ECLI:NL:GHARL:2023:9284

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
Wahv 200.322.127
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • M. van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van het sanctiebedrag onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. De betrokkene, die als kentekenhouder een sanctie van € 250,- had ontvangen voor het doorrijden bij een rood verkeerslicht, was het niet eens met de hoogte van deze sanctie. Hij voerde aan dat het sanctiebedrag sinds de invoering van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) aanzienlijk was verhoogd en dat dit het vertrouwen van de burger in de overheid ondermijnt. Het hof oordeelde dat de hoogte van het sanctiebedrag bij algemene maatregel van bestuur is vastgesteld en dat de ernst van de overtreding daarbij een belangrijke factor is, maar dat andere factoren ook een rol kunnen spelen. De betrokkene had geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn beroep schriftelijk nader toe te lichten, maar had wel aanvullende stukken ingediend. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de bezwaren van de betrokkene tegen de hoogte van de sanctie niet gegrond waren. Het hof concludeerde dat de vaststelling van het sanctiebedrag een daad van regelgeving betreft en dat toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet aan de orde is. De gronden van de betrokkene werden verworpen, en het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.322.127/01
CJIB-nummer
: 243394607
Uitspraak d.d.
: 2 november 2023
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 21 november 2022, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
Er is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Wel is op 23 augustus 2023 nog een brief van de betrokkene binnengekomen. Een kopie daarvan is naar de advocaat-generaal verzonden. Op 11 oktober 2023 zijn nog nadere stukken van de betrokkene ontvangen. Ook daarvan is een kopie naar de advocaat-generaal verzonden.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 oktober 2023. De betrokkene is verschenen.
De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door [naam1] .

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 250,- voor: “doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat”. Deze gedraging zou zijn verricht op 4 augustus 2021 om 15:06 uur op de S102, Raamweg, in ‘sGravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene is het niet eens met de hoogte van de sanctie. Hij voert daartoe het volgende aan. Het sanctiebedrag voor deze gedraging is sinds de invoering van de Wahv ongeveer vervijfvoudigd. Een overheid die sancties gebruikt als leniging van de noden van de staatkas - fundamenteel, maar volstrekt onnodig - stelt het vertrouwen van de burger in de integriteit van het overheidshandelen op de proef. In feite wordt de burger op die manier uitgenodigd om overtredingen te begaan. Het hof dient daarom terug te komen van eerdere jurisprudentie. Uit de verwijzingen van de Minister in de Memorie van Toelichting bij de Wahv naar besluiten uit 1959 (Besluit transactie in handen der politie 1959, Stb. 1959, 127) en 1978 (Besluit Politietransactie van 18 april 1978, Stb. 1978, 192) en de toelichtingen daarop, blijkt dat het de bedoeling van de wetgever bij de invoering van de Wahv is geweest aan te sluiten bij de rechtspraak van de kantonrechters, die louter als uitgangspunten voor straftoemeting kozen voor de aard en de ernst van de overtredingen, waarbij de geldontwaarding uiteraard niet buiten beschouwing werd gelaten. De Wahv staat aanpassing van de hoogte van sancties aan de noden der schatkist echter niet toe, anders dan met expliciete toestemming van de Staten-Generaal.
De betrokkene voert verder aan dat met het vaststellen van de hoogte van de sanctie bij de Algemene maatregel van bestuur ex artikel 2, eerste lid, van de Wahv algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. De betrokkene wijst op het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het verbod van détournement de pouvoir en het evenredigheidsbeginsel.
