ECLI:NL:RBGEL:2025:85

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11185153 \ BR VERZ 24-629 \ 814
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verhoging van verkeersboetes in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 9 januari 2025 uitspraak gedaan over de verhoging van verkeersboetes per 1 maart 2024. Betrokkene, die als fietser een mobiel elektronisch apparaat vasthield, had een boete van € 160,- opgelegd gekregen. Hij stelde beroep in tegen de beslissing van de officier van justitie, die het administratief beroep ongegrond had verklaard. Betrokkene betwistte de rechtmatigheid van de verhoging van de boete, die volgens hem in strijd was met het verbod van détournement de pouvoir en het evenredigheidsbeginsel. Hij voerde aan dat de verhoging van 4,3% onrechtmatig was en dat de verhoging niet voldoende was gemotiveerd.

De kantonrechter oordeelde dat de verhoging van het boetetarief niet onverbindend was. De rechter stelde vast dat de verhoging van de tarieven was vastgesteld met een algemeen verbindend voorschrift en dat de verhoging van 5,7% voor inflatiecorrectie niet onrechtmatig was. De kantonrechter concludeerde dat de verhoging van het boetebedrag van € 150,- naar € 160,- niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen. Het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de juridische kaders waarbinnen de verhoging van verkeersboetes moet worden getoetst, waaronder de toetsing aan hogere regelgeving en de materiële algemene rechtsbeginselen. De kantonrechter bevestigde dat de verhoging van de boete niet alleen mag worden beoordeeld op basis van de ernst van de gedraging, maar ook op basis van politieke en budgettaire overwegingen. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die de rechter maakt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van boeteverhogingen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zitting gehouden in Arnhem
zaakgegevens 11185153 \ BR VERZ 24-629 \ 814
cjib-nr / registratienr 265027789 / 019V80
zitting van 29 november 2024
beslissing inzake Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van

[betrokkene]

wonende te [adres], [postcode] [woonplaats]
betrokkene
procederend in persoon
tegen

de officier van justitie

Procesverloop

1. Aan betrokkene is met de inleidende beschikking van 6 juni 2024 een boete opgelegd van € 160,-. De boete is opgelegd vanwege het als fietser vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat op 23 maart 2024 op het Keizer Karelplein te Nijmegen. De officier van justitie heeft het tegen de inleidende beschikking ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
2. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Het beroep is behandeld op de zitting van de kantonrechter van 29 november 2024. Betrokkene is verschenen.

Overwegingen

De standpunten van betrokkene en van de officier van justitie
3.1.
Betrokkene erkent dat hij de gedraging heeft verricht en dat het een overtreding betreft waarvoor een boete kan worden opgelegd. Het beroep is uitsluitend gericht tegen de hoogte van de boete. Betrokkene is het niet eens met de verhoging van de boetebedragen in het Besluit indexering verkeersboetes 2024.
3.2.
Betrokkene wijst erop dat met ingang van 1 maart 2024 de boetes waarop de Wahv van toepassing is, de Wahv-boetes, met 10% zijn verhoogd. Van die verhoging betreft 5,7% jaarlijkse indexering en 4,3% van de verhoging is bedoeld om gaten in de rijksbegroting mee te dichten. Naar de mening van betrokkene is de verhoging met 4,3% onrechtmatig en daarmee onverbindend.
3.3.
Het standpunt van betrokkene is onderbouwd met een verwijzing naar het rapport ‘Boetestelsels in Balans’ van 24 mei 2023, waarin het College van procureurs-generaal (College) onder meer concludeert dat er een problematische scheefgroei is ontstaan tussen Wahv-boetes en boetes voor overtredingen en misdrijven die via het strafrecht worden afgedaan. Deze scheefgroei is ontstaan door jarenlange indexeringen en incidentele verhogingen van Wahv-boetes. De verhouding tussen de hoogte van de boetetarieven en de ernst van de gedraging is volgens het College bij Wahv-boetes onder druk komen te staan. Het College doet de aanbeveling de boetes voor 2024 te verlagen of ongewijzigd te laten.
Ook wijst betrokkene op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (Afdeling advisering) over het ontwerpbesluit tot verhoging van de verkeersboetes. [1] De Afdeling advisering acht de toelichting op de verhoging van de tarieven in het ontwerpbesluit - de rijksbrede dekkingsopgave - niet valide en adviseert om in de toelichting op het besluit dragend te motiveren waarom het verhogen van de verkeersboetes noodzakelijk en proportioneel is in het licht van het bestraffen en voorkomen van verkeersovertredingen en om daarnaast dragend te motiveren dat de verhoogde boetetarieven zich tot de strafrechtelijke boetetarieven verhouden. Indien dat niet mogelijk is dient van de voorgestelde verhoging te worden afgezien, aldus de Afdeling advisering.
Ook heeft betrokkene gewezen op de Nota van Toelichting bij het Besluit indexering verkeersboetes 2024 [2] waarin het advies van de Afdeling advisering niet is opgevolgd, op een in de Tweede Kamer aangenomen motie van Kamerlid El Abassi om de verkeersboetes met 4,3% te verlagen en op het daarop volgende Kamerdebat, waarbij de Minister van Justitie en Veiligheid heeft besloten geen uitvoering aan die motie te geven.
3.4.
Betrokkene voert aan dat de verhoging van de boetetarieven in strijd is met het verbod van détournement de pouvoir, met het evenredigheidsbeginsel, met het motiveringsbeginsel en met artikel 6 van het EVRM. Betrokkene stelt dat het Besluit indexering verkeersboetes 2024 onverbindend is, althans voor zover het de verhoging van 4,3 % betreft. Betrokkene vraagt het beroep gegrond te verklaren, het besluit van de officier van justitie te vernietigen en al dan niet zelf in de zaak te voorzien door de boete te matigen.
3.5.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij bij het opleggen van een verkeersboete zoals hier aan de orde de tarieven dient te hanteren zoals die gelden ten tijde van de gedraging. De officier van justitie stelt dat als er sprake is van een disbalans tussen Wahv-boetes en strafrechtrechtelijke boetes, dat nog niet betekent dat Wahv-boetes onevenredig hoog zijn.

