ECLI:NL:RBGEL:2025:977

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/05/431918 / FZ RK 24-400
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, zorgregeling en alimentatie in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen met elkaar waren gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de zorgregeling voor hun minderjarige kind, alimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw en man hebben een minderjarig kind, dat bij de vrouw zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij het kind om de week bij de man verblijft. De man heeft verzocht om een uitbreiding van de zorgregeling, maar de vrouw heeft dit afgewezen. De rechtbank heeft de huidige zorgregeling uitgebreid, maar niet zo vergaand als de man had verzocht. De rechtbank heeft ook de alimentatie vastgesteld, waarbij de man € 536 per maand aan kinderalimentatie en € 673 per maand aan partneralimentatie moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geregeld, waarbij de vrouw de echtelijke woning kan overnemen tegen de getaxeerde waarde. De rechtbank heeft bepaald dat de man recht heeft op vergoeding van de helft van de hypotheeklasten die hij heeft betaald en dat de vrouw de schulden aan haar ouders voor haar rekening neemt. De rechtbank heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk moeten worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/431918 / FZ RK 24-400 en C/05/437810 / FZ RK 24-1577
Datum uitspraak: 15 januari 2025
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[verzoekster](hierna te noemen: de vrouw),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A.M. Slootweg in Barneveld,
tegen
[verweerder](hierna te noemen: de man),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. K.M. Wientjes in Zwolle.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 11, ingekomen op 12 februari 2024;
  • het exploot van betekening van 19 februari 2024;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek, met producties 1 tot en met 27, ingekomen op 24 april 2024;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, ingekomen op 27 juni 2024;
  • het F9-formulier van 9 oktober 2024 namens de man, met aanvulling/aanpassing verzoeken en producties 28 tot en met 32;
  • het F9-formulier van 11 oktober 2024 namens de vrouw, met producties 11 tot en met 20;
  • het F9-formulier van 11 oktober 2024 namens de man, met producties 30 tot en met 32;
  • het F9-formulier van 15 oktober 2024 namens de vrouw, met productie 21;
  • het F9-formulier van 17 oktober 2024 namens de man, met producties 33 tot en met 37;
  • het F9-formulier van 21 oktober 2024 namens de vrouw, met productie 22;
  • twee F9-formulieren van 22 oktober 2024 namens de man, met producties 38 en 39;
  • de pleitaantekeningen namens de vrouw.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 23 oktober 2024 met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Slootweg;
  • de man, bijgestaan door mr. Wientjes;
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in [woonplaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ).
2.3.
De man heeft de echtelijke woning op 10 september 2023 feitelijk verlaten. Sinds maart 2024 woont hij samen met zijn nieuwe partner en haar drie kinderen in een huurhuis in [plaats] . De vrouw woont met [de minderjarige] in de echtelijke woning.
2.4.
Partijen hebben (voorlopig) een zorgregeling over [de minderjarige] afgesproken, op basis waarvan [de minderjarige] in de even weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de oneven weken op woensdag van 16.00 uur tot 19.00/19.30 uur bij de man is. Partijen hebben ook een vakantieregeling afgesproken.

3.De beoordeling

3.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank wonen.
3.2.
Op grond van de wet [1] dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten. Het is voldoende aannemelijk dat de onderlinge communicatie tussen partijen op dit moment zo moeizaam is dat er redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden overgelegd. Partijen verschillen op een aantal punten te zeer van mening. De vrouw is daarom ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding.
3.3.
Partijen zijn het eens over de duurzame ontwrichting van het huwelijk zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken.
3.4.
Partijen zijn het niet eens over:
  • de zorgregeling;
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ;
  • het voortgezette gebruik van de echtelijke woning;
  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (kinderalimentatie);
  • de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (partneralimentatie);
  • de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
De zorgregeling
3.5.
De man zou graag de huidige zorgregeling uitbreiden. Hij heeft kort gezegd verzocht om te bepalen dat er een week-op-week-afregeling zal gelden en de vakanties bij helfte worden gedeeld, waarbij de ouders [de minderjarige] telkens naar de andere ouder brengen. Hij wil ook graag dat hond [naam hond] met [de minderjarige] meegaat.
3.6.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij graag meer tijd met [de minderjarige] wil doorbrengen. Hij heeft een transportbedrijf, dat hij in 2021 is begonnen. Hij heeft met ingang van maart en juli 2024 twee chauffeurs in loondienst aangenomen, zodat hij zelf minder hoeft te rijden, zijn eigen tijd beter kan indelen en meer tijd beschikbaar heeft om met [de minderjarige] door te brengen.
3.7.
De vrouw vindt een co-ouderschapsregeling niet in het belang van [de minderjarige] en heeft de rechtbank verzocht om dit verzoek af te wijzen. Zij voert aan dat de man tijdens het huwelijk erg druk was met zijn onderneming en vaak van huis was, ook in de weekenden. Zij heeft er geen vertrouwen in dat de man nu wel beschikbaar kan zij voor [de minderjarige] . Daar komt bij dat in de praktijk is gebleken dat de man andere prioriteiten heeft en andere mensen op [de minderjarige] laat oppassen in zijn omgangsweekenden en ook andere mensen inschakelt voor het halen en brengen, terwijl de afspraak was dat de man dit zelf zou doen. De vrouw wijst erop dat [de minderjarige] ernstige klachten heeft als gevolg van de slechte communicatie tussen de ouders. Het Centrum voor Jeugd en Gezin is ingeschakeld en zal een analyse maken van wat [de minderjarige] en de ouders nodig hebben.
3.8.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling partijen een compliment gemaakt omdat zij in staat zijn geweest om onderling afspraken te maken over de zorgregeling en omdat zij ervoor open staan om te gaan werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie door middel van een ouderschapstraject. De zorg van de Raad richt zich erop dat [de minderjarige] nog erg moet wennen aan de nieuwe situatie. Haar ouders zijn niet meer vanzelfsprekend bij elkaar en dat mist [de minderjarige] erg. De Raad ziet als stip op de horizon dat partijen gaan toewerken naar een co-ouderschapsregeling, waarbij [de minderjarige] de helft van de tijd bij de één doorbrengt en de helft van de tijd bij de ander. De Raad vindt dat ervan moet worden uitgegaan dat de man zijn bedrijf inmiddels zo heeft ingericht dat hij het kan waarmaken om meer tijd voor [de minderjarige] beschikbaar te zijn. Het staat de man vrij om ook andere mensen in te schakelen als hij even niet aanwezig is gedurende de tijd dat [de minderjarige] bij hem is. Ook de vrouw mag haar eigen netwerk inschakelen als [de minderjarige] bij haar is. Voor nu bepleit de Raad dat de huidige zorgregeling wordt uitgebreid en dat daarvoor niet wordt gewacht tot het afronden van het ouderschapstraject. De Raad heeft voorgesteld dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
  • de ene week van woensdag tot en met zondag;
  • de andere week van woensdag tot en met vrijdag.
