In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 9 augustus 2013, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W.H. Janssen, heeft een schadevergoeding gevorderd wegens deze overschrijding, die volgens hem in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft eerder op 13 juli 2012 een uitspraak gedaan, waarbij het onderzoek werd heropend om een nadere uitspraak te doen over de gevorderde schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarprocedure van eiser, die begon op 16 september 2008 en eindigde op 12 november 2008, 1 maand en 27 dagen heeft geduurd. De beroepsfase heeft echter 44 maanden en 1 dag geduurd, wat aanzienlijk langer is dan de redelijke termijn van 18 maanden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan verweerder kan worden toegerekend, aangezien deze binnen 2 maanden na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 1.000,=, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn met 22 maanden en het beperkte financiële belang van de zaak, dat betrekking had op een belastingaanslag van € 120,10. De rechtbank heeft de schadevergoeding gematigd tot 50% van het gebruikelijke tarief van € 500,= per half jaar overschrijding. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.