ECLI:NL:GHARL:2016:4986

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016
Zaaknummer
WAHV 200.183.146
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Beswerda
  • J. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot matiging van een administratiefrechtelijke sanctie in verkeerszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 20 november 2015. De zaak betreft een administratiefrechtelijke sanctie die was opgelegd aan de betrokkene, die als kentekenhouder een boete van € 230,- had gekregen voor het niet stoppen voor rood licht op 19 oktober 2014. De kantonrechter had deze boete gematigd tot € 145,-, maar de officier van justitie ging hiertegen in hoger beroep.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte aanleiding heeft gezien om de hoogte van de sanctie te matigen. Het hof concludeert dat de wetgever niet heeft beoogd om de wijzigingen van de hoogte van het sanctiebedrag te beperken tot een periodieke aanpassing aan de consumentenprijsindex. De kantonrechter had in zijn beslissing verwezen naar een eerdere uitspraak van 30 oktober 2015, maar het hof oordeelt dat deze verwijzing niet correct was. Het hof stelt vast dat de hoogte van de sanctie voor de gedraging in overeenstemming is met de wet en dat er geen omstandigheden zijn die nopen tot matiging van het bedrag van de sanctie.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Tevens is er geen aanleiding gezien voor het toekennen van een kostenvergoeding.

Uitspraak

WAHV 200.183.146
21 juni 2016
CJIB 185205595
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 20 november 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 145,-.

