ECLI:NL:RBLIM:2015:1971

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 433u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweg tot woning eiser als geen openbare weg in de zin van de Wegenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te Elsloo, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein. Eiser betwistte dat de toegangsweg naar zijn woning een openbare weg is in de zin van de Wegenwet. Het primaire besluit van 19 maart 2013, waarin werd vastgesteld dat het perceel geen openbare weg is, werd door verweerder verdedigd. Eiser stelde dat de weg wel degelijk openbaar is, verwijzend naar de Wegenwet en eerdere jurisprudentie. De rechtbank oordeelde dat het perceel geen functie vervult voor het afwikkelen van openbaar verkeer en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de weg gedurende de vereiste periode openbaar is geweest. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet gedurende tien jaar onderhoud heeft gepleegd aan het perceel, wat een voorwaarde is voor de status van openbare weg. Daarnaast werd het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de bereikbaarheid van de woning voor hulpdiensten voldoende was gewaarborgd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor handhaving door de gemeente, en dat de situatie niet in strijd was met het Bouwbesluit 2012. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/433

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2015 in de zaak tussen

[naam eiser], te Elsloo, eiser

(gemachtigde: mr. E.T. Stevens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein, verweerder

(gemachtigden: R.J.G. Schijns en mr. M.H.J. Thomas),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[namen derde-partij], te Elsloo
(gemachtigde: mr. M. van Hoorne).

