In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 1 september 2014, werd de zaak behandeld van een eiser die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) had aangevraagd na zijn ontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de eiser, die bestonden uit het indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting, zowel een objectieve als een subjectieve dringende reden voor ontslag opleverden. De rechtbank stelde vast dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terecht had geoordeeld dat er sprake was van verwijtbare werkloosheid, waardoor de uitkering op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW blijvend geheel geweigerd moest worden. De eiser had in zijn beroep betwist dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de aard van de werkzaamheden en de ernst van de gedragingen, voldoende waren om de beslissing van de verweerder te ondersteunen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.