Het oordeel van de kantonrechter

4. De kantonrechter is van oordeel dat de verhoging van het boetetarief voor de door betrokkene begane overtreding niet onverbindend is. Vanwege de verhoging van de tarieven kan er wel eerder een reden zijn voor de kantonrechter om de boete te matigen, maar betrokkene heeft geen omstandigheden aangevoerd waarom de kantonrechter in dit geval de boete zou moeten matigen. Het beroep is daarom ongegrond. Dit oordeel zal de kantonrechter hierna toelichten.
Beoordelingskader
5.1.
De boetetarieven, zoals die per 1 maart 2024 zijn gewijzigd, zijn neergelegd in de bijlage bij de Wahv. Deze verhoogde boetetarieven zijn vastgesteld met een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin. Het opleggen van een boete op grond van de Wahv is een zogenoemd gebonden besluit. Dit betekent dat als een bepaalde gedraging is verricht daar een boete voor wordt opgelegd overeenkomstig het in de bijlage neergelegde boetetarief.
5.2.
Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechters volgt dat een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, door de rechter ‘exceptief’ kan worden getoetst. Dat betekent dat de rechter het algemeen verbindende voorschrift toetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving en aan ongeschreven recht. Tot het hogere recht waaraan een algemeen verbindend voorschrift kan worden getoetst behoren de zogenoemde materiële algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel [3] en het verbod van détournement de pouvoir. Dit is het verbod om een bevoegdheid te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven. Ook formele rechtsbeginselen zoals het beginsel van een deugdelijke motivering (motiveringsbeginsel) horen tot het hogere recht waaraan een algemeen verbindend voorschrift kan worden getoetst. [4]
5.3.
Bij toetsing van een algemeen verbindend voorschrift aan algemene rechtsbeginselen heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. De intensiteit van de rechterlijke beoordeling van een algemeen verbindend voorschrift is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en de inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. De rechterlijke beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt.
Omvang van de beoordeling
6. De kantonrechter is door betrokkene gevraagd om te oordelen dat het (volledige) Besluit indexering verkeersboetes 2024 onverbindend is. De bijlage bij de Wahv bevat een zeer omvangrijk aantal boetebedragen die via zogenoemde feitcodes zijn gerangschikt. Het Besluit indexering verkeersboetes 2024 heeft ook niet op alle boetebedragen in de bijlage een zelfde uitwerking, aangezien de tarieven feitelijk niet in gelijke mate zijn verhoogd. De kantonrechter zal zich daarom in deze procedure bij de exceptieve toetsing dienen te beperken tot het beoordelen van de verbindendheid van het boetebedrag dat geldt voor de door betrokkene verrichte gedraging (feitcode R545). Betrokkene heeft ook geen rechtstreeks belang [5] bij een beoordeling door de kantonrechter van de verbindendheid van álle met het Besluit indexering verkeersboetes 2024 gewijzigde boetebedragen.
Feitelijke verhoging van het sanctiebedrag
7.1.
In de toelichting bij het Besluit indexering verkeersboetes 2024 [6] staat dat de boetetarieven voor 2024 zijn verhoogd met een jaarlijkse indexering van 5,7 procent en dat ze aanvullend zijn verhoogd met een percentage van 4,3 procent. De toelichting vermeldt daarbij, voor zover hier van belang:
“De verhoging is toegepast op de niet-afgeronde bedragen die de voorgaande aanpassingen van de tarieven hebben opgeleverd. Dit betekent bijvoorbeeld dat de onderhavige verhoging kan zijn toegepast op een bedrag van € 103,20 (willekeurig gekozen) en niet op het afgeronde bedrag dat in de laatst gepubliceerde bijlage is opgenomen (in het voorbeeld € 100,–). (..) Alle overige sancties van de onder de Wahv vallende verkeersovertredingen berusten op een uniform beoordelingskader van het openbaar ministerie. Dit zogeheten tarievenhuis vormt een beoordelingskader voor alle tarieven van feiten die zijn opgenomen in de bijlage van de Wahv en bijlage I van het Besluit OM-afdoening. De hoogte van deze sancties wordt afgerond op een veelvoud van € 5,– bij bedragen tot € 100,– en op een veelvoud van € 10,– bij bedragen vanaf € 100,–.”
