ECLI:NL:RBGEL:2025:8866

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
C/05/451776/FA RK 25/1710
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot terugkeer van minderjarige en moeder naar Moldavië; erkenning buitenlandse beslissingen; contact- en informatieregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en moeder over de terugkeer van hun minderjarige kind naar Moldavië. De vader verzocht de rechtbank om de moeder te bevelen met hun kind terug te keren naar Moldavië, onder verwijzing naar het internationale privaatrecht en de relevante verdragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, aangezien hij daar al meer dan drie jaar woont, naar school gaat en sociale banden heeft. De rechtbank oordeelde dat de moeder tijdelijk met het kind in Nederland mag verblijven en dat een terugverhuizing naar Moldavië op dit moment niet in het belang van het kind is. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vader tot erkenning van buitenlandse beslissingen afgewezen, omdat deze beslissingen nog niet onherroepelijk zijn. Daarnaast heeft de rechtbank een videobelcontactregeling en een vakantieregeling vastgesteld tussen de vader en het kind, en toestemming verleend aan de moeder om een Roemeens paspoort voor het kind aan te vragen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader tot afgifte van het Moldavische paspoort en andere verzoeken afgewezen, maar heeft de moeder wel verplicht om het paspoort voor de uitvoering van de vakantieregeling af te geven. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/451776 / FA RK 25/1710
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
beschikking bevel tot terugkeer, erkenning buitenlandse uitspraak, contactregeling, informatieregeling, afgifte buitenlands paspoort en vervangende toestemming aanvraag buitenlands paspoort
in de zaak van:
[naam vader],
wonende in [woonplaats vader] , Republiek Moldavië,
hierna te noemen de vader,
advocaat: mr. R.H. Ebbeng in Veldhoven,
tegen
[naam moeder],
wonende in [woonplaats moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. H.P. Scheer in Utrecht.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 13 mei 2025;
  • het verweerschrift met een zelfstandig verzoek en bijlagen, ingekomen op 29 juli 2025;
  • het journaalbericht van mr. Scheer van 6 augustus 2025 met bijlagen;
  • het verweerschrift op het zelfstandige verzoek met bijlagen, ingekomen op 12 augustus 2025.
1.2.
Op 18 augustus 2025 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen, beiden vergezeld door een tolk en bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aanwezig.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest tot [huwelijksdatum] 2021. Het huwelijk is met wederzijdse overeenstemming ontbonden.
2.2.
Zij zijn de ouders van de minderjarige
[naam], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] , Republiek Moldavië (hierna: Moldavië).
2.3.
De vader, de moeder en [minderjarige] hebben volgens het verzoekschrift allen de Moldavische en Roemeense nationaliteit. Volgens de Basisregistratie Personen hebben de moeder en [minderjarige] in ieder geval de Roemeense nationaliteit.
2.4.
Partijen zijn ten tijde van de wederzijdse overeenstemming tot ontbinding van het huwelijk overeengekomen dat [minderjarige] zijn woonplaats bij de moeder zal hebben.
2.5.
Op [datum] 2022 heeft de moeder samen met [minderjarige] Moldavië verlaten. Zij zijn naar Roemenië vetrokken. De moeder verblijft sinds [datum] 2022 in Nederland.
2.6.
Bij uitspraak van de rechtbank van Chişinău, Moldavië van 19 december 2022 is de vordering van de vader om de woonplaats van [minderjarige] bij hem vast te stellen, verworpen. De rechtbank heeft bepaald dat de woonplaats van [minderjarige] is gevestigd in de woning van de moeder, met de restrictie dat de woonplaats met zijn gelegen op het grondgebied van Moldavië.
2.7.
Het Civiel, handels- en administratief college van het Hof van Beroep in Chişinău heeft bij beslissing van 31 oktober 2023 de onder 2.6 genoemde uitspraak vernietigd voor wat betreft de formulering “binnen de grenzen van de Republiek Moldavië” en heeft bepaald dat deze formulering wordt geschrapt.
2.8.
Bij beslissing van het Hof van Beroep van Chişinău van 7 juni 2023 is het verzoekschrift van de vader tot terugkeer van [minderjarige] naar Moldavië ongegrond verklaard.
2.9.
De rechtbank Den Haag heeft bij beslissing van 19 maart 2024 het verzoek van de vader tot teruggeleiding naar Moldavië afgewezen. Kort gezegd oordeelt de rechtbank dat de moeder niet heeft gehandeld in strijd met het (Moldavisch) gezagsrecht van de vader en dat de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland niet ongeoorloofd was in de zin van artikel 3 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: HKOV). Ook is geoordeeld dat de moeder naar Moldavisch recht zonder toestemming van de vader met [minderjarige] naar Nederland mocht reizen, met het doel hier te studeren.