Het procesverloop

De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratiefrechtelijke sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “Niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 19 oktober 2014 om 14:48 uur op de [straat] te [plaats] met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De kantonrechter heeft bij de bestreden beslissing onder verwijzing naar de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 30 oktober 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6950, het bedrag van de sanctie gematigd tot € 145,-. De officier van justitie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
3. De betrokkene, die niet heeft ontkend op de in de inleidende beschikking vermelde datum, tijd en plaats met het voertuig met het aldaar genoemde kenteken, door rood licht te zijn gereden, vindt het juist dat de rechter de hoogte van de boete bepaalt en daarbij rekening kan houden met omstandigheden die de strafbaarheid mede bepalen. Voorts heeft de betrokkene aangevoerd dat er ook andere redenen zijn voor matiging van de sanctie, namelijk dat de verkeerslichten erg krap stonden afgesteld en hij geen gevaar heeft veroorzaakt, zodat de opgelegde boete in geen verhouding staat tot het gepleegde feit.
4. Gelet op de stukken van het geding en in aanmerking genomen dat de betrokkene zulks niet ontkent, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Mede gelet op hetgeen de officier van justitie in hoger beroep heeft aangevoerd en op het daartegen gevoerde verweer van de betrokkene, dient het hof vervolgens te beoordelen of er redenen zijn die nopen tot matiging van de opgelegde sanctie.
5. Artikel 2 van de WAHV luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Provinciewet of de Gemeentewet, kunnen op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard uitgesloten.
3. Voor elke gedraging bepaalt de in het eerste lid bedoelde bijlage de aan de Staat te betalen geldsom. Deze geldsom kan per gedraging niet meer zijn dan het bedrag van de geldboete van de eerste categorie.
5. De in het eerste lid bedoelde bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. De voordracht van deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
6. Een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het vijfde lid, wordt vastgesteld op voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu."
6. Ingevolge artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht beloopt de boete die voor een geldboete van de eerste categorie ten hoogste kan worden opgelegd per 1 januari 2014 een bedrag van € 405,-.
7. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de WAHV kan het beroep bij de kantonrechter worden ingesteld ter zake dat de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat hij, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen.
8. Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen volgt dat in WAHV-zaken de hoogte van de administratieve sanctie wordt bepaald in de in artikel 2, eerste lid, van de WAHV bedoelde bijlage. Deze bijlage, en daarmee de hoogte van het sanctiebedrag, kan worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur. De kantonrechter kan (vol) toetsen of de officier van justitie op grond van de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden de sanctie had moeten vernietigen of gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen.
9. In de hiervoor bedoelde de bijlage is de hoogte van de sanctie voor de onderhavige gedraging bepaald op € 230,-, en wel bij het Besluit van 11 december 2013 tot wijziging van de bijlage, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en het Besluit OM-afdoening in verband met onder meer de jaarlijkse indexering van de tarieven (gepubliceerd: Stbl. 2013, 543).
10. De kantonrechter is in de bestreden beslissing overgegaan tot matiging van het bedrag van de sanctie. Daartoe is verwezen naar de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 30 oktober 2015. In die beslissing heeft de kantonrechter overwogen dat uit de Nota van Toelichting bij het zogeheten Tarievenhuis (Besluit van 8 oktober 2005, Staatsblad, nr. 555) is af te leiden dat de Minister sedert de invoering daarvan in 2006 bij de beoordeling van verhogingen van boetebedragen in het kader van artikel 2 WAHV twee criteria hanteert, namelijk een periodieke aanpassing van de boetebedragen aan de consumentenprijsindex en de afstemming van het boetebedrag aan de hand van de ernst van de gedraging in vergelijking met soortgelijke feiten. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat ten aanzien van de jaren 2008, 2011 en 2012 uit de totstandkomings-geschiedenis van de Besluiten waarbij de boetebedragen zijn verhoogd is af te leiden dat de argumentatie voor die verhogingen onder meer is dat een financiële taakstelling moet worden gerealiseerd en dat voor een dergelijke verhoging artikel 2 van de WAHV geen grondslag biedt. Op die grond heeft de kantonrechter de Besluiten voor die jaren (deels) onverbindend verklaard en het bedrag van de sanctie in de voorliggende zaak dienovereenkomstig gematigd.
11. In de beslissing van 30 oktober 2015 heeft de kantonrechter, voor de beantwoording van de vraag in welke mate de tarieven dan wel de boetebedragen mogen worden verhoogd, bepalend geacht hetgeen in het hiervoor genoemde Tarievenhuis is bepaald. Het hof stelt vast dat dit Tarievenhuis geen wet in formele zin betreft, maar een algemene maatregel van bestuur. Dit betekent dat de in het Tarievenhuis vervatte regels de inhoud van een latere algemene maatregel van bestuur niet kunnen bepalen, noch anderszins als toetsingskader kunnen gelden voor een volgende algemene maatregel van bestuur.
12. Voorts stelt het hof vast dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WAHV (Memorie van Toelichting, artikelsgewijze toelichting, kamerstukken 1987-1988, 20329, nr. 3, blz. 37) kan worden afgeleid dat bij de bepaling van de hoogte van het sanctiebedrag de ernst van de gedraging een factor is die van belang is. Uit de tekst of de totstandkomingsgeschiedenis van de WAHV kan evenwel niet worden afgeleid dat andere factoren daarbij geen rol mogen spelen. In het bijzonder kan niet worden vastgesteld dat de wetgever heeft beoogd de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijzigingen van de hoogte van het sanctiebedrag te beperken tot een periodieke aanpassing aan de consumentenprijsindex en de afstemming van het boetebedrag aan de hand van de ernst van de gedraging in vergelijking tot soortgelijke feiten.
13. Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat niet kan worden geoordeeld dat het sanctiebedrag, zoals dat bij het hiervoor in overweging 9 genoemde Besluit voor de onderhavige gedraging is vastgesteld, de grenzen van de WAHV overschrijdt. Dit brengt mee dat bij de bepaling van de hoogte van de sanctie moet worden uitgegaan van dit bedrag.
14. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter in het onderhavige geval ten onrechte in hetgeen in de beslissing van de kantonrechter van 30 oktober 2015 is overwogen aanleiding gezien om over te gaan tot matiging van het bedrag van de sanctie.
15. Ook overigens is er naar het oordeel van het hof niet gebleken van omstandigheden die nopen tot matiging van het bedrag van de sanctie. Dat de betrokkene met zijn handelswijze geen gevaar voor andere weggebruikers heeft veroorzaakt of dat de verkeerslichten krap stonden afgesteld vormt geen omstandigheid die aanleiding geeft af te wijken van de vastgestelde tarieven. Het verrichten van een gedraging als de onderhavige kan op zichzelf het opleggen van een sanctie rechtvaardigen. De mogelijkheid tot oplegging van een sanctie voor een dergelijke gedraging heeft de wetgever niet afhankelijk gesteld van gevaarzetting. Daarom is niet van belang of door de gedraging sprake zou zijn geweest van gevaar dan wel dat de verkeerslichten krap zouden zijn afgesteld.
16. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter het beroep ten onrechte gedeeltelijk gegrond heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en, doende wat de kantonrechter had behoren te doen, het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
17. Het hof acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een kostenvergoeding.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, Beswerda en De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.