ECLI:NL:RBGEL:2025:5830

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
398486
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van zorgaanbieder voor niet geleverde zorg en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de gemeente Wijk bij Duurstede en verschillende zorgaanbieders, waaronder Helder Cothen B.V. en Driestroom c.s. De rechtbank oordeelt dat Helder Cothen tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgverplichtingen jegens de gemeente, door zorg die zij had moeten verlenen niet daadwerkelijk te leveren. Dit tekortschieten leidt tot aansprakelijkheid voor de schade die de gemeente lijdt, omdat zij zich heeft laten betalen voor zorg die niet is verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat Helder Cothen in de periode van 2015 tot en met 2020 niet alle vereiste zorg heeft verleend, wat resulteert in een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft Helder Cothen en Driestroom hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die de gemeente heeft geleden, en hen veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding. Daarnaast zijn er ook vorderingen in reconventie ingesteld door Helder Cothen en Excellent Care, die zijn afgewezen omdat de rechtbank oordeelt dat Driestroom c.s. de franchiseovereenkomst op juiste gronden heeft opgezegd. De rechtbank heeft ook de proceskosten verdeeld tussen de partijen, waarbij Helder Cothen en Excellent Care in het ongelijk zijn gesteld en zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/398486 / HA ZA 22-15 / 167 / 560
Vonnis in gevoegde zaken van 23 juli 2025
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/398486 / HA ZA 22-15 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WIJK BIJ DUURSTEDE
zetelend te Wijk bij Duurstede
advocaten: mr. M. Mussche en mr. L.M. Smelik te Utrecht
eiseres
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HELDER COTHEN B.V.
gevestigd in de gemeente Wijk bij Duurstede
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXCELLENT CARE COTHEN B.V.
gevestigd in de gemeente Wijk bij Duurstede
3.
[gedaagde in conventie 3]
wonende te [woonplaats]
4.
[gedaagde in conventie 4]
wonende te [woonplaats]
advocaat van de partijen 1 tot en met 4: mr. A.B. Noordhof te Eindhoven
5. de stichting
STICHTING DRIESTROOM
gevestigd in de gemeente Overbetuwe
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONDERNEMERSGROEP DE DRIESTROOM B.V.
gevestigd in de gemeente Overbetuwe
advocaten van de partijen 5 en 6: mr. L.A.P. Arends, mr. J.P.J.M. Naus en mr. R.E. Tak te Nijmegen
gedaagde partijen
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/388171 / HA ZA 21-257 van

1.de stichting STICHTING DRIESTROOM

gevestigd in de gemeente Overbetuwe
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONDERNEMERSGROEP DE DRIESTROOM B.V.
gevestigd in de gemeente Overbetuwe
advocaten: mr. L.A.P. Arends, mr. J.P.J.M. Naus en mr. R.E. Tak te Nijmegen
eiseressen in conventie
verweersters in reconventie
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HELDER COTHEN B.V.
gevestigd in de gemeente Wijk bij Duurstede
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXCELLENT CARE COTHEN B.V.
gevestigd in de gemeente Wijk bij Duurstede
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
3.
[gedaagde in conventie 3]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie
4.
[gedaagde in conventie 4]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie
advocaat: mr. P.A. Visser te Rotterdam
Partijen zullen hierna de gemeente Wijk bij Duurstede respectievelijk Helder Cothen, Excellent Care, [gedaagde in conventie 3] , [gedaagde in conventie 4] (tezamen Helder Cothen c.s.), Driestroom en ODD (tezamen Driestroom c.s.) worden genoemd.

1.De procedures in beide zaken

1.1.
Het verloop van de procedure met rolnummer 22-15 blijkt uit:
  • het vonnis van 22 februari 2023 in de gevoegde zaken;
  • de akte van 5 april 2023 van de zijde van Helder Cothen c.s. (met opgave getuigen en verhinderdata);
  • de akte vermeerdering van eis van 27 september 2023, genomen op de rol van 4 oktober 2023, van de zijde van de gemeente Wijk bij Duurstede (hierna te noemen: de akte van 27 september 2023);
  • proces-verbaal van getuigenverhoor op 30 oktober 2023;
  • conclusie na enquête tevens inhoudende antwoordakte inzake vermeerdering van eis van 10 januari 2024 van de zijde van Helder Cothen c.s.;
  • conclusie na enquête en na eisvermeerdering van 10 januari 2024 van de zijde van Driestroom c.s.;
  • antwoordconclusie na enquête van 6 maart 2024 van de zijde van de gemeente Wijk bij Duurstede.
1.2.
Het verloop van de procedure met rolnummer 21-257 blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 11 oktober 2023;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van Helder Cothen c.s. van 31 oktober 2023,
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor aan de zijde van Helder Cothen c.s. van 1 november 2023,
  • de akte bewijslevering aan de zijde van Helder Cothen c.s. van 29 november 2023,
  • het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor aan de zijde van Helder Cothen c.s. van 15 mei 2024,
  • de akte overlegging productie aan de zijde van Helder Cothen c.s. van 29 mei 2024,
  • de conclusie na enquête tevens bevattend een verzoek om terug te komen op de in het tussenvonnis gegeven bewijsopdracht van de zijde van Helder Cothen c.s. van 10 juli 2024,
  • de conclusie van antwoord na enquête van de zijde van Driestroom c.s. van 4 september 2024,
  • de akte uitlating producties van de zijde van Helder Cothen c.s. van 16 oktober 2024.
1.3.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald in de gevoegde zaken.