2.10.
Bij beslissing van het gerechtshof Den Haag van 24 april 2024 is de onder 2.9 genoemde uitspraak bekrachtigd.
2.11.
De Kinderbeschermingscommissie van het Directoraat voor de bescherming van de rechten van het kind van de sector Buiucani heeft bij besluit van 1 augustus 2024 een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld, onder meer inhoudende dat:
  • de contacten tussen [minderjarige] en de vader door de week plaatsvinden op woensdag van 18.00 tot 19.00 uur en op zaterdag en zondag van 10.00 tot 11.00 uur Nederlandse tijd;
  • [minderjarige] de vakanties in gelijke delen met beide ouders doorbrengt. [minderjarige] brengt het tweede deel van de vakantie door bij zijn vader. De vader neemt [minderjarige] mee van huis en brengt hem terug naar zijn moeder;
  • de fysieke ontmoetingen van [minderjarige] met zijn vader zullen plaatsvinden in afwezigheid van zijn moeder;
  • verdere ontmoetingen tussen [minderjarige] en zijn vader zullen plaatsvinden op wens van het kind en na overeenstemming tussen de ouders.
2.12.
De Directie voor de Bescherming van de Rechten van het Kind, Sector Centrum, heeft op 8 oktober 2024 op een verzoek van de moeder geantwoord dat het onder 2.12 genoemde besluit geldig en uitvoerbaar bij voorraad is, totdat het wordt opgeschort, hetzij door een beslissing van een overheidsinstantie, hetzij door een rechterlijke beslissing.
2.13.
Het administratieve beroep van de moeder tegen de beslissingen onder 2.12 is bij beslissing van de rechtbank van Chişinău van 17 juli 2025 afgewezen. Tegen deze beslissing is de moeder in hoger beroep gegaan.

3.Wat ligt voor?

3.1.
De vader verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair:de moeder te bevelen met [minderjarige] terug te keren naar Moldavië binnen twee weken na deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag dat de moeder hieraan weigert gevolg te geven;
subsidiair:de moeder te veroordelen tot het in geding brengen van schriftelijke bewijzen van de Radboud universiteit of andere universiteit of Hogeschool voor het bewijs van de status van haar studie en het behalen van het diploma, binnen een week na deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag dat de moeder weigert hieraan gevolg te geven;
II. de volgende uitspraken te erkennen:
  • de beslissing van het Algemeen Directoraat voor de bescherming van kinderrechten, sector buiucani, nr. 44 van 1 augustus 2024;
  • de beslissing van het Algemeen Directoraat voor de bescherming van kinderrechten, Directoraat voor de bescherming van de rechten van het kind sector Buiucani commissie voor kinderbescherming nr. T678/24 van 8 oktober 2024;
  • het besluit van de Rechtbank Chişinău, vestiging Rascani, rechter Gandrabur van 24 februari 2025;
III. een zorgregeling vast te stellen, in die zin dat:
  • de ouders zich verplicht moeten wenden tot de Commissie voor kinderbescherming van het Directoraat voor de bescherming van de rechten van het kind in Moldavië na terugkeer van [minderjarige] in Moldavië om de zorg- en contactregeling met [minderjarige] vast te stellen;
  • dat de vader online videobelcontact heeft met [minderjarige] iedere dinsdag en vrijdag van 18.30 tot 19.00 uur, op zaterdag en zondag van 10.00 tot 11.00 uur Nederlandse tijd, wanneer [minderjarige] nog tijdelijk in Nederland verblijft;
  • dat [minderjarige] bij de vader verblijft gedurende de Nederlandse vakanties, wanneer [minderjarige] nog tijdelijk in Nederland verblijft, in die zin dat:
- dat [minderjarige] bij de vader verblijft de voorjaarsvakantie in de even jaren;
- dat [minderjarige] bij de vader verblijft de eerste week van de meivakantie;
- dat [minderjarige] bij de vader verblijft drie weken van iedere zomervakantie, de tweede helft;
- dat [minderjarige] bij de vader verblijft de herfstvakantie in de oneven jaren;
- dat [minderjarige] bij de vader verblijft een week van iedere kerstvakantie, de
- tweede helft;
- onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag of contactmoment dat de moeder weigert de contactregeling na te komen;
IV. de moeder te veroordelen om de vader te informeren met verificatoire bewijzen over de plaats en adres van de basisschool en BSO van [minderjarige] , binnen een week na deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag of contactmoment dat de moeder weigert hieraan gevolg te geven;
V. de vader wordt toegestaan door middel van een permanente reispermissie samen met [minderjarige] vakantie en familiebezoeken in Europa en Moldavië te kunnen doorbrengen en te bepalen dat deze beschikking in de plaats treedt van de toestemming van de moeder;
VI. de moeder te veroordelen tot afgifte van het Moldavische paspoort van [minderjarige] aan de vader, binnen een week na deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag de moeder weigert hieraan gevolg te geven.
