ECLI:NL:CRVB:2014:1840
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering wegens verblijf in het buitenland en overtreding van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering van appellant door het Uwv, omdat hij in het buitenland verbleef zonder dit te melden. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant in de periodes van 20 december 2011 tot en met 27 december 2011 en van 31 januari 2012 tot en met 2 februari 2012 in het buitenland verbleef, anders dan wegens vakantie, en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze verblijven niet te melden. Appellant betwistte dit, met name met betrekking tot zijn verblijf in Indonesië, dat hij als vakantie beschouwde.
De Raad oordeelt dat appellant niet voor vakantie naar Indonesië is gegaan, maar om te jureren, en dat zijn verblijf in Noorwegen ook niet als vakantie kan worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat appellant zijn verblijven in het buitenland niet heeft gemeld, ondanks dat hij op de hoogte was van zijn meldingsplicht. De opgelegde boete van € 120,- voor het niet melden van zijn verblijven wordt als evenredig beschouwd. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen hebben gewogen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.