3.9.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling, na het betoog van de Raad, ingestemd met een uitbreiding van de huidige zorgregeling. Zij heeft wel naar voren gebracht dat het in het belang van [de minderjarige] is om zo min mogelijk wisselmomenten te hebben, want juist die wisselmomenten brengen veel onrust. Bovendien komt de regeling die de Raad voorstelt al bijna neer op een verdeling van de zorg bij helfte.
3.10.
De rechtbank stelt voorop dat geen van partijen zwaarwegende zorgen heeft geuit over het verloop van de huidige zorgregeling. Daarom ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een beslissing aan te houden in afwachting van verdere hulpverlening. Het staat ieder van partijen vrij om zijn of haar netwerk in te schakelen als dat nodig is voor de opvang van [de minderjarige] , zolang dat haar belangen niet schaadt. Partijen zullen in een ouderschapstraject werken aan hun onderlinge communicatie, zodat de situatie dat partijen niet meer samen zijn gewoner zal gaan worden voor [de minderjarige] . De rechtbank is het eens met de Raad dat, op basis van de thans voorliggende informatie, een co-ouderschapsregeling op termijn in het belang van [de minderjarige] lijkt. Voor nu zal de rechtbank de huidige zorgregeling uitbreiden, maar iets minder vergaand dan de Raad tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgesteld, omdat die inderdaad praktisch al bijna neerkomt op een co-ouderschapsregeling. De rechtbank gaat er wel van uit dat als alles goed verloopt en er overigens geen contra-indicaties zijn, partijen in de toekomst kunnen praten over een verdere wijziging/uitbreiding van de zorgregeling.
3.11.
Voor nu zal de rechtbank een zorgregeling vaststellen waarbij [de minderjarige] bij de man verblijft:
  • de ene week van donderdag uit school tot maandag naar school;
  • de andere week van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
  • de helft van de vakanties en feestdagen.
Omdat de wisselingen op school plaatsvinden, hoeft niets te worden bepaald over het halen en brengen van [de minderjarige] . Als er wel gehaald of gebracht moet worden, kan als uitgangspunt gelden dat de ouder, bij wie [de minderjarige] heeft verbleven, haar naar de andere ouder brengt. Dit betekent dat het brengen bij helfte wordt gedeeld. Het staat partijen vrij hierover desgewenst andere afspraken te maken.
3.12.
De rechtbank zal het verzoek van de man ten aanzien van hond [naam hond] afwijzen omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige]
3.13.
De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen. De man heeft verzocht om afwijzing van het verzoek van de vrouw, vanwege het co-ouderschap, waarbij wel kan worden bepaald dat [de minderjarige] bij de vrouw zal worden ingeschreven. De vrouw is het ermee eens dat [de minderjarige] op haar adres zal worden ingeschreven.
3.14.
Gelet op het bepaalde in artikel 827 lid 1 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechtbank in het kader van een echtscheidingsprocedure wel de hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind vaststellen, maar niet bij wie een minderjarig kind moet worden ingeschreven. Gelet op de zorgregeling die de rechtbank vaststelt, verblijft [de minderjarige] meer dan de helft van de tijd bij de vrouw. Daarom zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw bepalen.
Het voortgezette gebruik van de echtelijke woning
3.15.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat zij gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking het voortgezette gebruik van de echtelijke woning zal hebben.
3.16.
De man heeft verweer gevoerd. Als de vrouw de echtelijke woning kan overnemen, zal zij dit moeten doen binnen tien weken na de taxatie om de waardering en de verdeling zo dicht mogelijk bij elkaar te laten zijn. Als de vrouw de woning wil en kan overnemen, is voortgezet gebruik niet meer aan de orde, aldus de man. Als de vrouw de woning niet wil of kan overnemen, zal de woning volgens de man verkocht moeten worden. In dat geval verzet de man zich niet tegen het voortgezette gebruik van de woning tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
3.17.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw op dit moment feitelijk in de echtelijke woning woont en dat de man daarmee instemt. Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat ter zake van de verdeling van de echtelijke woning een zogenoemd spoorboekje zal worden gegeven, waarop hierna nader zal worden ingegaan. Voortgezet gebruik hoort de voortgang van de overdracht van de woning (aan een derde of de vrouw) niet te doorkruisen of te vertragen. De rechtbank zal daarom volledigheidshalve het verzoek van de vrouw toewijzen tot de datum van levering van de woning met een maximumduur van zes maanden.
De gebruiksvergoeding
3.18.
De man heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de vrouw een gebruiksvergoeding aan hem betaalt gelijk aan 2,5% van de helft van de overwaarde per jaar, met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking tot aan de datum waarop de woning is toegedeeld aan de vrouw, dan wel tot aan de datum waarop de woning aan een derde is geleverd.
3.19.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij voert aan dat zij pas actie kan ondernemen om de woning over te nemen als de echtscheiding is ingeschreven. Zij is bereid om de lasten van de echtelijke woning te betalen vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, op welke datum ook de door de man te betalen partneralimentatie in zal gaan.
3.20.
De rechtbank zal het verzoek tot een gebruiksvergoeding afwijzen. Weliswaar kan de man nog niet beschikken over zijn aandeel in de overwaarde van de woning zolang deze nog niet is overgedragen, hetzij aan de vrouw, hetzij aan de man, hetzij aan een derde, maar de tijd tot die overdracht is relatief kort. Met het aanbod van de vrouw om de lasten van de woning te betalen vanaf de datum dat de echtscheiding formeel rond is, is de man voldoende gecompenseerd.
De alimentatie
3.21.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de man een bedrag aan kinderalimentatie zal betalen van € 736 per maand en een bedrag aan partneralimentatie van € 1.061 per maand.
3.22.
Bij de beoordeling van de verzoeken gaat de rechtbank in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ingangsdatum
3.23.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De rechtbank hanteert als ingangsdatum voor de kinderalimentatie de datum van deze beschikking, omdat partijen het daarover eens zijn, aannemend dat de man tot die tijd nog zijn aandeel in de kosten draagt. De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
kinderalimentatie
3.24.
De behoefte van een kind is belangrijker dan de behoefte van de partner. De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie, om daarna te beoordelen in hoeverre er nog ruimte is voor partneralimentatie.
3.25.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat de behoefte van [de minderjarige] op € 880 per maand gesteld kan worden en het door de man te dragen aandeel daarin van € 844 per maand. Rekening houdend met een zorgkorting voor de man van 35% van de behoefte, oftewel € 308 per maand, betekent dit dat de man aan de vrouw € 536 per maand dient te betalen.
3.26.