3.2.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de vader en vraagt hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken af te wijzen. Daarnaast verzoekt de moeder zelfstandig, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. aan haar toestemming te verlenen, welke de toestemming van de vader vervangt, voor de aanvraag van een Roemeens paspoort voor [minderjarige] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Primair: bevel aan de moeder om met [minderjarige] terug te keren naar Moldavië
4.1.
Aan de rechtbank ligt allereerst ter beoordeling voor het verzoek van de vader om de moeder te bevelen om met [minderjarige] terug te keren naar Moldavië. Om te kunnen beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van het verzoek en, zo ja, of deze rechtbank ook relatief bevoegd is, is van belang hoe het verzoek van de vader moet worden geduid. In het geval het verzoek van de vader is bedoeld als een ordemaatregel moet de Nederlandse rechter de bevoegdheid toetsen aan de hand het HKOV. Is het verzoek van de vader bedoeld als een verzoek over ouderlijke verantwoordelijkheid, dan moet de Nederlandse rechter de bevoegdheid toetsen aan de hand van Verordening 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 over de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Brussel II-ter).
4.2.
De vader heeft op de zitting verklaard dat het nadrukkelijk niet zijn bedoeling is dat [minderjarige] alleen terugkeert naar Moldavië. [minderjarige] is gehecht aan zijn moeder en de vader heeft niet de wens [minderjarige] van zijn moeder te scheiden. De moeder had echter geen toestemming van de vader om te verhuizen, reden waarom de vader wil dat de moeder en [minderjarige] terugverhuizen naar Moldavië.
Gelet hierop, beschouwt de rechtbank het verzoek van de vader als een bevel tot terugverhuizing van de moeder met [minderjarige] naar Moldavië. Dit is een beslissing over de ouderlijke verantwoordelijkheid, zodat de rechtbank aan de hand van Brussel II-ter zal toetsen of zij (internationaal) bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek.
4.3.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank nog op dat zij geen bevoegdheid kan ontlenen aan het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299 (hierna: het HKBV 1996). Weliswaar stelt de vader terecht dat (de Republiek van) Moldavië op 11 maart 2025 is toegetreden tot het HKBV 1996, maar verliest daarbij uit het oog dat het HKBV 1996 voor (de Republiek van) Moldavië pas op 1 januari 2026 in werking treedt.
Rechtsmacht
4.4.
In beginsel is het gerecht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment van indiening van het verzoek bevoegd. [1] Dit geldt onder voorbehoud van de artikelen 8 tot en met 10 van Brussel II-ter. De rechtbank zal dus eerst moeten beoordelen of één van de situaties in de artikelen 8 tot en met 10 Brussel II-ter zich voordoet.
4.5.
Anders dan de vader betoogt, kan de rechtbank geen rechtsmacht aannemen op grond van artikel 10 Brussel II-ter. Voor het aannemen rechtsmacht op grond van dit artikel is vereist dat sprake is van een schriftelijke overeenkomst die onder meer door beide partijen is ondertekend. [2] Hiervan is geen sprake. Evenmin is sprake van een elektronische mededeling van partijen, waardoor er sprake zou kunnen zijn van een overeenkomst.
4.6.
Een situatie zoals bedoeld in artikel 8 Brussel II-ter doet zich hier niet voor. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 9 Brussel II-ter is evenmin sprake. De rechtbank Den Haag heeft namelijk op 19 maart 2024 beslist dat er geen sprake was van een ongeoorloofde overbrenging van [minderjarige] naar Nederland. Die beslissing is door het gerechtshof Den Haag op 24 april 2024 bekrachtigd.
4.7.
De rechtbank zal dus moeten beoordelen of [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de gewone verblijfplaats van een kind worden uitgelegd als de plaats waar zich in feite het centrum van het leven van een kind bevindt. Voor de bepaling van de gewone verblijfplaats is onder meer van belang: de duur van het verblijf, de regelmatigheid van het verblijf, de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf, de nationaliteit van een persoon en de familiale en sociale banden. [3]
4.8.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Op het moment van indiening van het verzoek van de vader verblijft [minderjarige] met zijn moeder drie jaar in Nederland. [minderjarige] gaat in Nederland naar school, de BSO en heeft sociale banden in Nederland. Hij heeft vriendjes in Nederland en zit op voetbal en zwemles. Dat de moeder in (bijna) alle juridische procedures aangeeft dat haar verblijf in Nederland tijdelijk van aard is en zij op enig moment van plan is terug te keren naar Moldavië, maakt dit oordeel niet anders en staat daaraan niet in de weg. [minderjarige] is vijf jaar oud en verblijft al ruim drie jaar, meer dan de helft van zijn leven, in Nederland. Sinds het (tijdelijke) vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Nederland in 2022 is [minderjarige] niet meer in Moldavië geweest. De omstandigheid dat [minderjarige] familieleden in Moldavië wonen en [minderjarige] ook de Moldavische nationaliteit heeft, is in het licht van voornoemde omstandigheden onvoldoende om te concluderen dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] (nog steeds) in Moldavië is.
4.9.
Omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd.
Toepasselijk recht
4.10.
De Nederlandse rechter is bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek van de vader tot terugverhuizing van de moeder en [minderjarige] naar Moldavië. [4]
Moldavische gezagsverhouding in verhouding tot het Nederlandse recht
4.11.
Voor de beoordeling van het verzoek van de vader is van belang welke ouder naar het Moldavische recht, nu [minderjarige] daar is geboren en de ouders daar hun gewone verblijfplaats hebben gehad ten tijde van de geboorte van [minderjarige] , (mede) met het ouderlijk gezag over hem is belast.
4.12.
Op grond van artikel 58 van het Familiewetboek in de Republiek Moldavië (FW) hebben de ouders gelijke rechten en plichten ongeacht bij wie [minderjarige] woonplaats heeft. Verder volgt uit artikel 64 FW dat de ouder bij wie [minderjarige] woonplaats heeft (de moeder in dit geval) in verregaande mate kan beslissen waar zij met het kind woont, zolang deze het contact tussen het kind en de andere ouder mogelijk maakt.
4.13.
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of deze gezagsverhouding in Nederland wordt erkend. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het HKBV 1996 van toepassing is, nu het verzoekschrift van de vader is ingediend na 1 mei 2011, op welke datum het HKBV 1996 voor Nederland in werking is getreden.
4.14.
Uit artikel 16, derde lid, van het HKBV 1996 volgt dat de op grond van het recht van de Staat van de (oorspronkelijke) gewone verblijfplaats van het kind – het Moldavische recht in het onderhavige geval – bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere Staat (Nederland).
4.15.
Nu de ouders op grond van het Moldavische gezagsrecht gelijke rechten en plichten hebben, kan het verzoek worden geduid als een geschil over de uitoefening van het (Moldavische) gezagsrecht, Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen gezagsgeschillen aan de rechtbank worden voorgelegd. Hieronder valt ook een verzoek tot terugverhuizing van de moeder (en [minderjarige] ). [5]
Inhoudelijke beoordeling
4.16.
De vader stelt dat de moeder in strijd heeft gehandeld met het Moldavische gezagsrecht. De moeder heeft geen toestemming van de vader gekregen om met [minderjarige] naar Nederland te verhuizen. Daarmee overtreedt de moeder de wet nr. 269 betreffende het verlaten en het binnenkomen in de Republiek van Moldavië van 9 november 1994 en de Associatieovereenkomst tussen Moldavië en de Europese Unie van 19 december 2007. De moeder mag niet langer dan 90 dagen in Nederland verblijven.
4.17.
De moeder betwist de stellingen van de vader. Zij mag op grond van het Moldavische gezagsrecht tijdelijk naar Nederland verhuizen. De vader heeft zogezegd een beperkt beslissingsrecht, met waarborging van het contact- en informatierecht. Het verblijf van de moeder in Nederland is nog altijd tijdelijk. Desgevraagd heeft de moeder op de zitting naar voren gebracht dat zij voornemens is om op enig moment terug te keren naar Moldavië. Haar studie is op dit moment echter nog niet afgerond en zij is financieel nog niet stabiel genoeg. Verder baart de aangrenzende oorlog tussen Rusland en Oekraïne haar zorgen. Gelet hierop, kan de moeder nog niet terugkeren naar Moldavië.
4.18.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de moeder zowel in de stukken als op de zitting heeft verklaard dat haar verblijf met [minderjarige] in Nederland nog altijd tijdelijk is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor de vader voelt alsof de aanvankelijke tijdelijkheid langzaamaan een langduriger karakter krijgt, heeft de moeder op de zitting hiervoor een verklaring gegeven. De rechtbank heeft vooralsnog geen reden om daaraan twijfelen en gaat er daarom vanuit dat het verblijf van de moeder met [minderjarige] in Nederland, zoals zij herhaaldelijk heeft verklaard, nog altijd tijdelijk van aard is. Dit maakt dat de moeder op grond van artikel 64 FW tijdelijk met [minderjarige] in Nederland mag verblijven, mits het contact- en informatierecht van de vader voldoende wordt gewaarborgd.
4.19.
De rechtbank begrijpt dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] en de informatievoorziening de afgelopen periode wat stroef zijn verlopen, maar dat daaraan feitelijk wel uitvoering wordt gegeven. Dat de vader wellicht niet tevreden is over de wijze waarop de uitvoering de afgelopen periode is verlopen, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de moeder op dit moment het contact- en informatierecht onvoldoende waarborgt en als gevolg daarvan de moeder met [minderjarige] moet terugverhuizen naar Moldavië. Op basis van de feitelijke situatie en de omstandigheden die rechtbank in aanmerking heeft genomen om tot de conclusie te komen dat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, vindt de rechtbank een terugverhuizing van [minderjarige] naar Moldavië op dit moment niet in zijn belang. Dit kan mogelijk anders zijn als de moeder het contactrecht van de vader en [minderjarige] en het informatierecht van de vader op grond van artikel 64 FW onvoldoende waarborgt.
4.20.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat [minderjarige] , naast de Moldavische nationaliteit, ook de Roemeense nationaliteit heeft. [minderjarige] kan daarom op grond van artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vrij op een grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie reizen en verblijven. Dat [minderjarige] op grond van de Moldavische Wet nr. 269 niet langer dan 90 dagen in Nederland zou mogen verblijven, doet in zoverre niet ter zake. Nog daargelaten dat het gerechtshof Den Haag bij zijn beslissing van 24 april 2024 al heeft geoordeeld dat uit de Moldavische Wet nr. 269 niet volgt dat de toestemming van de vader is vereist bij een tijdelijk verblijf van de moeder in Nederland.
4.21.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het primaire verzoek van de vader om de moeder te bevelen om met [minderjarige] terug te keren naar Moldavië afwijst. De rechtbank komt dan toe aan het subsidiaire verzoek van de vader.
4.22.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het subsidiaire verzoek voorop dat de moeder op de zitting heeft verklaard dat haar studie nog niet is afgerond. Overlegging van een diploma is dus niet mogelijk. Nu de moeder een schriftelijk bewijs heeft overgelegd van haar studiedeelname over het jaar 2024-2025, wijst de rechtbank ook het subsididiaire verzoek van de vader af.
Erkenning buitenlandse uitspraken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.23.
Tussen Moldavië en Nederland is (nog) geen verdrag van toepassing. Zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen, treedt het HKBV 1996 pas op 1 januari 2026 voor Moldavië in werking. De rechtbank neemt daarom rechtsmacht aan op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit verzoek wordt volgens regels van internationaal privaatrecht dan beheerst door Nederlands recht.
Inhoudelijke beoordeling
4.24.
De vader verzoekt op grond van artikel 431 lid 2 Rv de beslissingen van het algemeen directoraat voor de bescherming van de kinderrechten van 1 augustus 2024 en 8 oktober 2024 en het besluit van de rechtbank in Chişinău van 24 februari 2025 te erkennen.
4.25.
De moeder stelt dat erkenning niet aan de orde kan zijn omdat de beslissingen geen rechterlijke beslissingen behelzen, maar beslissingen zijn van administratieve instanties.
4.26.
Bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, geldt als uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien: (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is. [6]
4.27.
Verder geldt dat de rechter hiervoor bedoelde erkenning kan uitstellen of weigeren indien de buitenlandse beslissing niet onherroepelijk is. Dat wil zeggen dat tegen de buitenlandse beslissing in de staat van herkomst een rechtsmiddel is ingesteld of de termijn voor het instellen van een gewoon rechtsmiddel nog niet is verstreken. [7]
4.28.
In het midden kan worden gelaten of de beslissingen waarvan de vader erkenning verzoekt, zijn aan te merken als administratieve beslissingen en die omstandigheid zich zou verzetten tegen de erkenning. Op basis van het gevoerde partijdebat is voor de rechtbank namelijk onduidelijk of de beslissingen waarvan erkenning wordt verzocht inmiddels onherroepelijk zijn. Uit productie 5 van de moeder volgt dat er hoger beroep is ingesteld met als doel dat (uiteindelijk) het besluit van de Kinderbeschermingscommissie van het Directoraat voor de bescherming van de rechten van het kind van de sector Buiucani van 1 augustus 2024 wordt vernietigd. Gelet hierop, wijst de rechtbank het verzoek tot erkenning van de buitenlandse uitspraken af.
Verzoeken over [minderjarige]
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.29.
Omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen over de verzoeken die over de ouderlijke verantwoordelijkheid en het contactrecht gaan. [8] Hierop past de rechtbank Nederlands recht toe. [9]
4.30.
De rechter kan bij uitoefening van het gezamenlijk gezag en geschillen daarover op verzoek van (een van) de ouders een beslissing nemen over onder meer de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, een informatieregeling en vervangende toestemming voor een vakantie of de aanvraag voor een paspoort. [10]
Videobelregeling
4.31.
De rechtbank heeft begrepen dat op dit moment (bijna) iedere woensdag van 18.00 uur tot 19.00 uur en (bijna) iedere zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 11.00 uur Nederlandse tijd videobelcontact tussen de vader en [minderjarige] plaatsvindt. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierin een wijziging en/of uitbreiding aan te brengen. De moeder heeft namelijk op de zitting verklaard dat vanwege de buitenschoolse activiteiten van [minderjarige] in combinatie met de werkverplichtingen van de moeder en de avondbedtijd van [minderjarige] het doordeweekse videobelcontactmoment lastiger haalbaar is dan de videobelcontactmomenten in het weekend. Een uitbreiding/wijziging naar twee videobelcontactmomenten doordeweeks vindt de rechtbank daarom niet in het belang van [minderjarige] . De rechtbank zal de huidige videobelcontactregeling, zoals die al door de Kinderbeschermingscommissie van het Directoraat voor de bescherming van de rechten van het kind van de sector Buiucani bij besluit van 1 augustus 2024 is vastgelegd, voor de volledigheid vastleggen. Hierbij vertrouwt de rechtbank erop dat de ouders bij de duur van het videobelcontactmoment telkens het belang van [minderjarige] en zijn belastbaarheid vooropstellen. Het meer of anders door de vader verzochte wijst de rechtbank op dit punt af.
Het verblijf van [minderjarige] tijdens de Nederlandse vakanties
4.32.
De vader heeft een vakantieregeling verzocht, zolang [minderjarige] nog tijdelijk in Nederland verblijft. Begeleiding van de contacten tussen de vader en [minderjarige] is volgens de vader niet nodig. Hij heeft een goede band met [minderjarige] . Verder is de vader bang dat [minderjarige] onvoldoende zichzelf kan zijn en zich niet vrij kan uiten met begeleiding erbij. Tot slot vindt de vader het in het belang van [minderjarige] dat contact heeft met zijn overige familieleden in Moldavië, waaronder zijn halfzusje.
4.33.
De moeder vindt dat contact alleen onder begeleiding kan plaatsvonden. Bij de moeder bestaat met name de vrees dat de vader [minderjarige] zal meenemen naar Moldavië en niet meer met hem zal terugkeren, onder meer door een afscheidsbrief die de vader haar heeft geschreven. Daarbij komt ook dat [minderjarige] zijn vader al lange tijd niet heeft gezien en het contact rustig moet worden opgebouwd. Volgens de moeder is de vader veroordeeld voor diverse strafbare feiten, waaronder witwassen, belastingontduiking en overtreding van artikel 78(2) van het Wetboek van Administratieve Overtredingen van Moldavië.
4.34.
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken, is voor de rechtbank duidelijk geworden dat er tussen de moeder en de vader gebrek aan vertrouwen is. De moeder heeft geen vertrouwen in een veilige terugkeer van [minderjarige] . Hoewel de rechtbank die vrees van de moeder invoelbaar acht als gevolg van de afscheidsbrief die de vader heeft geschreven, heeft de vader op de zitting verklaard dat die brief is geschreven vanuit zijn emoties door het gemis en gebrek aan het fysieke contact met [minderjarige] . Ook dat gemis acht de rechtbank gelet op de ontstane contactbreuk tussen de vader en [minderjarige] invoelbaar. Verder heeft de vader op de zitting verklaard dat hij [minderjarige] zal terugbrengen en dat hij inziet dat [minderjarige] zijn moeder nodig heeft. Daarnaast heeft de vader op de zitting verklaard dat hij begrijpt dat het niet terugkeren van [minderjarige] naar zijn moeder in Nederland voor problemen zal zorgen omdat [minderjarige] hier zijn eigen leven heeft, naar school gaat en vrienden heeft. De vader wil dat het goed gaat met [minderjarige] .
4.35.
De oplossing die zowel de moeder als de Raad aandraagt om de contactmomenten te begeleiden en die in duur en in frequentie op te bouwen, vindt de rechtbank mede gelet op de door de moeder gestelde voorwaarden niet haalbaar. Zo wil de moeder een maand van tevoren weten wanneer een contactmoment plaatsvindt en wil zij dat een Roemeens sprekende begeleider tijdens de contactmomenten aanwezig is. Voor de vader geldt dan dat hij telkens voor een beperkt aantal uren naar Nederland moet reizen. De rechtbank vindt dat praktisch niet uitvoerbaar, terwijl [minderjarige] en zijn vader wel recht hebben op (fysiek) contact met elkaar. De rechtbank zal daarom hierna een opbouwende onbegeleide contactregeling vaststellen die ernaar toewerkt dat [minderjarige] tijdens de Nederlandse vakanties bij zijn vader is. Hierbij weegt de rechtbank mee dat [minderjarige] en de vader al geruime tijd drie keer per week videobelcontact hebben, zodat de vader en [minderjarige] op die wijze al vertrouwd zijn met elkaar. Verder neemt de rechtbank de uitlatingen van de vader op de zitting over het terugkeren van [minderjarige] bij zijn moeder in Nederland mee. De rechtbank vertrouwt erop dat de vader in het belang van [minderjarige] zijn toezeggingen gestand zal (blijven) doen. De moeder is tenslotte voor [minderjarige] zijn primaire hechtingfiguur en [minderjarige] heeft het centrum van zijn belangen op dit moment in Nederland. De rechtbank kan zich voorstellen dat de moeder ondanks de herhaalde toezeggingen de onbegeleide contacten tussen de vader en [minderjarige] spannend vindt. Desalniettemin rust op de moeder, als hoofdverzorgende ouder, zowel naar Nederlands als naar Moldavisch recht de verplichting om de contacten tussen de vader en [minderjarige] te waarborgen. [11] De feitelijke situatie is nu eenmaal zo dat [minderjarige] , als gevolg van de tijdelijke verhuizing, in Nederland woont en zijn vader in Moldavië. Dat ontslaat de moeder echter niet van haar verplichting om de contacten tussen de vader en [minderjarige] te waarborgen.
4.36.
De rechtbank zal een opbouwende contactregeling vaststellen waarbij [minderjarige] en zijn vader contact met elkaar hebben:
  • drie achtereenvolgende dagen op in onderling overleg te bepalen data in 2025 in Nederland: een vrijdag voor de duur van 2 uur, een zaterdag voor de duur van 4 uur, een zondag voor de duur van 8 uur;
  • tijdens de tweede week van de Kerstvakantie in 2025 in Nederland: drie achtereenvolgende dagen: de eerste dag 8 uur, de tweede dag vanaf 10.00 uur met een overnachting tot de derde dag 17.00 uur;
  • in de even jaren: de voorjaarsvakantie;
  • de eerste week van de meivakantie;
  • drie aaneengesloten weken tijdens de zomervakantie, in 2026 (of de even jaren) de laatste drie weken van de schoolvakantie;
  • in de oneven jaren: de herfstvakantie;
  • vanaf 2026: iedere tweede helft van de kerstvakantie.
4.37.
Het meer of anders door de vader verzochte wijst de rechtbank af, waaronder de verzochte dwangsom. De rechtbank wil de moeder de kans geven om hieraan uitvoering te geven. Bovendien weegt de rechtbank daarin mee dat de ouders op de zitting hebben toegezegd zich in te willen zetten voor mediation om zo de communicatie te verbeteren. Ook daarom vindt de rechtbank het verbinden van een dwangsom op dit moment niet aangewezen.
4.38.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat het aan de ouders is, al dan niet met behulp van/via hun advocaten, om voor de uitvoering van de vakantieregeling nadere afspraken met elkaar te maken over concrete data, begin- en eindtijdstippen en de overdracht van [minderjarige] .
Permanente reispermissie
4.39.
De rechtbank zal ter uitvoering van de vakantieregeling de vader met ingang van de voorjaarvakantie 2026 vervangende toestemming verlenen om met [minderjarige] gedurende die periode heen en weer van en naar Moldavië en Nederland. Met de moeder, is de rechtbank voor het overige van oordeel dat per vakantie/omstandigheid zal moeten worden beoordeeld of de beoogde vakantie/reis in het belang van [minderjarige] kan worden geacht. Het meer of anders verzochte wijst de rechtbank daarom af.
Afgifte Moldavisch paspoort
4.40.
Het verzoek van de vader tot afgifte van het Moldavische paspoort van [minderjarige] zal de rechtbank uitsluitend toewijzen voor de uitvoering van de vakantieregeling. Het Moldavische paspoort zal met ingang van de Nederlandse voorjaarsvakantie ofwel telkens aan [minderjarige] moeten worden meegeven of worden afgeven bij zijn overdracht. Voor het overige heeft de vader het belang bij zijn verzoek niet onderbouwd. De rechtbank wijst daarom het meer of anders door de vader verzochte af. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.37 en op dezelfde gronden, wijst de rechtbank ook de verzochte dwangsom af.