7.2.
De bovenstaande methodiek heeft ertoe geleid dat niet alle boetetarieven met het Besluit indexering verkeersboetes 2024 ten opzichte van het voorgaande jaar daadwerkelijk met 10% zijn verhoogd. De boete die aan betrokkene is opgelegd (feitcode R545) is verhoogd van € 150,- naar € 160,- en is daarmee feitelijk 6,67% hoger dan het boetetarief dat vóór 1 maart 2024 voor deze gedraging gold.
Inflatiecorrectie
8.1.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het Gerechtshof) heeft in de arresten van 21 juni 2016 [7] en 2 november 2023 [8] geoordeeld dat de ernst van het feit een factor is die van belang is bij het bepalen van de hoogte van de Wahv-boete, maar dat niet kan worden geoordeeld dat andere factoren daarbij geen rol kunnen spelen. Het Gerechtshof heeft daarbij overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de wetgever heeft beoogd de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijzigingen van de hoogte van het sanctiebedrag te beperken tot een periodieke aanpassing aan de consumentenprijsindex en de afstemming van het boetebedrag aan de hand van de ernst van de gedraging in vergelijking tot soortgelijke feiten.
8.2.
De kantonrechter is met verwijzing naar de onder 8.1. genoemde arresten van het Gerechtshof van oordeel dat gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wahv de geldontwaarding een rol kan en mag spelen bij het vaststellen van de hoogte van een boetebedrag. Hieruit volgt dat 5,7 % van de indexering alleen al daarom niet onverbindend is, omdat die een aanpassing aan de consumentenprijsindex (inflatiecorrectie) betreft.
Verbod van détournement de pouvoir
9. De kantonrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de resterende verhoging van het boetetarief met ongeveer één procent, die de inflatiecorrectie te boven gaat, onverbindend is vanwege strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Dit gedeelte van de verhoging zou weliswaar énig effect kunnen hebben op de verkeersveiligheid, maar is gelet op de toelichting bij het Besluit indexering verkeersboetes ingegeven door budgettaire overwegingen. Van strijd met het verbod van détournement de pouvoir is daarmee echter geen sprake. De kantonrechter leidt uit de onder 8. genoemde arresten af dat bij het bepalen van de hoogte van een boetetarief niet alleen mag worden gekeken naar de ernst van de gedraging, of naar de door de Afdeling advisering genoemde verkeersveiligheid, maar dat de regelgever ook enige eigen politiek-bestuurlijke beslissingsruimte toekomt. Mede gezien de terughoudendheid waarmee de rechter politiek-bestuurlijke afwegingen moet beoordelen, acht de kantonrechter daarom geen gronden aanwezig voor het oordeel dat de verhoging van het boetebedrag boven de inflatiecorrectie louter is ingegeven door een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven.
Evenredigheidsbeginsel
10. Met betrekking tot de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel heeft betrokkene er op gewezen dat volgens het College sprake is van een scheefgroei tussen de boetetarieven ingevolge de Wahv en de boetes die onder het strafrecht vallen. Die scheefgroei ontstaat mede doordat het College en de minister door de jaren heen niet telkens dezelfde keuze hebben gemaakt bij het periodiek indexeren van boetetarieven. Wat daar verder ook van zij, de kantonrechter stelt vast dat de verhoging van het sanctiebedrag voor feitcode R545 boven de inflatiecorrectie per 1 maart 2024 ongeveer één procent bedraagt. Deze verhoging is relatief gering. Om die reden acht de kantonrechter de verhoging als zodanig niet onrechtmatig vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Artikel 6 van het EVRM
11. Betrokkene heeft er op gewezen dat uit de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, een systeem van wettelijk vastgestelde bestraffende sancties niet uitsluit en het bestuur en de rechter in beginsel van de door de wetgever gemaakte vaststelling dienen uit te gaan, mits de wettelijke bepalingen met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel tot stand zijn gekomen. [9] Zoals de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld is de verhoging van het boetebedrag als zodanig niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Van strijd met artikel 6 van het EVRM is al om die reden geen sprake.