Verder is besproken dat de man nog staat ingeschreven op het adres van de echtelijke woning. Zolang dat zo is, kan de vrouw geen aanspraak maken op kindgebonden budget. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij voorlopig nog op dat adres ingeschreven wil blijven staan, omdat hij verwacht dat het wijzigen van het adres van de onderneming veel haken en ogen zal hebben, zeker nu verwacht moet worden dat hij in januari 2025 het adres in [plaats] zal moeten verlaten, omdat dat tijdelijke huisvesting betreft. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd zich goed te zullen informeren naar de mogelijkheden voor hem om zich uit te schrijven op het adres van de echtelijke woning. De rechtbank ziet er vanuit inkomstenbelastingtechnisch oogpunt geen direct probleem in als de onderneming van de man voorlopig wel nog het oude adres hanteert, aangezien dat een louter zakelijke aangelegenheid betreft. Voor de zekerheid zou de man dit bij de Belastingdienst kunnen navragen.
3.27.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later wordt betaald.
partneralimentatie algemeen
3.28.
Omdat nu duidelijk is hoeveel de man voor [de minderjarige] moet betalen, kan de rechtbank berekenen of hij nog ruimte heeft om partneralimentatie te betalen. Daaraan vooraf gaat de vraag welk bedrag de vrouw nodig heeft.
huwelijksgerelateerde behoefte
3.29.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten te kunnen betalen. Dat wordt de behoefte genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de huwelijksgerelateerde behoefte genoemd.
3.30.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de zogeheten hofnorm. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar (na aftrek van de kosten van [de minderjarige] ) met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen ten minste de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij in 2023 nog bij elkaar waren.
3.31.
Voor het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man neemt de rechtbank de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2022 en 2023, respectievelijk € 99.269 en € 83.513, als uitgangspunt. De man is in de loop van 2021 zijn transportonderneming begonnen en heeft over 2021 zowel inkomen uit loondienst gehad als winst uit onderneming. De rechtbank acht het jaar 2021 daarom niet goed vergelijkbaar met de jaren 2022 en 2023. Omdat aannemelijk is dat de uitgaven die partijen aan het eind van hun samenleving deden gebaseerd waren op de resultaten van de onderneming, laat de rechtbank het jaar 2021 buiten beschouwing. De vrouw is van mening dat een correctie dient plaats te vinden op de afschrijvingen. De man voert daartegen grotendeels verweer. De rechtbank volgt de man hierin. De vrouw heeft gewezen op een uitspraak van Gerechtshof ’s-Gravenhage van 5 november 2008 [2] , waaruit juist volgt dat met dergelijke correcties terughoudend moet worden omgegaan. De rechtbank onderschrijft dat oordeel. Het eventueel willekeurig afschrijven op goederen is een ondernemerskeuze, die fiscaal aan regels is gebonden. De alimentatierechter gaat in principe niet op de stoel van de ondernemer zitten, tenzij de ondernemer keuzes zou maken waarvan hij zich gelet op zijn onderhoudsverplichting dient te onthouden. Daarvan is hier geen sprake. De man heeft wel ingestemd met bijtelling van € 1.635 per jaar ter zake van de afschrijving van de aanhanger. De rechtbank zal dit uitgangspunt volgen. Verder heeft de man over 2023 advocaatkosten gemaakt die (naar de rechtbank begrijpt) betrekking hebben op deze procedure (en dan deels als zakelijk kunnen worden beschouwd, namelijk voor zover zij betrekking hebben op de alimentatie en de verdeling). De rechtbank acht het correct die post te corrigeren, omdat de vrouw ook haar eigen kosten draagt. Dit gaat om een bedrag van € 3.089. Dit betekent dat het gecorrigeerde resultaat over 2022 € 100.904 bedraagt en dat over 2023 € 88.237. Dit is gemiddeld € 94.570 per jaar.
3.32.
De rechtbank houdt rekening met de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de fiscaal aftrekbare premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 5.381 per jaar. Onder toepassing van de belastingtarieven van 2023 was het NBI van de man dan € 4.941 netto per maand. [3]
3.33.
De vrouw is in loondienst. Haar inkomen bedroeg tijdens de samenwoning € 10.442 bruto per jaar blijkens de jaaropgave over 2022. De vrouw heeft haar NBI op grond daarvan berekend op € 870 netto per maand, de man komt uit op € 897 netto per maand. De rechtbank zal dit hogere bedrag overnemen.
3.34.
Het gezinsinkomen bedroeg in 2023 in totaal € 5.838 netto per maand. Gelet op de hoogte van het totale toetsingsinkomen gaat de rechtbank ervan uit dat partijen niet in aanmerking kwamen voor kindgebonden budget. Op het bedrag van € 5.838 komen de kosten van [de minderjarige] van € 880 per maand in mindering. Het inkomen dat overblijft is € 4.958 netto per maand.
3.35.
Van dat inkomen heeft de vrouw volgens de hofnorm dus 60% nodig. Dat was € 2.975 netto per maand in 2023. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2025 € 3.365 netto per maand.
behoeftigheid
3.36.
De man heeft gesteld dat de vrouw meer verdiencapaciteit heeft. Van haar mag worden verwacht dat zij meer uren gaat werken, zeker als [de minderjarige] meer tijd bij de man gaat doorbrengen. Gelet echter op het feit dat er een aanzienlijk “gat” zit tussen de aanvullende behoefte en de wat de man kan betalen, heeft de man verklaard dat de aanvullende behoefte in deze procedure geen relevant onderwerp is. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de vrouw behoefte heeft aan een door de man te betalen onderhoudsbijdrage.
draagkracht van de man
3.37.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man een bijdrage kan betalen. Dat wordt de draagkracht genoemd.
3.38.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het NBI is daarbij opnieuw het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Na aftrek van die posten blijft de draagkrachtruimte over. Daarvan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. In een formule ziet die berekening er als volgt uit: 60% x (NBI - 0,3 x NBI - 1.310).
3.39.
Voor wat betreft het inkomen van de man gaat de rechtbank opnieuw uit van de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2022 en 2023 van € 94.570 per jaar. Op basis van de belastingtarieven van 2025 en inmiddels zonder startersaftrek komt het NBI van de man dan uit op € 4.883 netto per maand. [4]
3.40.
Op grond van de formule heeft de man dan een bedrag beschikbaar van € 1.265 per maand. [5] Omdat kinderalimentatie voorgaat op partneralimentatie [6] , komt het hiervoor berekende aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige] van € 844 per maand hierop nog in mindering. Er blijft dan een draagkracht voor partneralimentatie over van € 421 netto per maand.
3.41.
Als de man partneralimentatie betaalt, mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de man minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man op een bedrag van € 673 bruto per maand. [7]
alimentatie vooruitbetalen
3.42.
Ook voor de partneralimentatie geldt dat de man deze telkens vóór de eerste dag van de maand vooraf moet betalen.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Huwelijksregime
3.43.
Partijen zijn voor 2018 gehuwd in gemeenschap van goederen. Dit betekent dat alle aanwezige bezittingen en schulden van partijen samen zijn. Bij een echtscheiding moet de gemeenschap van goederen in beginsel bij helfte worden verdeeld.
Wijze van verdeling gelasten
3.44.
Gelet op de verzoeken van partijen en na te melden beslissingen zal de rechtbank hierna de wijze van verdeling gelasten.
Peildatum omvang en samenstelling gemeenschap
3.45.
Tussen partijen is niet in geschil dat als peildatum voor de omvang en samenstelling van het te verdelen vermogen dient te worden uitgegaan van de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 12 februari 2024. De rechtbank hanteert deze datum als peildatum.
Peildatum voor de waardering
3.46.
Bij de bepaling van de waarde van de goederen geldt als uitgangspunt de waarde op het tijdstip van de verdeling, maar partijen kunnen een andere datum overeenkomen. Uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid kan ook voortvloeien dat een andere peildatum geldt.
Omvang van de gemeenschap
3.47.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgoederengemeenschap op de peildatum in ieder geval uit de volgende bestanddelen bestond:
  • de echtelijke woning aan de [adres] met hypotheekschuld;
  • de activa en passiva van de eenmanszaak van de man, [naam eenmanszaak] ;
  • inboedel;
  • de auto [merk 1] kenteken [kenteken 1] ;
  • de saldi op bankrekeningen;
  • belastingschulden en -teruggave(n);
3.48.
De man stelt daarnaast dat hij een vergoedingsrecht heeft op de huwelijksgoederengemeenschap.
De echtelijke woning
3.49.
Partijen hebben de woning in gezamenlijke eigendom. De woning is belast met een hypothecaire geldlening ten behoeve van Nationale Nederlanden van € 231.060,57 (stand per 12 februari 2024).
3.50.
De vrouw wil de woning graag overnemen. Partijen verschillen van mening over de vraag of de woning opnieuw getaxeerd moet worden. Op 7 december 2023 is de woning getaxeerd op € 415.000, maar de man vindt dat deze taxatie inmiddels achterhaald is. De rechtbank volgt de man niet in deze stelling. Partijen hebben juist met het oog op de echtscheiding de taxatie laten verrichten. Dat het vervolgens enige tijd duurt voordat de daadwerkelijk verdeling kan worden bewerkstelligd, is daarbij een gegeven. De man stelt weliswaar dat hij ervan uitging dat partijen snel tot zaken zouden kunnen komen, maar uit niets volgt dat hij dit als voorwaarde heeft gesteld bij de taxatie. De vrouw mocht evengoed begrijpen dat binnen afzienbare tijd verdeeld zou worden en dat het uitgangspunt daarbij zou zijn dat de waarde van de woning € 415.000 is. Dat de afwikkeling van de verdeling langer op zich heeft laten wachten is niet specifiek aan de vrouw te wijten. De rechtbank acht het al met al niet in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid om de man nu nog aan deze getaxeerde waarde te houden.
3.51.
De man heeft in eerste instantie verzocht om een termijn van tien weken vanaf de datum van deze beschikking te hanteren. De vrouw heeft gevraagd die termijn te laten ingaan vanaf de datum van inschrijving van deze beschikking, omdat dan pas de echtscheiding definitief is. De man heeft daarop de voorkeur gegeven aan een termijn van twaalf weken vanaf de datum van de beschikking, om te voorkomen dat de vrouw er belang bij zou kunnen hebben de inschrijving uit te stellen. De rechtbank acht dit redelijk. Met deze beschikking heeft de vrouw immers de informatie die zij nodig heeft om te onderzoeken of het haar lukt de woning over te nemen.
3.52.
Voor het geval de vrouw de woning niet wil of kan overnemen, heeft de man aanvullend verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld de woning over te nemen voor dezelfde waarde. De vrouw verzet zich daar niet tegen. De rechtbank zal aan het eind van deze beschikking een zogenoemd spoorboekje geven voor de verdeling van de woning met inachtneming van de stellingen en verzoeken van partijen. Zo heeft de vrouw geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man te bepalen dat de kosten van de toedeling aan haar voor haar rekening komen; als de man alsnog de woning overneemt, dient hij die kosten te dragen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek om een dwangsom te bepalen niet langer gehandhaafd. De rechtbank vindt het daarvoor nu ook te vroeg.
Vergoedingsrecht hypotheekschuld
3.53.
De man betaalt tot op heden vrijwel alle kosten van de huishouding, waaronder de hypotheeklasten. Onderdeel daarvan zijn ook aflossingen op de annuïteitenhypotheek. De man heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de vrouw aan hem de helft van de aflossingen vergoedt die hij heeft gedaan op de gezamenlijke hypotheekschuld op het moment van toedeling van de woning aan haar, dan wel op het moment van levering van de woning aan een derde en het bedrag van € 231.060,57, zijnde de hypotheekschuld per peildatum. De vrouw heeft hiertegen geen uitdrukkelijk verweer gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat er ook reden is rekening te houden met de aflossingen die de man na 12 februari 2024 heeft gedaan, omdat deze in feite zijn voldaan uit zijn privévermogen. Anderzijds zal de vrouw vanaf de datum van inschrijving van deze beschikking, op het moment dat de partneralimentatieverplichting ingaat, de aflossingen gaan doen en heeft de man geen recht op vergoeding daarvan. Aan de man komt daarom de helft van de overwaarde van de woning toe (dat wil zeggen het verschil tussen de waarde en de schuld), gebaseerd op een waarde van € 415.000 en de hypotheekschuld op het moment van de inschrijving van de echtscheiding, vermeerderd met de helft van het verschil tussen de hoogte van de hypotheekschuld op dat moment en € 231.060,57. [8] Het restant komt toe aan de vrouw. Zij dient in geval van overname van de woning door haar, zelf de kosten voor een eventuele nieuwe lening te dragen. Als de man de woning overneemt komen de kosten voor een eventuele nieuwe lening voor zijn rekening.
Meenemen van de hypotheekvoorwaarden
3.54.
De man heeft de rechtbank verzocht om voor recht te verklaren dat beide partijen gerechtigd zijn om de helft van de hypotheekvoorwaarden, zijnde de helft van de hypotheekschuld tegen de huidige rente, voor de resterende duur van de looptijd mee te nemen.
3.55.
De rechtbank stelt vast dat partijen gezamenlijk de geldlening zijn aangegaan en dat de daaraan verbonden voordelen dan ook in principe aan partijen gezamenlijk toekomen. Mochten de voorwaarden waaronder de hypothecaire geldlening is afgesloten splitsing in twee leendelen toestaan, dan dient de vrouw hieraan medewerking te verlenen. Echter, een hypothecaire schuld is geen goed dat door de rechtbank kan worden opgesplitst, omdat een eventuele opsplitsing verband houdt met door de bank gestelde voorwaarden en aansprakelijkheden. De rechtbank kan geen wijzigingen aanbrengen in deze voorwaarden en aansprakelijkheden van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 van het Burgerlijk Wetboek.
3.56.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vrouw moet meewerken aan splitsing van de hypothecaire geldlening in twee leningsdelen in het geval dat Nationale Nederlanden hiermee akkoord gaat.
Schulden aan de ouders van de vrouw
3.57.
