In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 22 juli 2014, wordt de hoogte van een bestuurlijke boete die aan eiseres is opgelegd door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld. Eiseres, die sinds 22 februari 2002 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft verzuimd om een salarisverhoging van 5% aan het UWV door te geven. Dit leidde tot een terugvordering van een ten onrechte ontvangen uitkering van € 1.693,07 netto, en een boete van 100% van het bruto benadelingsbedrag, dat door het UWV was opgelegd. Eiseres heeft tegen deze boete beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de hoogte van de boete buitenproportioneel is en dat er geen sprake was van opzet of kwade trouw.
De rechtbank oordeelt dat de inlichtingenplicht, zoals opgenomen in artikel 80 van de WAO, inderdaad is geschonden, maar dat de opgelegde boete van 100% van het benadelingsbedrag onevenredig is. De rechtbank overweegt dat eiseres in het verleden altijd tijdig wijzigingen heeft doorgegeven en dat de salarisverhoging niet evident leidde tot een onterecht ontvangen uitkering. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van het geval aanleiding geven om de boete te verlagen naar 25% van het benadelingsbedrag, wat resulteert in een boete van € 680,--. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 5 december 2013, waarbij de boete was opgelegd. Tevens wordt het griffierecht aan eiseres vergoed en worden de proceskosten aan eiseres vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een evenredige sanctie in het bestuursrecht en de mogelijkheid voor de rechter om zelf een beslissing te nemen over de hoogte van de boete, indien de opgelegde boete niet in overeenstemming is met de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid.