11.1.In het Wob-verzoek noch in andere correspondentie van de zijde van (gemachtigde van) eiser is aangegeven voor welk doel eiser de door hem verzochte informatie, in het kader van de Wob, heeft opgevraagd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat het belangrijk is dat iedereen deze stukken kan inzien, omdat er veel mis gaat bij bekeuring van verkeersovertredingen. Hij weet van sommige cliënten dat zij de stukken in de eigen kring, van familie en kennissen, hebben verspreid. Verder stelt gemachtigde van eiser een cliënt te hebben die de stukken op een website heeft geplaatst. Ook geeft gemachtigde van eiser aan één cliënt te kennen die de media (L1) heeft opgezocht.
De rechtbank heeft deze vraag ter zitting niet aan eiser in persoon kunnen voorleggen, omdat eiser niet ter zitting is verschenen. De rechtbank constateert dat gemachtigde op vragen van de rechtbank over het doel van de in het kader van de Wob verzochte informatie geen (concreet) onderbouwd antwoord kan geven. De gemachtigde heeft ter zitting immers (slechts) verklaard dat een aantal van zijn cliënten de documenten in eigen kring heeft verspreid en dat hij één eiser weet te noemen die met de aangeleverde documenten de media (L1) heeft opgezocht. De rechtbank heeft hierop ter zitting aangegeven dat het verspreiden van documenten in de eigen kring niet gelijk staat aan het openbaar maken voor een ieder, zoals bedoeld in de Wob. De rechtbank is van oordeel dat, ondanks dat eiser niet ter zitting is verschenen, van de gemachtigde mocht worden verwacht dat hij inhoudelijk antwoord op de vragen kon geven, aangezien hij een professionele rechtsbijstandverlener is met een rechtspraktijk die mede gericht is op de Wob. Het is de rechtbank uit eerdere zaken bekend dat gemachtigde voor vele cliënten, vele procedures betreffende Wob-verzoeken heeft gevoerd. Hij wordt dan ook geacht te beschikken over ruime kennis en ervaring van het bestuurs(proces)recht en de Wob. Dat de rechtbank in verband met het betoog van verweerder dat gemachtigde van eiser misbruik maakt van recht ter zitting vragen zou stellen over het doel of de achtergrond van/achter het Wob-verzoek, had gemachtigde van eiser dan ook moeten en kunnen begrijpen. Dit geldt temeer nu in de brief, die de rechtbank voorafgaand aan de zitting (op 13 oktober 2015) aan partijen heeft verzonden, er expliciet op is gewezen dat de rechtbank voornemens was de ontvankelijkheid van het beroep ter zitting aan de orde te stellen, waarbij is gewezen op ter zake relevante uitspraken van de Afdeling.
12. Voorts overweegt de rechtbank dat, gelet op de ruime kennis en ervaring van gemachtigde, ervan moet worden uitgegaan dat deze ermee bekend was dat hij de gevraagde documenten betreffende de opgelegde verkeersboete op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 11, vierde lid en 19, vierde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) had kunnen opvragen. Dat gemachtigde hier niet voor gekozen heeft wijst erop dat het een bewuste keuze is geweest om het informatieverzoek op de Wob te baseren, hetgeen overigens ook door gemachtigde wordt bevestigd. Gezien de kennis en ervaring van gemachtigde van eiser moet er tevens van worden uitgegaan dat hij ermee bekend was dat een op de Wob gebaseerd informatieverzoek, anders dan een op artikel 7:18, vierde lid, van de Awb of de voormelde Wahv-bepalingen gebaseerd informatieverzoek, er toe kan leiden dat het aangezochte bestuursorgaan, in geval van niet-tijdige besluitvorming, aan de aanvrager een dwangsom of proceskostenvergoeding moet betalen. Voor zover gemachtigde van eiser ter zitting heeft betoogd dat met een op artikel 7:18, vierde lid, van de Awb of de Wahv-bepalingen gebaseerd verzoek de (voor het deugdelijk kunnen aanvechten van een verkeersboete) beoogde informatie niet tijdig dan wel niet zo spoedig mogelijk kan worden verkregen, wijst de rechtbank op de in het navolgende in deze uitspraak beschreven inefficiënte handelingen, die een tijdige besluitvorming konden bemoeilijken en waarvoor door gemachtigde geen (plausibele) verklaring is gegeven.
13. Zo heeft gemachtigde van eiser zijn Wob-verzoeken in de meeste gevallen ‘verkapt’ ingediend. De informatieverzoeken zijn veelal neergelegd in administratieve beroepen tegen de verkeersboetes, hetgeen de herkenning van het Wob-verzoek als zodanig kan bemoeilijken. Van belang hierbij is dat in deze brieven bij ‘Betreft’ nimmer de woorden ‘Wob-verzoek’ of woorden van gelijke strekking zijn gebruikt. In het onderhavige geval heeft de gemachtigde van eiser bij ‘Betreft’ de woorden ‘Pro forma bezwaar en verzoek mbt [nummer] ’ gebruikt. Dat uit de inhoud van de brief vervolgens wél blijkt dat het om een Wob-verzoek gaat, doet volgens de rechtbank in zoverre niet af aan de mogelijke bemoeilijking van de herkenning van het verzoek. Van bestuursorganen hoeft immers niet te worden verwacht dat zij elk poststuk integraal lezen om ze vervolgens te kunnen sorteren om ze naar de juiste afdeling onder de juiste noemer door te zenden, terwijl van een professionele rechtsbijstandverlener toch mag worden verwacht dat hij duidelijk en zo specifiek en volledig mogelijk is in zijn omschrijving van het onderwerp van de brief. De rechtbank overweegt dat gemachtigde van eiser met zijn handelwijze moet hebben geweten dat het de praktische werkbaarheid en daarmee de tijdige besluitvorming onnodig kan bemoeilijken.
14. In het verlengde van rechtsoverweging 13 acht de rechtbank van belang dat, behalve de Wob-verzoeken, ook de ingebrekestellingen die de gemachtigde van eiser veelvuldig aan verweerder heeft verzonden, in de meeste gevallen ‘verkapt’ zijn ingediend. Zo is bij ‘Betreft’ in deze brieven nimmer de term ‘ingebrekestelling’ opgenomen, maar zijn termen als ‘klacht’, ‘rappel’, ‘niet tijdig beslissen’, opgenomen, zoals ook in deze zaak het geval is. De rechtbank wijst erop dat ook hier van een professionele rechtsbijstandverlener mag worden verwacht dat hij duidelijk, specifiek en volledig is in zijn omschrijving. Deze verkapte wijze van in gebreke stellen bemoeilijkt de herkenning, hetgeen de gemachtigde van eiser moet hebben geweten.
15. Voorts is van belang dat gemachtigde zijn correspondentie met grote regelmaat aan een verkeerd faxnummer of onder vermelding van een verkeerd postbusnummer aan verweerder heeft verzonden, terwijl het juiste faxnummer en postadres aan hem in eerdere zaken en de onderhavige zaak is meegedeeld en derhalve bekend was.