Niet in geschil is dat partijen geldleningen zijn aangegaan ten behoeve van de woning. Dit betreft een lening bij de ouders van de vrouw, ter hoogte van € 8.400 en bij de onderneming van de vader van de vrouw, te weten [naam 1] , ter hoogte van € 10.000. Van deze leningen resteert nog een bedrag van in totaal € 11.900. In geval van overname van de woning door de vrouw zijn partijen het erover eens dat de vrouw deze schulden voor haar rekening neemt en de man daarvan vrijwaart, onder verrekening van de helft van de schulden met de man. De man dient hiervoor aan de vrouw een bedrag van € 5.950 te vergoeden.
De activa en passiva van de eenmanszaak van de man
3.58.
Partijen zijn het niet eens over de waarde van de activa en passiva van de eenmanszaak. In eerste instantie heeft de vrouw aangevoerd dat de man bedragen buiten de boeken zou houden, maar nadat de man met jaarcijfers over 2023 is gekomen, heeft zij die stelling - voor zover al gehandhaafd - niet nader onderbouwd. De jaarcijfers over 2023 geven de rechtbank op zich geen aanleiding voor twijfel. Uit praktisch (en kosten-) oogpunt zal de rechtbank voor de waardering uitgaan van 31 december 2023.
3.59.
Het belangrijkste vermogen in de onderneming betreft de post materiële vaste activa ten bedrage van € 388.695. Een bedrag van € 380.598 hiervan betreft vervoermiddelen. Uit de jaarstukken volgt dit niet, maar tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat het daarbij gaat om twee vrachtwagens, een aanhanger en een [merk 2] .
3.60.
De vrouw wenst benoeming van een deskundige die de volgende vragen dient te beantwoorden:
a. Wat is de waarde in het economisch verkeer van de activa en passiva van de
eenmanszaak, rekening houdend met eventuele stille reserves in het materieel?;
b. Wat is de waarde van de eventuele goodwill van de eenmanszaak?
Zij kan zich als uitgangspunt vinden in het hanteren van de intrinsieke waarde van de activa en passiva, maar is van mening dat correcties moeten plaatsvinden vanwege de afschrijvingen op verschillende activa. Deze moeten tegen de werkelijke waarde worden meegenomen. Ter onderbouwing van die waarde heeft zij een brief van mr. [naam 2] overgelegd.
3.61.
De man heeft verklaard dat hij deze intensief gebruikt en dus over zo’n vijf jaar daadwerkelijk zal moeten vervangen. Daarmee is naar zijn mening sprake van een negatieve stille reserve. Partijen hebben al taxaties laten uitvoeren door [naam 3] , die dit onderbouwen. De man heeft daarnaast een vermogenspositie overgelegd uitgaand van de werkelijke afschrijvingen, waaruit een waarde van de onderneming van € 14.615 volgt.
3.62.
De rechtbank stelt voorop dat ook hier geldt dat de afschrijving in de jaarstukken is gebaseerd op fiscale uitgangspunten. De fiscale waarde van de activa zegt in feite niets over de economische waarde. Tussen partijen moet worden uitgegaan van de waarde in het economische verkeer. Over de vraag wat die waarde is, verschillen partijen van mening. Beiden hebben al stukken ingebracht ter onderbouwing van hun standpunt en er zijn al taxaties verricht waarbij beide partijen betrokken zijn geweest. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding nog eens een deskundige te benoemen om hierover te adviseren.
3.63.
De vrouw heeft een brief van mr. [naam 2] overgelegd, waarmee zij - zo begrijpt de rechtbank - inhoudelijk de juistheid van de uitgevoerde taxaties bestrijdt. De rechtbank zal de argumenten in de brief als argumenten van de vrouw behandelen. De vrouw voert dan in de eerste plaats aan dat het feit dat de voertuigen bedrijfsmiddelen zijn maakt dat niet van een liquidatiewaarde dient te worden uitgegaan. Uit de taxaties volgt echter niet dat dit het geval is. Op zich genomen is het juist dat de man de voertuigen (behalve de [merk 2] ) als bedrijfsmiddelen gebruikt, maar in het feit dat sprake is van een eenmanszaak, en ook de vrouw erkent dat er geen zakelijke goodwill kan worden bepaald, ziet de rechtbank voldoende aanleiding niet uit te gaan van een waarde going concern. Dat brengt ook mee dat naar de waarde in het economische verkeer van de voertuigen moet worden gekeken en dus een verkoopwaarde, waaronder de rechtbank verstaat de waarde bij verkoop aan de beste koper. De uitgangspunten van de overgelegde taxaties voldoen hieraan. De vrouw gaat er in haar benadering van uit dat de economische levensduur van de voertuigen langer is dan de fiscale afschrijvingstermijn van vijf jaar. Nog daargelaten dat de man dit heeft bestreden voor zijn specifieke situatie, vanwege het interne gebruik, kan dat de vrouw naar het oordeel van de rechtbank niet baten. De afschrijving van vervoermiddelen is namelijk in de praktijk in het algemeen niet lineair. In het eerste jaar schrijven deze gewoonlijk relatief snel af. De redenering dat de vervoermiddelen in zeven jaar afschrijven met een restwaarde van 10% leidt dus niet tot de conclusie dat deze 12,85% per jaar afschrijven. Daarmee acht de rechtbank de betwisting van de juistheid van de taxaties van [naam 3] onvoldoende. Wel zal de rechtbank de genoemde waarden van € 118.000 en € 133.000 voor de beide vrachtwagens overnemen in plaats van de door de man gehanteerde gemiddelde waarden van € 115.000 en € 132.500. Dit levert een correctie van € 3.500 op. Voor de waarde van de [merk 2] ziet de rechtbank eveneens aanleiding voor een correctie. De opdracht is klaarblijkelijk afkomstig van de man waarbij is verzocht een waarde te bepalen voor wederverkoop aan een autobedrijf, de zogenoemde handelsinkoopwaarde. Dit is per definitie een relatief lage waarde, in feite zelfs de laagste waarde. [9] Een handelaar wil immers zelf ook nog iets aan de auto kunnen verdienen. Tussen partijen dient ten minste te worden uitgegaan van een verkoopwaarde, bij voorkeur tussen particulieren. Aannemelijk is dat die waarde in elk geval enkele duizenden euro’s hoger is. Daarom zal de rechtbank de waarde van de [merk 2] in goede justitie bepalen op € 40.000. Dit is een verschil van € 3.000. Voor de aanhanger kan worden aangesloten bij de waarde van € 21.500 die de man in navolging van de taxatie heeft genoemd. Daar is echter in de vermogensopstelling van de man een boekwaarde genoemd van € 22.286, welk bedrag de rechtbank niet heeft kunnen traceren. In andere stukken wordt gesproken over € 19.016. Aangezien de man daar zelf in zijn verweerschrift ook van uitgegaan is, zal de rechtbank daarbij aansluiten. Dit levert dus nogmaals een correctie van € 3.270 op. De totale correctie komt daarmee op een bedrag van (netto) € 9.770. [10] Opgeteld bij het door de man berekende bedrag van € 14.615 zou het eigen vermogen van de onderneming daarmee uitkomen op € 24.385.