Ten slotte heeft de betrokkene erop gewezen dat er, naast de sanctiebedragen, genoemd in de bijlage bij artikel 2, eerste lid, van de Wahv, nog drie andere stelsels voor straftoemeting bestaan, te weten het feitgecodeerde stelsel voor strafovertredingen, de strafvorderingsrichtlijnen van het openbaar ministerie en de oriëntatiepunten die door de zittende magistratuur worden gehanteerd bij de straftoemeting. Het openbaar ministerie concludeert in een recent rapport, met de titel Boetestelsels in balans, dat er sprake is van een disbalans tussen de verschillende boetestelsels en noemt een aantal argumenten tegen verhoging van de sanctiebedragen voor gedragingen in de zin van de Wahv. De reactie van het ministerie hierop is zodanig dat niet verwacht mag worden dat de Minister en het openbaar ministerie hier uit komen. Het is nu de taak van de rechter om het evenwicht te herstellen en de kloof tussen het recht en de concrete, steeds veranderende, samenleving te overbruggen.
3. De bezwaren van de betrokkene tegen de hoogte van de sanctie, houden niet verband met de wijze waarop de officier van justitie toepassing geeft aan het bepaalde in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv maar betreffen de hoogte van het door de regelgever voor de onderhavige gedraging vastgestelde sanctiebedrag. Het betreft het bedrag dat bij algemene maatregel van bestuur, namelijk het Besluit van 15 december 2020 tot wijziging van de bijlage, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, het Besluit OM-afdoening en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met onder meer de jaarlijkse indexering van de tarieven (Staatsblad 2020, 535) is vastgesteld.
4. Het hof heeft in zijn arrest van 21 juni 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:4986) uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wahv afgeleid dat bij de bepaling, bij Algemene maatregel van bestuur, van de hoogte van het sanctiebedrag de ernst van het feit een factor is die van belang is, maar dat niet kan worden geoordeeld dat andere factoren daarbij geen rol kunnen spelen. Het hof ziet in wat de betrokkene aanvoert met betrekking tot de totstandkomingsgeschiedenis van de Wahv geen aanleiding terug te komen op deze jurisprudentie en aan te nemen dat slechts de aard en de ernst van de overtredingen -met de geldontwaarding- een rol kunnen spelen bij het vaststellen van de hoogte van de sanctiebedragen. Uit de door de betrokkene genoemde passages uit de Memorie van Toelichting bij de Wahv kan wel worden afgeleid dat, met een opsomming in de bijlage van concrete gedragingen met daarbij behorend bedrag van de administratieve sanctie, destijds is aangesloten bij het Besluit politietransactie, maar niet dat de wijze waarop onder de vigeur van het Besluit politietransactie de hoogte van de transacties tot stand kwam, leidend dient te zijn voor de (toekomstige) vaststelling van de hoogte van de sanctiebedragen voor gedragingen in de zin van de Wahv.
5. De vaststelling van het sanctiebedrag bij Algemene maatregel van bestuur betreft een daad van regelgeving, niet van bestuur. Toetsing van dit algemeen verbindende voorschrift aan de door de betrokkene genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur is daarmee niet aan de orde. Voor zover de betrokkene met zijn pleidooi voor deze toetsing heeft beoogd aan te geven dat aan de inhoud van dit algemeen verbindende voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin, gebreken kleven, overweegt het hof dat bij de beoordeling van een dergelijk beroep geldt dat het bij het tot stand brengen van algemeen verbindende voorschriften in beginsel aan de materiële wetgever is voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen en dat de rechter het resultaat daarvan in beginsel moet respecteren. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een dergelijk algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige feilen kleven, dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten (vgl. ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waar de betrokkene ter zitting naar heeft verwezen van 8 april 1999, ECLI:NL:CRVB:1999:AA3992). Dat nu is hier niet gebleken.
6. Het beroep van de betrokkene op de disbalans van de verschillende boetestelsels, ten slotte, treft reeds hierom geen doel, omdat het rapport, waarop de betrokkene zijn conclusie dat er sprake is van disbalans baseert, niet het (in 2021 vastgestelde) sanctiebedrag voor de onderhavige gedraging, maar latere -toekomstige- verhogingen van de sanctiebedragen regardeert.
7. De gronden treffen geen doel. Er is geen aanleiding om de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer als waarom door de betrokkene is verzocht. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.