6.6.Daarnaast is op basis van de onderzoeksbevindingen aannemelijk dat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen eiser en de werkgever. Uit hun verklaringen volgt dat de werkafspraken slechts mondeling werden besproken. Ook waren er geen werkroosters. De werkgever heeft niks vastgelegd over de kwaliteit, zorgvuldigheid en productiviteit van eiser, ondanks dat dit was opgenomen in de arbeidsovereenkomsten. De werkgever heeft tijdens het gesprek met de toezichthouder/werkgever op 20 april 2022 hierover verklaard dat zij dit niet nodig vond, omdat het ging om haar vader. Met name dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke aanwijzing dat de familieverhouding overheerste in de (werk)relatie en dat er geen sprake was van een gezagsverhouding.
7. Alle bovengenoemde, en in de rapportage beschreven, feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun voor het standpunt van het UWV dat het niet aannemelijk is dat er sprake is geweest van een privaatrechtelijk dienstverband in de zin van artikel 3, eerste lid van de ZW tussen eiser en [naam bedrijf].
Eiser heeft niet met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk gemaakt dat het standpunt van het UWV onjuist is. Hij is wel in de gelegenheid gesteld om dit tegenbewijs te leveren. Zo is er is in de bezwaarprocedure nog gevraagd naar een fysieke agenda omdat hij had aangegeven dat hij die had. Hij heeft deze niet aangeleverd omdat hij die niet meer had. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser – al dan niet met hulp van de werkgever – kunnen proberen om op andere wijze tegenbewijs te leveren. Het tijdsverloop tussen het onderzoek en de periodes waar het om gaat zijn niet zo groot dat dit niet mogelijk is. In dit verband wordt opgemerkt het eerste onderzoek is uitgevoerd tijdens de tweede periode waar het om gaat.
Het bestreden besluit berust daarmee op een juiste feitelijke en juridische grondslag. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er dringende redenen om van de intrekking en terugvordering af te zien?
8. Eiser voert aan dat hij ten onrechte tegen een (veel te) strenge meetlat wordt gelegd. Er is geen rekening gehouden met het feit dat het onderzoek (in bezwaar) pas jaren nadat de arbeid is verricht, werd uitgevoerd. Dit terwijl het in vergelijkbare arbeidsverhoudingen niet of evenmin gebruikelijk is dat alles wordt vastgelegd. Daarnaast gaat het UWV voorbij aan het feit dat eiser arbeidsongeschikt is, en dat zijn houding en opstelling in het onderzoek (voor zover hem daarvan door het UWV een verwijt wordt gemaakt) grotendeels bij het ziektebeeld hoort.
9. In artikel 30a, tweede lid, en artikel 33, zesde lid, van de ZW is opgenomen dat het UWV kan besluiten om geheel of gedeeltelijk van intrekking of terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.