Motivering
12.1.
Voor zover betrokkene stelt dat de verhoging van het tarief niet deugdelijk is gemotiveerd, overweegt de kantonrechter dat de enkele vaststelling dat het voorschrift in strijd zou zijn met het motiveringsbeginsel niet voldoende is om het algemeen verbindend voorschrift onverbindend te achten. [10] Ook in zoverre kan het beroep van betrokkene niet slagen.
12.2.
De kantonrechter concludeert dat de verhoging van het boetebedrag voor feitcode R545 van € 150,- naar € 160,- niet onverbindend is.
Buiten toepassing laten of matiging van de boete
13. De aan de betrokkene opgelegde boete betreft een gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift. De kantonrechter moet bij een beroep op het evenredigheidsbeginsel in beginsel ook beoordelen of het algemeen verbindend voorschrift buiten toepassing moet worden gelaten. Daartoe is aanleiding als de toepassing ervan zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dat is het geval als bijzondere omstandigheden maken dat het algemeen verbindend voorschrift leidt tot een onevenwichtige uitkomst. [11]
14. De kantonrechter overweegt dat bij een Wahv-boete niet snel aan de orde zal zijn dat de verhoging van een boetebedrag buiten toepassing moet worden gelaten wegens bijzondere omstandigheden die tot een onevenwichtige uitkomst leiden. Wanneer de kantonrechter een Wahv-boete wegens individuele omstandigheden te hoog vindt, ligt het immers in de rede dat de opgelegde boete vanwege die omstandigheden al met 50 procent of tot nihil wordt gematigd. Aan de vraag of de verhoging van de boete met één of enkele procenten buiten toepassing had moeten worden gelaten hoeft dan niet meer te worden toegekomen. De kantonrechter verwacht overigens wel dat na de verhoging van boetetarieven per 1 maart 2024 er eerder dan voorheen reden zal zijn om wegens individuele omstandigheden een boete te matigen met 50% of om de boete op nihil te stellen.
15. In dit geval is er geen aanleiding om de boete te matigen, omdat betrokkene geen individuele omstandigheden heeft aangevoerd die daartoe aanleiding geven.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De kantonrechter:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. G.W.B. Heijmans, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De kantonrechter,
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, doch alleen indien:
a. de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. het beroepschrift niet-ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.
Het beroepschrift dient schriftelijk te worden ingediend bij de rechtbank Gelderland, Team strafrecht, Mulderzaken, kamer C.1.14, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem en dient door degene die beroep heeft ingesteld, of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend. Beroepschriften die per e-mail worden ingediend, kunnen gezien de wettelijke regeling niet in behandeling worden genomen.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting wordt gevraagd waarbij u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Een afschrift van deze uitspraak is aan betrokkene en de officier van justitie verzonden op:

Voetnoten

1.Advies van 15 november 2023, Staatscourant 2024, nr. 186
2.Stb 2023, 518.
3.Het evenredigheidsbeginsel is neergelegd in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Vgl: ABRvS 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452, onder 6; CBB 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, onder 6.1 en verder.
5.Vergelijk artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
6.Besluit van 20 december 2023, Stb. 2023, 518.
9.Betrokkene verwijst onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2851.
10.Dit volgt uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, onder 6.9.
11.Dit volgt uit de in voetnoot 7 genoemde uitspraak onder 7.1.