op onbillijkheden van overwegende aard in individuele gevallen en op bijzondere situaties die de regelgever bij het tot stand brengen van de toepasselijk regelgeving niet heeft voorzien,
die voortkomen uit de toepassing van het tweede of derde lid van dit artikel. In het geval van eiser is er naar het oordeel van de rechtbank wellicht wel sprake van een onbillijkheid van overwegende aard, maar volgt deze niet uit de matchingsprocedure en de toekenning van een LFNP-functie. In de onderhavige procedure gaat het enkel om de ‘omzetting’ van functies, terwijl de door eiser gestelde onbillijkheid volgt uit het nalaten van verweerder eiser formeel aan te stellen in een functie die hij reeds jaren op waarnemingsbasis vervult. In tegenstelling tot de situatie in de door eiser genoemde uitspraak van de Raad van 25 juli 2013, volgt uit de matchingsprocedure nog geen impliciete weigering eiser te benoemen in de door hem uitgeoefende functie. Zodoende kan de gestelde onbillijkheid in de onderhavige procedure geen rol spelen.
34. Ten slotte ziet de rechtbank in de omstandigheid dat verweerder, ondanks de aanbeveling daartoe door de hoorders, in het bestreden besluit niet is ingegaan op door eiser in bezwaar overgelegde documenten, geen aanleiding om een motiveringsgebrek aanwezig te achten. Zoals hierboven overwogen spelen eisers feitelijke werkzaamheden in het kader van de matching geen rol en slaagt het beroep van eiser op de hardheidsclausule niet omdat de gevraagde vaste aanstelling in een andere functie buiten de omvang van het onderhavige geding valt.
35. Het beroep is ongegrond.
36. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.