3.64.
De vrouw rekent met een belastinglatentie van 40% in de situatie waarin de werkelijke waarde hoger is dan de boekwaarde. Dit is het geval bij één vrachtwagen en de aanhanger. Dit werpt de vraag op in hoeverre met een negatieve belastinglatentie moet worden gerekend bij een onderwaarde zoals die geldt voor de andere vrachtwagen en de [merk 2] . De rechtbank acht dit redelijk. Door een waardering tegen de datum 31 december 2023 (bovendien niet going concern) wordt als het ware gehandeld alsof de man de onderneming staakt. Zijn keuze deze voort te zetten dient niet van invloed te zijn op de verkrijging van de vrouw. Wanneer hij de onderneming had gestaakt en de vervoermiddelen met verlies had verkocht, zou hij een liquidatieverlies in aanmerking kunnen nemen bij de bepaling van de verschuldigde inkomstenbelasting. Omdat de man de hoogte van de latentie niet heeft bestreden, zal de rechtbank uitgaan van de door de vrouw gehanteerde 40%.
3.65.
De vrachtwagen met kenteken [kenteken 2] is € 118.000 waard. De boekwaarde is € 112.335. Over de stille reserve van € 5.665 is uitgaand van 40% latent € 2.266 belasting verschuldigd. De aanhanger is € 21.500 waard. De boekwaarde is € 19.016. Over de stille reserve van € 2.484 is latent € 993 belasting verschuldigd. De vrachtwagen met kenteken [kenteken 3] is € 133.000 waard. De boekwaarde is € 184.162. Er is een negatieve stille reserve van € 51.162. De negatieve belastinglatentie (in feite een latente belastingvordering) bedraagt daarmee € 20.465. De [merk 2] is € 40.000 waard. De boekwaarde is € 50.843. Er is een negatieve stille reserve van € 10.843. De negatieve belastinglatentie bedraagt € 4.338. [11] Per saldo is sprake van een latente belastingvordering van € 21.544. [12] Dit bedrag telt de rechtbank op bij het hiervoor berekende bedrag van € 24.385. In de verdeling wordt aldus een waarde aan de onderneming toegekend van € 45.929. Omdat de man de onderneming voortzet, dient hij aan de vrouw de helft van dit bedrag te betalen.
3.66.
De rechtbank zal daarnaast conform het verzoek van de man bepalen dat de vrouw aan hem de helft van de taxatiekosten dient te vergoeden. De man is uitgegaan van een bedrag van € 1.125 maar de vrouw heeft aangevoerd dat deze kosten aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting. De rechtbank zal hier het bedrag van € 1.125 meenemen en verderop een overweging opnemen over de teruggaaf inkomstenbelasting.
De inboedel
3.67.
De man heeft verklaard dat hij in ieder geval nog graag de volgende zaken zou willen hebben: de bank in de woonkamer, de loungebank, de eethoek buiten en de parasol met voet. De vrouw heeft hier tijdens de mondelinge behandeling op hoofdlijnen mee ingestemd, met dien verstande dat de parasol er niet meer is, maar dat de man de voet van de parasol wel mag hebben. De vrouw heeft ook verklaard dat het bespreekbaar is als de man aanvullend nog meer inboedelgoederen wil hebben. De rechtbank zal bepalen dat partijen in onderling overleg de inboedel met elkaar (aanvullend) zullen verdelen en zal de genoemde goederen in elk geval aan de man toedelen.
De auto
3.68.
Partijen zijn het erover eens dat de auto aan de vrouw zal worden toegedeeld tegen een betaling aan de man van de helft van de waarde van € 1.000, dus € 500. De rechtbank zal zo beslissen.
De saldi op de bankrekeningen
3.69.
De volgende bankrekeningen behoren tot de huwelijksgemeenschap:
- op naam van beide partijen:
[rekening 1] (saldo op de peildatum € 0,02);
[rekening 2] (saldo op de peildatum € 0,91);
- op naam van de vrouw:
[rekening 3] (saldo op de peildatum € 1.240,63);
- op naam van de man:
[rekening 4] (saldo op de peildatum € 31,74).
Partijen zijn het erover eens dat de saldi van alle bankrekeningen bij helfte moeten worden verdeeld. De bankrekening op naam van de vrouw kan aan haar worden toegedeeld, de bankrekening op naam van de man kan aan hem worden toegedeeld en de gemeenschappelijke bankrekeningen kunnen worden opgeheven. De bankrekening [rekening 1] kan pas worden opgeheven nadat de echtelijke woning is overgedragen, omdat van die bankrekening de vaste lasten worden betaald. De rechtbank zal zo beslissen.
3.70.
Er bestaat ook een bankrekening op naam van [de minderjarige] , te weten [rekening 5] . Deze rekening valt niet in de gemeenschap want is van [de minderjarige] . De man heeft voorgesteld dat deze rekening buiten de verdeling blijft, op voorwaarde dat beide ouders volledig toegang tot die rekening hebben en houden. De vrouw heeft daartegen geen verweer gevoerd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen in onderling overleg de bankrekening van [de minderjarige] zullen beheren.
Belastingschulden en -teruggave(n)
3.71.
De man heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de vrouw de helft van de belastingschulden (inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW) die zien op de huwelijkse periode, aan de man dient te vergoeden, onder de verplichting van de man om deze schulden voor zijn rekening te nemen. Dit betreft in ieder geval voor 2023 een bedrag van € 11.084,50, namelijk de helft van € 19.468 + € 2.701. De vrouw ontvangt anderzijds een belastingteruggave over 2023 van € 104.
3.72.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat ieder de helft van de belastingaanslagen moet dragen en dat zij ook beiden aanspraak maken op de helft van de belastingteruggaven. Het totaal van de aanslagen over 2023 op naam van de man is bekend, te weten € 22.169, zodat de vrouw aan de man de helft daarvan moet betalen, te weten € 11.084,50. De man maakt aanspraak op de helft van de belastingteruggave op naam van de vrouw, te weten € 52. Mochten er nog navorderingen komen of nabetalingen volgen over de periode tot 12 februari 2024, dan dienen partijen die ook te delen. Hiertoe behoort in ieder geval een bedrag van 37% x € 2.250 oftewel € 833 vanwege de aftrekbaarheid van de kosten van de taxaties.
Vergoedingsrecht als gevolg van aanwending privégelden van de man
3.73.
De man stelt dat hij privémiddelen heeft aangewend voor de voldoening van gemeenschapsschulden en dat hij op die grond een vordering op de gemeenschap heeft van € 17.099,40, ofwel recht heeft op vergoeding rechtstreeks door de vrouw van de helft daarvan, dus € 8.549,70. De man heeft op 21 juni 2016 uit de nalatenschap van zijn vader een bedrag van € 17.099,60 ontvangen, op welk bedrag een uitsluitingsclausule van toepassing is.
3.74.