Procesverloop

Op 19 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat het perceel kadastraal bekend [nummer perceel derde-partij] geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet. Voorts heeft verweerder eisers verzoek om handhaving afgewezen en gesteld dat de reguliere overheidsdiensten aan [naam openbare weg] niet worden belemmerd.
Bij besluit van 17 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
[namen derde-partij] (derde-partij) zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot een oplossing van het geschil te komen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting hervat op 4 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser woont aan [adres woning eiser] te Elsloo, kadastraal bekend gemeente Elsloo sectie [nummer perceel eiser]. Op 1 september 1992 is aan de vorige eigenaar van voormeld perceel een bouwvergunning verleend. In het toen geldende bestemmingsplan “Catsop” was voorzien in de aanleg van een doorgaande weg vanaf [naam openbare weg] in noordelijke richting. Deze weg zou als ontsluitingsweg gaan dienen voor een woningbouwproject, maar dit project heeft geen doorgang gevonden. Deze weg is vervolgens bij de partiële herziening van het bestemmingsplan “Catsop” komen te vervallen. Eiser heeft de woning gekocht en is per
4 juli 2011 eigenaar. In het vigerende bestemmingsplan “Kern Elsloo” is het gehele [naam openbare weg], inclusief de particuliere gedeelten, bestemd tot verkeersdoeleinden.
2. Eiser werd in september 2011 telefonisch benaderd door de derde-partij. De derde-partij heeft aangegeven dat eiser geen gebruik mocht maken van het perceel, sectie [nummer perceel derde-partij] (het perceel), waarvan derde-partij eigenaar is. Om toegang te verkrijgen tot zijn woning maakt eiser gebruik van het perceel. Volgens eiser had verweerder nooit een bouwvergunning voor de bouw van de woning mogen verlenen, omdat de toegangsweg niet voldoet aan de regelgeving en de woning niet bereikbaar zou zijn via de openbare weg. Eiser betwijfelt of de reguliere diensten van overheidswege (zoals de brandweer en de vuilniswagen) zijn woning kunnen bereiken.
3. In het primaire besluit geeft verweerder twee opties weer om voor eiser een weg te creëren, namelijk door het vestigen van een erfdienstbaarheid of door het toekennen van de status openbare weg. Voor deze laatste mogelijkheid dient de derde-partij als eigenaar mee te werken. Volgens verweerder is het perceel thans geen openbare weg in de zin van de Wegenwet. In het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Ook het bezwaar met betrekking tot handhaving van de regelgeving omtrent de toestand van de toegangsweg is ongegrond verklaard door verweerder.
4. Het geschil tussen partijen spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of het perceel, in eigendom van de derde-partij, een openbare weg is in de zin van de Wegenwet. Dat het voetpad tussen de Catsopperstraat en de Mergelakker openbaar is in de zin van de Wegenwet, is niet in geschil tussen partijen.
5. Eiser voert in beroep aan dat het perceel wel degelijk openbaar is in de zin van de Wegenwet, waarbij eiser heeft verwezen naar de artikelen 4, eerste lid, aanhef en onder II van de Wegenwet, de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1929/1930, nr. 99a, blz. 1) en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 maart 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC6035). De weg is begin jaren negentig aangelegd als onderdeel van het nieuwbouwproject. Deze weg is voor eenieder toegankelijk. In 2003 heeft de gemeente delen van de weg voorzien van een halve verharding en in 2012 heeft onderhoud plaatsgevonden. Hiermee staat vast dat de gemeente incidenteel onderhoud heeft gepleegd en volgens jurisprudentie van de Afdeling, is daarmee voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet.
6. Verweerder stelt dat de desbetreffende weg is ontstaan in het begin van de jaren negentig bij de bouw van de woningen [adres woning eiser] en [adres woning buurman van eiser]. Niet is gebleken dat het betreffende perceel tien jaar onafgebroken voor iedereen toegankelijk is geweest. Verweerder stelt dat vanaf 2006 – en wellicht eerder – ter plaatse van [naam openbare weg] een bord “eigen weg” is aangebracht. De gemeente heeft de weg niet onderhouden, maar wel in overleg met de bewoners splitverharding aangelegd. Deze eenmalige werkzaamheden zijn uitgevoerd in 2003 en derde-partij heeft zijn bezwaar tegen deze werkzaamheden uitdrukkelijk kenbaar gemaakt aan verweerder. Volgens verweerder is geen sprake van een openbare weg zoals bedoeld in de Wegenwet.
7. Ook volgens de derde-partij is het perceel geen openbare weg in de zin van de Wegenwet. Aan zowel de vorige eigenaar, als zijn makelaar en aan eiser is kenbaar gemaakt dat het perceel in eigendom is bij derde-partij en dat geen gebruik mag worden gemaakt van het perceel. De gemeente heeft nooit onderhoud gepleegd aan het perceel. Zodra derde-partij vernam dat de gemeente (in 2003) werkzaamheden aan het uitvoeren was, is een brief gestuurd aan de gemeente, waarin wordt geprotesteerd tegen de werkzaamheden en is gesommeerd deze per direct te staken.
8. Bij de beoordeling van deze beroepsgrond zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wegenwet is deze wet uitsluitend van toepassing op openbare wegen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden onder wegen mede verstaan voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik en bruggen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet is een weg openbaar:
I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende dien tijd is onderhouden door het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap;
III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbaren weg heeft gegeven.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel lijdt het onder I en II bepaalde uitzondering wanneer, loopende den termijn van dertig of van tien jaren, gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt, dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan dit kenbaar maken geschieden door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kenteekenen.
Ingevolge artikel 7 van de Wegenwet heeft een weg opgehouden openbaar te zijn:
I. wanneer hij gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.
9. Het doel van de Wegenwet is het treffen van een regeling ten behoeve van het openbaar verkeer. Naar het oordeel van de Afdeling (uitspraak van 5 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6035) heeft de Wegenwet betrekking op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen.
10. De rechtbank stelt vast dat enkel eiser en [naam buurman van eiser] – eigenaar van de woning gelegen aan [adres woning buurman van eiser] – gebruik maken van het perceel om hun eigen percelen te kunnen bereiken. Het perceel is doodlopend, vervult geen algemene verkeersfunctie en onderscheidt zich niet wezenlijk van een uitweg. Naar het oordeel van de rechtbank dient de toegang tot het perceel niet het openbaar verkeer. Reeds hierom is geen sprake van een openbare weg, zoals bedoeld in de Wegenwet.
11. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser er evenmin in is geslaagd aannemelijk te maken dat aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onder II, van de Wegenwet is voldaan. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat degene die zich op de openbaarheid van de weg beroept, die openbaarheid aannemelijk dient te maken, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3049. Eiser is degene die stelt dat de weg openbaar is. Het is derhalve aan eiser om aannemelijk te maken dat dit ook het geval is.