2.De verdere beoordeling in beide zaken

Het tussenvonnis van 22 februari 2023
2.1.
In het tussenvonnis van 22 februari 2023 heeft de rechtbank in de procedure met rolnummer 22-15 overwogen dat Driestroom c.s. jegens de gemeente Wijk bij Duurstede aansprakelijk is voor de schade die Helder Cothen als onderaannemer heeft veroorzaakt en dat de schade in een later stadium zal worden begroot. [1] Voorts heeft de rechtbank overwogen dat Driestroom c.s. jegens de gemeente Wijk bij Duurstede niet aansprakelijk is voor schade die Helder Cothen heeft veroorzaakt als hoofdaannemer van de gemeente. [2]
2.2.
De rechtbank heeft in de procedure met rolnummer 22-15 voorts overwogen dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat Helder Cothen daadwerkelijk is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit haar overeenkomsten met de gemeente Wijk bij Duurstede, in die zin dat de rechtbank voorshands bewezen acht dat Helder Cothen in de jaren 2015 tot en met 2020 niet alle onder productcodes 43A55, 44A06, 45A32, 45A51, 45A52, 45A54 en 45A57 vereiste zorg ook daadwerkelijk heeft verleend. Helder Cothen c.s. is toegelaten tot tegenbewijs. Verdere beslissingen zijn aangehouden, waaronder beslissingen over de omvang van een eventuele schadevergoedingsverplichting en over bestuurdersaansprakelijkheid. [3]
2.3.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis in de procedure met rolnummer 21-257 in conventie overwogen dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat Helder Cothen daadwerkelijk is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst met Driestroom, in die zin dat de rechtbank voorshands bewezen acht dat door Helder Cothen niet alle onder productcodes 38410, 43A55 en ‘Gezinshuis plus’ vereiste zorg ook daadwerkelijk is verleend. Helder Cothen c.s. is toegelaten tot tegenbewijs. Verdere beslissingen zijn aangehouden, waaronder beslissingen over verjaring en klachtplicht, over de omvang van een eventuele schadevergoedingsverplichting inclusief de vraag welke andere gemeenten dan de gemeente Wijk bij Duurstede Driestroom c.s. aansprakelijk hebben gesteld, over bestuurdersaansprakelijkheid en over de boete en de kosten. [4]
2.4.
De rechtbank heeft de beoordeling van de vorderingen in reconventie in de procedure met rolnummer 21-257 aangehouden omdat daarvoor de uitkomst van belang is van de bewijslevering in conventie ter zake van de tekortkoming die aan de opzegging ten grondslag is gelegd. [5]
Commentaar van Driestroom c.s. op het tussenvonnis
2.5.
In haar conclusie na enquête en na eisvermeerdering (22-15) wijst Driestroom c.s. erop dat de rechtbank heeft overwogen dat zij (Driestroom c.s.) een franchisevergoeding van Helder Cothen heeft ontvangen over de omzet uit de overeenkomst die Helder Cothen rechtstreeks met de gemeente heeft gesloten. Volgens haar is dat niet juist. [6]
2.6.
In de overwegingen waar Driestroom c.s. op wijst, heeft de rechtbank overwogen dat Driestroom c.s. niet aansprakelijk is voor schade die Helder Cothen heeft veroorzaakt doordat zij zich heeft laten betalen voor zorg die zij niet heeft verleend en die zij had moeten verlenen op grond van de overeenkomst die Helder Cothen direct met de gemeente heeft gesloten (en dus niet als onderaannemer of franchisenemer van Driestroom c.s.). Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat weliswaar in de procedure is gebleken dat Helder Cothen over haar omzet uit die overeenkomst een franchisevergoeding aan Driestroom c.s. betaalde, maar dat het oordeel daardoor niet anders wordt. [7] In zoverre heeft Driestroom c.s. er geen belang bij dat de rechtbank van deze vaststelling over de franchisevergoeding terugkomt. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de gemeente niet heeft toegelicht hoe zij (de gemeente) is verarmd doordat Helder Cothen een franchisevergoeding aan Driestroom c.s. heeft betaald, reden voor de rechtbank om de vordering van de gemeente tot betaling aan haar van deze franchisevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking af te wijzen. [8] Ook in zoverre heeft Driestroom c.s. er geen belang bij dat de rechtbank van de vaststelling over de franchisevergoeding terugkomt. Driestroom c.s. heeft de rechtbank overigens niet verzocht om dat te doen.