De vrouw heeft erkend dat de man € 17.099,60 aan privémiddelen heeft ontvangen uit de nalatenschap van zijn vader, maar zij bestrijdt dat de man op dit punt een vordering op haar of de gemeenschap heeft. De man heeft van de erfenis voor € 14.000 een zwarte [merk 3] gekocht, die later is ingeruild voor een blauwe [merk 3] . Die laatste is uiteindelijk in maart 2023 verkocht voor € 12.500. Dat bedrag is doorgestort naar de onderneming van de man en gebruikt voor de aankoop van de [merk 2] voor € 59.545. Het bedrag van € 14.000 is daarom volgens de vrouw verdampt, omdat het is geïnvesteerd in goederen die niet waardevast zijn. Het resterende bedrag van € 3.000 is volgens de vrouw uitgegeven aan kosten van de huishouding, welk geld klaarblijkelijk nodig was voor de bestrijding van die kosten en hun inkomsten onvoldoende waren om de kosten van de huishouding te kunnen betalen.
3.75.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 21 juni 2016 is een bedrag van € 17.099,40 uit de nalatenschap van de vader van de man ontvangen op de en/of bankrekening van partijen. De vader van de man had een uitsluitingsclausule opgenomen in zijn testament. Op 25 juni 2016 is van deze bankrekening van partijen € 14.000 overgemaakt naar de bankrekening van [naam 4] . Op 31 maart 2023 is op dezelfde bankrekening van partijen een bedrag van € 12.500 ontvangen, onder de omschrijving “auto”. Op dezelfde datum, 31 maart 2023, is van deze bankrekening een bedrag van € 12.000 overgemaakt naar [naam eenmanszaak] . De man heeft niet bestreden dat dit bedrag is gebruikt voor de aanschaf van de [merk 2] en dat deze auto € 59.545 in aanschaf was. Dit betekent dat de [merk 2] deels met privémiddelen van de man is betaald, maar voor minder dan de helft van de totale waarde. De [merk 2] is tot de gemeenschap van goederen gaan behoren. Ervan uitgaand dat de eerste auto van de man privé was (namelijk wel voor meer dan de helft uit zijn vermogen betaald), heeft de man aan de [merk 2] € 12.000 uit eigen middelen bijgedragen. Dit brengt mee dat hij recht heeft op vergoeding van dat bedrag overeenkomstig artikel 1:95 lid 2 en artikel 1:87 leden 2 en 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 1:87 lid 3 BW heeft de man in beginsel recht op vergoeding van het nominale bedrag van € 12.000. Het bedrag van € 500 dat het verschil vormt tussen € 12.000 en € 12.500 en het meerdere boven € 14.000 zijn niet traceerbaar gebleken. Naar moet worden aangenomen zijn deze bedragen opgegaan ter voldoening van de kosten van de huishouding. Op grond van art. 1:84 lid 1 BW was de man gehouden geld ter beschikking te stellen voor de kosten van de huishouding. Er bestond dus een rechtsgrond voor de man om het geld uit de erfenis voor de voldoening van gemeenschapsschulden aan te wenden, zodat hem geen vergoeding ten laste van de gemeenschap toekomt. [13] Dit brengt mee dat de rechtbank de vordering van de man op de gemeenschap zal vaststellen op € 12.000. Uit praktisch oogpunt zal de rechtbank bepalen dat de vrouw aan de man de helft van dat bedrag, dus € 6.000, dient te betalen.
Samenvatting van de verdeling
3.76.
De vrouw wordt in de gelegenheid gesteld de woning over te nemen voor € 415.000. Bij de verdeling van de overwaarde worden de aflossingen die partijen na 12 februari 2024 hebben gedaan verrekend. De vrouw neemt de schulden aan haar ouders (inclusief die aan de bv van haar vader) ter hoogte van € 11.900 over. Voor zover Nationale Nederlanden daarmee instemt, dienen partijen mee te werken aan het splitsen van de hypotheekvoorwaarden.
3.77.
Voor het overige wordt toegedeeld:
aan de man:
- de activa en passiva van zijn onderneming
- de inboedelgoederen die hij al heeft, de bank in de woonkamer, de loungebank, de eethoek buiten, de parasolvoet en eventueel door partijen nader overeen te komen inboedelzaken
- zijn bankrekening [rekening 4]
- belastingschulden 2023
€ 45.929
€ 31,74
-------------
€ 23.791,74
€ 22.169 -/-
--------------
aan de vrouw:
- de inboedel, voor zover die niet aan de man wordt toegedeeld
- de auto [merk 1]
- haar bankrekening [rekening 3]
- belastingteruggave 2023
- leningen van ouders en bv van haar vader
€ 1.000
€ 1.240,63
€ 104
-------------
€ 11.900 -/-
--------------
- € 9.555,37
3.78.
De man dient aan de vrouw de helft van het verschil te betalen, oftewel € 16.673,55. Daartegenover dient de vrouw aan de man de helft van de taxatiekosten van de vervoermiddelen en de bestedingen uit privémiddelen te vergoeden. Dit zijn bedragen van respectievelijk € 1.125 en € 6.000. Per saldo dient de man daarmee aan de vrouw nog € 9.548,55 te betalen. Dit kan verrekend worden bij de afrekening ter zake van de woning. Wanneer de woning wordt verkocht, zullen uit de verkoopopbrengst de leningen van de ouders vrouw en de bv van haar vader betaald moeten worden. De man hoeft dan € 5.950 minder aan de vrouw te vergoeden, dus nog slechts € 3.598,55. Dit loopt in dat geval via de gemeenschap. Als de man aan de vrouw € 3.598,55 moet betalen, is het verschil in hun eindvermogen € 7.197,10. [14] De vrouw heeft in die situatie daarom recht op een bedrag van € 7.197,10 bij vooruitneming uit de opbrengst van de woning: de helft van dat bedrag was al van haar, de andere helft is het aandeel van de man daarin. Daarmee wordt hetzelfde eindresultaat bereikt als bij overdracht van de woning aan de vrouw.
3.79.
De rekeningen met IBAN [rekening 1] en [rekening 2] worden opgeheven met verdeling van de saldi bij helfte. Mochten er nog belastingschulden of teruggaven volgen over de periode tot 12 februari 2024, dan dienen partijen die ook te delen. Dit betreft in elk geval de aftrek van de taxatiekosten.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.80.
