ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9845
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- R.G. Kemmers
- G.W.J. Harten
- C.J. Hummel
- Rechtspraak.nl
Inkomstenbelasting en afwaardering van vordering in gemeenschap van goederen
In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 11 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, X, en de inspecteur van de Belastingdienst P over de afwaardering van een vordering op een vennootschap. Eiser, die in gemeenschap van goederen is gehuwd, had een vordering op X Holding BV, die in 2002 met € 42.500 was afgewaardeerd. De rechtbank moest beoordelen of deze afwaardering volledig aan eiser kon worden toegerekend, of dat deze ook aan zijn echtgenote moest worden toegerekend, gezien hun huwelijkse gemeenschap.
Eiser stelde dat de afwaardering volledig aan hem moest worden toegerekend, omdat de vordering op zijn naam stond en hij de bestuursbevoegdheid had. De inspecteur was van mening dat de afwaardering voor de helft aan de echtgenote van eiser moest worden toegerekend, omdat zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De rechtbank oordeelde dat de afwaardering van de vordering inderdaad volledig aan eiser moest worden toegerekend. Dit was gebaseerd op de bepalingen van de Wet Inkomstenbelasting 2001, die bepalen dat het resultaat uit overige werkzaamheden wordt toegerekend aan degene die de bestuursbevoegdheid heeft over de betreffende vermogensbestanddelen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en stelde het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2002 vast op € 27.607 negatief. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644, en moest de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.