II. wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.
9. Het doel van de Wegenwet is het treffen van een regeling ten behoeve van het openbaar verkeer. Naar het oordeel van de Afdeling (uitspraak van 5 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6035) heeft de Wegenwet betrekking op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen. 10. De rechtbank stelt vast dat enkel eiser en [naam buurman van eiser] – eigenaar van de woning gelegen aan [adres woning buurman van eiser] – gebruik maken van het perceel om hun eigen percelen te kunnen bereiken. Het perceel is doodlopend, vervult geen algemene verkeersfunctie en onderscheidt zich niet wezenlijk van een uitweg. Naar het oordeel van de rechtbank dient de toegang tot het perceel niet het openbaar verkeer. Reeds hierom is geen sprake van een openbare weg, zoals bedoeld in de Wegenwet.
11. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser er evenmin in is geslaagd aannemelijk te maken dat aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onder II, van de Wegenwet is voldaan. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat degene die zich op de openbaarheid van de weg beroept, die openbaarheid aannemelijk dient te maken, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3049. Eiser is degene die stelt dat de weg openbaar is. Het is derhalve aan eiser om aannemelijk te maken dat dit ook het geval is. 12. Als onderdeel van een particulier initiatief tot woningbouw is begin jaren negentig (1991/1992) een “verhardingsweg” – de rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 1 – aangelegd op het perceel in eigendom bij de derde-partij. Het staat vast dat de gemeente in 2003 werkzaamheden heeft verricht. Voorts staat vast dat na 2003 trottoirbanden en een kolk (voor de afvoer van water) is aangebracht. Het voorgaande brengt echter niet met zich mee dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeente gedurende een periode van ten minste tien jaren onderhoud heeft gepleegd aan het perceel. De werkzaamheden in 2003 hebben immers onder protest van de eigenaar plaatsgevonden. De brief die derde-partij toen heeft gestuurd is overgelegd en daaruit volgt dat derde-partij niet op de hoogte was van de werkzaamheden en de gemeente heeft verzocht per direct de werkzaamheden te staken. De verrichte onderhoudswerkzaamheden zijn dan ook ten onrechte uitgevoerd door de gemeente. De trottoirband is vervolgens aangelegd om de perceelgrens aan te geven ter voorkoming van misverstanden. Tijdens de behandeling ter zitting heeft de rechtbank foto’s bekeken en uit deze foto’s blijkt dat de trottoirband inderdaad is aangebracht op de perceelgrens. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen onderhoud aan het perceel verricht, maar enkel de perceelgrens duidelijk aangegeven. Tegelijk met de trottoirbanden is ook een kolk aangebracht, maar het enkele aanbrengen van deze kolk – op of aan de rand van het perceel – is onvoldoende om te kunnen stellen dat verweerder incidenteel onderhoud heeft gepleegd aan het perceel. Dat de gemeente gedurende de periode 1991/1992 tot 2003 het perceel heeft onderhouden, is weliswaar gesteld door eiser, maar deze stelling heeft hij in het geheel niet onderbouwd. Zowel verweerder als de derde-partij hebben betwist dat de gemeente voor of na 2003 enige (andere dan de hiervoor genoemde) werkzaamheden heeft verricht. Voor zover eiser in bewijsnood verkeert, dient dat – gelet op de bewijslastverdeling zoals deze volgt uit de Afdelingsjurisprudentie – voor zijn rekening en risico te komen.
13. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder gedurende tien achtereenvolgende jaren het perceel heeft onderhouden, is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onder II, van de Wegenwet.
14. Gelet op vorenstaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat het perceel geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet.
15. In beroep voert eiser vervolgens aan dat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6.37, eerste lid, van het Bouwbesluit. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte niet de belastbaarheid van de weg aangetoond. Het is immers maar de vraag of de brandweer en andere hulpdiensten de woning van eiser kunnen bereiken. Zijn afval wordt in elk geval niet bij zijn woning opgehaald, maar hij moet twintig meter lopen om het afval aan te bieden. Dit is in strijd met artikel 5, eerste en derde lid, van de Afvalstoffenverordening
(de Verordening).
16. Verweerder heeft in beroep een rapport van de Brandweer Zuid-Limburg van 9 april 2014 overgelegd. Met verwijzing naar dit rapport stelt verweerder zich op het standpunt dat de bereikbaarheid van de woning voor voertuigen van hulpverleningsdiensten voldoende is gewaarborgd. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat in artikel 5 van de verordening enkel de inzamelplicht is opgenomen, maar hieruit volgt niet dat de gemeente het afval op perceelniveau moet ophalen.
17. Bij de beoordeling van deze beroepsgrond is artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 van belang.
Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten
1. Tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen ligt een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
– op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
– op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
– op een lichte industriefunctie uitsluitend voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
– indien de toegang tot het bouwwerk op ten hoogste 10 meter van een openbare weg ligt, of
– indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid vereist.
3. Tenzij het bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening anderszins bepaalt heeft een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid:
a. een breedte van ten minste 4,5 meter;
b. een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram;
c. een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter, en
d. een doeltreffende afwatering.
4. Een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid is over de in het derde lid voorgeschreven hoogte en breedte vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
5. Hekwerken die een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.
In artikel 5, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat huishoudelijk restafval tenminste eenmaal per twee weken bij elk perceel wordt ingezameld.
18. De rechtbank stelt vast dat de Brandweer Zuid-Limburg op 9 april 2014 de bereikbaarheid van de woning heeft beoordeeld. De brandweer heeft zowel de feitelijke situatie, als de kadastrale situatie beoordeeld en getoetst aan het Bouwbesluit 2012. Volgens de brandweer heeft een verbindingsweg, zoals omschreven in artikel 6.37, derde lid, van het Bouwbesluit 2012, geen invloed op het beperken van uitbreiding van brand. Het woonhuis van eiser is immers tot op enkel meters van de voordeur te bereiken met een tankautospuit. De rechtbank begrijpt dat volgens de brandweer geen verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid is vereist, gelet op de feitelijke situatie. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het rapport. Voorts is de brandweer bereid de bereikbaarheid van de woning “in de praktijk functioneel te testen”. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser van dit aanbod gebruik heeft gemaakt. Het blijft bij niet-onderbouwde stellingen aan de zijde van eiser. Uit vorenstaande overwegingen volgt dat de situatie niet in strijd is met het Bouwbesluit 2012, zodat reeds hierom geen bevoegdheid voor verweerder bestond om handhavend op te treden.
19. In hetgeen eiser heeft aangevoerd over het inzamelen van afval ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen. Verweerder heeft in beroep stukken overgelegd waaruit volgt dat het volgens de teamleider afvalinzameling geen probleem is enkele meters verder door te rijden tot aan het perceel van eiser. Het is echter niet mogelijk om de bocht om te gaan tot de oprit van eiser. Tijdens de behandeling ter zitting op 4 februari 2015 heeft eiser verklaard dat hij inmiddels zijn afval aanbiedt op de afgesproken plek. Ook ander afval dat hij op deze plek aanbiedt wordt feitelijk opgehaald, aldus eiser ter zitting. De rechtbank ziet daarom niet in wat eiser met zijn stellingen in beroep thans nog verder wil bereiken.
20. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.