De rechtbank zal de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissingen moeten worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De proceskosten
3.81.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum] in de gemeente [woonplaats] ;
4.2.
bepaalt dat het minderjarige kind:
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
4.3.
stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat genoemde minderjarige bij de man verblijft:
  • de ene week van donderdag uit school tot maandag naar school;
  • de andere week van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
  • de helft van de vakanties en feestdagen;
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van vandaag als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige aan de vrouw zal betalen € 536 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal betalen € 673 per maand, vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.6.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking het recht heeft in de woning in [adres] , te blijven wonen, tot de datum van levering van de woning met een maximumduur van zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, op voorwaarde dat vrouw op het ogenblik van de inschrijving in deze woning woont en met dien verstande dat dit recht eindigt uiterlijk op het moment van overdracht van de woning (aan een van partijen of een derde);
4.7.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen van partijen als volgt:
- aan de man worden toegedeeld:
  • de activa en passiva van zijn onderneming;
  • de inboedelgoederen die hij al heeft, de bank in de woonkamer, de loungebank, de eethoek buiten, de parasolvoet en eventueel door partijen nader overeen te komen inboedelzaken;
  • zijn bankrekening met IBAN [rekening 4] ,
onder de verplichting de belastingschulden over 2023 ten bedrage van € 22.169 over te nemen en als eigen schulden te voldoen onder vrijwaring van de vrouw;
- aan de vrouw worden toegedeeld:
  • de inboedel, voor zover die niet aan de man wordt toegedeeld;
  • de auto [merk 1] ;
  • haar bankrekening met IBAN [rekening 3] ;
  • de belastingteruggave over 2023 van € 104;
- de vrouw krijgt gedurende twaalf weken vanaf vandaag (dus tot 9 april 2025) de gelegenheid om de man schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of zij de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde ervan, waarbij:
  • zij de op de woning rustende hypothecaire geldlening bij de hypotheekverstrekker en de schulden aan haar ouders geheel voor haar rekening zal nemen en als eigen schulden zal voldoen en de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
  • de vrouw de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde, na aftrek van de hypothecaire schuld(en) aan de man zal vergoeden, een en ander met inachtneming van de berekeningswijze als vermeld in overweging 3.53 (zijnde het verschil tussen de waarde van € 415.000 en de hypotheekschuld op het moment van de inschrijving van de echtscheiding, vermeerderd met de helft van het verschil tussen de hoogte van de hypotheekschuld op dat moment en € 231.060,57), verminderd met € 9.548,55;
  • als de vrouw de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden, dient de levering van de woning aan de vrouw plaats te vinden binnen één maand nadat zij de man heeft bericht dat zij de woning kan overnemen;
  • de kosten van het notariële transport van de woning komen in dit geval voor rekening van de vrouw;
  • als de vrouw de man binnen twaalf weken na vandaag bericht dat zij niet in staat is de woning over te nemen, dan wel niet binnen de genoemde termijn van twaalf weken de man schriftelijk heeft bericht dat zij in staat is de woning onder voormelde voorwaarden over te nemen, of als ondanks het bericht dat zij dit wel kan het transport van de woning - buiten schuld van de man - niet uiterlijk een maand na dat bericht heeft plaatsgevonden, zal de man in de gelegenheid worden gesteld alsnog te onderzoeken of hij in staat is de woning over te nemen. Hiervoor gelden dezelfde termijnen en voorwaarden als hiervoor zijn weergegeven, waarbij de termijn van twaalf weken voor de financiering gaat lopen op de dag waarop de vrouw de man heeft bericht dat zij niet in staat is de woning over te nemen dan wel zodra is gebleken dat de vrouw een van de hiervoor aan haar gestelde termijnen niet heeft gehaald en waarbij de man de kosten van het notariële transport van de woning dient te dragen;
  • als ook de man niet in staat blijkt de woning over te nemen binnen de hem gestelde termijn, zal de woning door partijen te koop worden aangeboden via [naam 5] in [woonplaats] ;
  • partijen dienen in dat geval binnen een week nadat de hiervoor bedoelde omstandigheid zich voordoet een opdracht tot verkoop aan de makelaar te geven;
  • bepaalt dat als een partij niet binnen deze termijn de opdracht tot verkoop aan de makelaar heeft gegeven, deze beschikking in de plaats treedt van en dezelfde kracht heeft als de ondertekende opdracht namens de desbetreffende partij;
  • partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
  • als partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
  • partijen zijn gehouden de aanwijzingen van de makelaar op te volgen;
  • de vrouw dient een sleutel aan de makelaar ter beschikking te stellen voor het maken van foto’s en het kunnen houden van bezichtigingen;
  • de vrouw dient de woning op orde te houden en aanwijzingen van de makelaar terzake op te volgen;
  • partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is;
  • na verkoop moeten met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening en de leningen van de ouders van de vrouw worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald; van het eventuele restant ontvangt de man een bedrag gelijk aan het verschil tussen de hypotheekschuld op het moment van inschrijving van de echtscheiding en € 231.060,57 en de vrouw een bedrag gelijk aan het verschil tussen de hypotheekschuld op het moment van inschrijving van de echtscheiding en de hypotheekschuld op het moment van overdracht van de woning, vermeerderd met € 7.197,10, waarna het restant bij helfte wordt gedeeld;
  • de verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen door partijen gezamenlijk gedragen worden, ieder voor de helft;
  • beide partijen zijn gerechtigd zijn om de helft van de hypotheekvoorwaarden, zijnde de helfte van de hypotheekschuld tegen de huidige rente voor de resterende duur van de looptijd, mee te nemen, onder de voorwaarde dat Nationale Nederlanden daarmee instemt;
  • eventuele nagekomen belastingschulden of -teruggaven over de periode tot 12 februari 2024 worden bij helfte gedragen of gedeeld, waaronder in ieder geval de aftrek van de taxatiekosten;
4.8.
bepaalt dat de onder 4.2 tot en met 4.7 genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij voorraad;
4.9.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.10.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. van Schelven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Bijlage 1: berekening NBI van de man over 2023
Bijlage 2: berekening NBI van de man over 2025
Bijlage 3: brutering

Voetnoten

1.Artikel 815 lid 2 en lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.Bijlage 1: berekening NBI van de man over 2023.
4.Bijlage 2: berekening NBI van de man over 2025.
5.60% x (4.883 - 1.465 - 1.310).
6.Artikel 1:400 lid 1 BW.
7.Bijlage 3: brutering. Het belastingvoordeel bedraagt 37,48%. € 421/ (1- 0,3748) = € 673.
8.De andere helft ontvangt de man al via de overwaarde. In een getallenvoorbeeld: als de hypotheekschuld op moment van inschrijving € 215.000 bedraagt, heeft de man € 15.060,57 afgelost. In dat geval ontvangt de man (geabstraheerd van de kosten) € 100.000 overwaarde en € 8.030,28 vanwege de extra aflossingen, de vrouw ontvangt € 100.000 minus € 8.030,28. Het verschil is dan weer € 15.060,57 (op een afrondingsverschil na).
9.Vergelijk Hoge Raad 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ1971 en Hoge Raad 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:45. Zie ook de taxaties van de vrachtwagens en de aanhanger: de prijs bij verkoop aan [naam 3] Store ligt beduidend lager dan de getaxeerde verkoopwaarde.
10.€ 3.500 voor de vrachtwagens + € 3.000 voor de [merk 2] + € 3.270 voor de aanhanger.
11.Bij belasting wordt altijd in het voordeel van de belastingplichtige afgerond, in dit geval dus naar boven.
12.€ 20.465 + € 4.338 - € 2.266 - € 993.
13.Hoge Raad 27 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:96.
14.Namelijk bij de man minus € 3.598,55 en bij de vrouw plus € 3.598,55.