Vervangende toestemming voor de aanvraag voor een Roemeens paspoort voor [minderjarige]
4.41.
Partijen zijn het erover eens dat het Roemeense paspoort van [minderjarige] is verlopen. Het belang voor [minderjarige] om te beschikken over een Roemeens paspoort is naar het oordeel van de rechtbank door de moeder voldoende onderbouwd. Zo heeft [minderjarige] dit nodig om discussies over zijn verblijfstatus in Nederland en discussies over de toegang tot gezondheidszorg en -sociale diensten te voorkomen. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder daarom toe.
Informatie over de basisschool en BSO van [minderjarige]
4.42.
Het verzoek van de vader dat de moeder hem informeert over plaats- en adres van de basisschool en BSO van [minderjarige] wijst de rechtbank af. De moeder heeft immers informatie over de BSO en de basisschool in deze procedure overgelegd. Wel benadrukt de rechtbank dat op de moeder als hoofdverzorgende ouder, zowel naar Nederlands als Moldavisch recht, de verplichting rust om de vader te informeren. [12]
Het verplicht wenden van de ouders tot de Commissie voor kinderbescherming van het Directoraat voor de bescherming van de rechten van het kind
4.43.
De vader heeft dit verzocht voor de situatie dat, zo begrijpt de rechtbank, [minderjarige] definitief terugkeert naar Moldavië. Die situatie is niet aan de orde. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt als videobelcontactregeling tussen de vader en de minderjarige
[naam], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] , Republiek Moldavië vast dat [minderjarige] en de vader iedere woensdag van 18.00 tot 19.00 uur en iedere zaterdag en zondag van 10.00 tot 11.00 uur Nederlandse tijd videobelcontact met elkaar hebben, wanneer [minderjarige] nog tijdelijk in Nederland verblijft;
5.2.
stelt de volgende vakantieregeling tussen de vader en [minderjarige] vast:
  • drie achtereenvolgende dagen in 2025 in Nederland: een vrijdag voor de duur van 2 uur, een zaterdag voor de duur van 4 uur, een zondag voor de duur van 8 uur;
  • tijdens de tweede week van de Kerstvakantie in 2025 in Nederland: drie achtereenvolgende dagen: de eerste dag 8 uur, de tweede dag vanaf 10.00 uur met een overnachting tot de derde dag 17.00 uur;
  • in de even jaren: de voorjaarsvakantie;
  • de eerste week van de meivakantie;
  • drie aaneengesloten weken tijdens de zomervakantie, in 2026 (of de even jaren) de laatste drie weken van de schoolvakantie;
  • in de oneven jaren: de herfstvakantie;
  • vanaf 2026: iedere tweede helft van de kerstvakantie,
waarbij het aan de ouders is, al dan niet met behulp van/via hun advocaten, om voor de uitvoering van deze vakantieregeling nadere afspraken met elkaar te maken over concrete data, begin- en eindtijdstippen en de overdracht van [minderjarige] ;
5.3.
verleent aan de vader toestemming, welke de toestemming van de moeder vervangt, om met ingang van de (Nederlandse) voorjaarsvakantie 2026 en ter uitvoering van de onder 5.2 genoemde vakantieregeling gedurende die perioden met [minderjarige] heen en weer te reizen tussen Moldavië en Nederland;
5.4.
veroordeelt de moeder tot afgifte van het Moldavische paspoort van [minderjarige] aan de vader voor de uitvoering van de onder 5.2 genoemde vakantieregeling, waarbij het Moldavische paspoort van [minderjarige] met ingang van de Nederlandse voorjaarsvakantie in 2026 telkens aan [minderjarige] moeten worden meegeven of worden afgeven bij zijn overdracht;
5.5.
verleent aan de moeder toestemming, welke de toestemming van de vader vervangt, om voor [minderjarige] een Roemeens paspoort aan te vragen;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst al het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Mesman, mr. S.S. van Nijen en mr. E. van Dusschoten, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Verhoef, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7 lid 1 Brussel II-ter.
2.Artikel 10 lid 2 Brussel II-ter.
3.Zie o.m. de Tweede Finse zaak (ECLI:EU:C:2009:225) en de Mecredi-zaak (ECLI:EU:C:2010:829).
4.Artikel 15 HKBV 1996.
5.Hoge Raad 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513.
6.Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838.
7.Hoge Raad 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1265.
8.Artikel 7 Brussel II-ter.
9.Artikel 15 HKBV 1996.
10.Artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek.
11.Artikel 1:247 BW respectievelijk artikel 64 lid 2 sub 2 en 3 FW.
12.Artikel 1:377b BW respectievelijk artikel 64 lid 4 FW.