12. Als onderdeel van een particulier initiatief tot woningbouw is begin jaren negentig (1991/1992) een “verhardingsweg” – de rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 1 – aangelegd op het perceel in eigendom bij de derde-partij. Het staat vast dat de gemeente in 2003 werkzaamheden heeft verricht. Voorts staat vast dat na 2003 trottoirbanden en een kolk (voor de afvoer van water) is aangebracht. Het voorgaande brengt echter niet met zich mee dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeente gedurende een periode van ten minste tien jaren onderhoud heeft gepleegd aan het perceel. De werkzaamheden in 2003 hebben immers onder protest van de eigenaar plaatsgevonden. De brief die derde-partij toen heeft gestuurd is overgelegd en daaruit volgt dat derde-partij niet op de hoogte was van de werkzaamheden en de gemeente heeft verzocht per direct de werkzaamheden te staken. De verrichte onderhoudswerkzaamheden zijn dan ook ten onrechte uitgevoerd door de gemeente. De trottoirband is vervolgens aangelegd om de perceelgrens aan te geven ter voorkoming van misverstanden. Tijdens de behandeling ter zitting heeft de rechtbank foto’s bekeken en uit deze foto’s blijkt dat de trottoirband inderdaad is aangebracht op de perceelgrens. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen onderhoud aan het perceel verricht, maar enkel de perceelgrens duidelijk aangegeven. Tegelijk met de trottoirbanden is ook een kolk aangebracht, maar het enkele aanbrengen van deze kolk – op of aan de rand van het perceel – is onvoldoende om te kunnen stellen dat verweerder incidenteel onderhoud heeft gepleegd aan het perceel. Dat de gemeente gedurende de periode 1991/1992 tot 2003 het perceel heeft onderhouden, is weliswaar gesteld door eiser, maar deze stelling heeft hij in het geheel niet onderbouwd. Zowel verweerder als de derde-partij hebben betwist dat de gemeente voor of na 2003 enige (andere dan de hiervoor genoemde) werkzaamheden heeft verricht. Voor zover eiser in bewijsnood verkeert, dient dat – gelet op de bewijslastverdeling zoals deze volgt uit de Afdelingsjurisprudentie – voor zijn rekening en risico te komen.
13. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder gedurende tien achtereenvolgende jaren het perceel heeft onderhouden, is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onder II, van de Wegenwet.
14. Gelet op vorenstaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat het perceel geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet.
15. In beroep voert eiser vervolgens aan dat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6.37, eerste lid, van het Bouwbesluit. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte niet de belastbaarheid van de weg aangetoond. Het is immers maar de vraag of de brandweer en andere hulpdiensten de woning van eiser kunnen bereiken. Zijn afval wordt in elk geval niet bij zijn woning opgehaald, maar hij moet twintig meter lopen om het afval aan te bieden. Dit is in strijd met artikel 5, eerste en derde lid, van de Afvalstoffenverordening
(de Verordening).
16. Verweerder heeft in beroep een rapport van de Brandweer Zuid-Limburg van 9 april 2014 overgelegd. Met verwijzing naar dit rapport stelt verweerder zich op het standpunt dat de bereikbaarheid van de woning voor voertuigen van hulpverleningsdiensten voldoende is gewaarborgd. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat in artikel 5 van de verordening enkel de inzamelplicht is opgenomen, maar hieruit volgt niet dat de gemeente het afval op perceelniveau moet ophalen.
17. Bij de beoordeling van deze beroepsgrond is artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 van belang.
Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten
1. Tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen ligt een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
– op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
– op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
– op een lichte industriefunctie uitsluitend voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
– indien de toegang tot het bouwwerk op ten hoogste 10 meter van een openbare weg ligt, of
– indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid vereist.
3. Tenzij het bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening anderszins bepaalt heeft een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid:
a. een breedte van ten minste 4,5 meter;
b. een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram;
c. een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter, en
d. een doeltreffende afwatering.
4. Een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid is over de in het derde lid voorgeschreven hoogte en breedte vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
5. Hekwerken die een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.
In artikel 5, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat huishoudelijk restafval tenminste eenmaal per twee weken bij elk perceel wordt ingezameld.
18. De rechtbank stelt vast dat de Brandweer Zuid-Limburg op 9 april 2014 de bereikbaarheid van de woning heeft beoordeeld. De brandweer heeft zowel de feitelijke situatie, als de kadastrale situatie beoordeeld en getoetst aan het Bouwbesluit 2012. Volgens de brandweer heeft een verbindingsweg, zoals omschreven in artikel 6.37, derde lid, van het Bouwbesluit 2012, geen invloed op het beperken van uitbreiding van brand. Het woonhuis van eiser is immers tot op enkel meters van de voordeur te bereiken met een tankautospuit. De rechtbank begrijpt dat volgens de brandweer geen verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid is vereist, gelet op de feitelijke situatie. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het rapport. Voorts is de brandweer bereid de bereikbaarheid van de woning “in de praktijk functioneel te testen”. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser van dit aanbod gebruik heeft gemaakt. Het blijft bij niet-onderbouwde stellingen aan de zijde van eiser. Uit vorenstaande overwegingen volgt dat de situatie niet in strijd is met het Bouwbesluit 2012, zodat reeds hierom geen bevoegdheid voor verweerder bestond om handhavend op te treden.
19. In hetgeen eiser heeft aangevoerd over het inzamelen van afval ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen. Verweerder heeft in beroep stukken overgelegd waaruit volgt dat het volgens de teamleider afvalinzameling geen probleem is enkele meters verder door te rijden tot aan het perceel van eiser. Het is echter niet mogelijk om de bocht om te gaan tot de oprit van eiser. Tijdens de behandeling ter zitting op 4 februari 2015 heeft eiser verklaard dat hij inmiddels zijn afval aanbiedt op de afgesproken plek. Ook ander afval dat hij op deze plek aanbiedt wordt feitelijk opgehaald, aldus eiser ter zitting. De rechtbank ziet daarom niet in wat eiser met zijn stellingen in beroep thans nog verder wil bereiken.
20. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs (voorzitter), en mr. R.J.G.H. Seerden en mr. C.M. Nollen, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.
w.g. J. van Rijt,
griffier
w.g. K.M.P. Jacobs,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 maart 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.