2.7.
In haar conclusie van antwoord na enquête (21-257) staat Driestroom c.s. stil bij enkele overwegingen in het tussenvonnis die haar onjuist voorkomen. [9] Het gaat over rov. 5.47 (over instructies over de te verlenen zorg), rov. 5.51 (over de grootte van de groepen) en rov. 5.55 (over de winstmarge). Volgens Driestroom c.s. wist Helder Cothen wel degelijk wat er van haar werd verwacht, had Helder Cothen zelf in de hand hoe groot de groepen waren en had zij afspraken met haar gemaakt over de winstmarge.
2.8.
De overwegingen die Driestroom c.s. aanleiding geven tot dit commentaar, zijn alledrie in het voordeel van Driestroom c.s. De rechtbank heeft daar immers overwogen dat Helder Cothen zelf verantwoordelijk was voor de kwaliteit van de zorg die zij moest verlenen en voor de grootte van de groepen waarin zij die zorg verleende en voorts dat de grootte van de winstmarge de twijfel over de kwaliteit van de zorgverlening versterkt. Deze overwegingen hebben, samen met de andere overwegingen in het tussenvonnis, geleid tot het voorshandse oordeel dat Helder Cothen is tekortgeschoten en dat Helder Cothen c.s. tegenbewijs mag leveren. Dat oordeel zou niet anders zijn geweest als de rechtbank uitdrukkelijk had vastgesteld dat Helder Cothen wist wat er van haar werd verwacht, dat zij zelf in de hand had hoe groot de groepen waren en dat er afspraken met haar waren gemaakt over de winstmarge. Driestroom c.s. vraagt de rechtbank ook niet om van enige beslissing terug te komen. De rechtbank zal dat om de hiervoor genoemde redenen niet doen.
Verzoek van Helder Cothen om terug te komen van de bewijsopdracht (21-257)
2.9.
Helder Cothen c.s. verzoekt de rechtbank om terug te komen van de tegenbewijsopdracht in het vonnis van 22 februari 2023. [10] Volgens Helder Cothen c.s. is de bewijsopdracht niet juist geformuleerd en is hij bovendien gegeven aan de verkeerde partij. De rechtbank zal eerst ingaan op het tweede en dan op het eerste.
Verzoek om terug te komen: verdeling van de bewijslast (21-257)
2.10.
Helder Cothen c.s. meent dat de bewijsopdracht niet aan de juiste partij is gegeven. Zij betoogt dat de rechtbank op grond van art. 150 Rv Driestroom c.s. had moeten opdragen te bewijzen dat zij (Helder Cothen) niet de zorg heeft verleend die zij op grond van de overeenkomst had moeten verlenen.
2.11.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Driestroom c.s. spreekt Helder Cothen c.s. aan tot schadevergoeding op grond van de stelling dat Helder Cothen zorg die zij bij haar in rekening heeft gebracht, niet daadwerkelijk heeft verleend. De bewijslast van die stelling rust daarom op Driestroom c.s. (art. 150 Rv). De rechtbank heeft die stelling voorshands bewezen geacht en Helder Cothen c.s. toegelaten tot tegenbewijs. De verdeling van de bewijslast is daardoor niet veranderd; die is blijven rusten op Driestroom c.s. Zoals hieronder te overwegen, zal de rechtbank daarvan bij de waardering van het bewijs uitgaan. Voor zover Helder Cothen c.s. betoogt dat de bewijslast van de stelling van Driestroom c.s. rust op Driestroom c.s. en niet op haar (Helder Cothen c.s.), is het tussenvonnis daarmee dus in overeenstemming. Voor zover Helder Cothen c.s. heeft willen betogen dat de rechtbank niet voorshands had mogen aannemen dat Driestroom c.s. het bewijs heeft geleverd en haar (Helder Cothen c.s.) niet tot tegenbewijs heeft mogen toelaten, is dat betoog gezien de motivering van dat oordeel in het vonnis (rov. 5.37 – 5.55) onvoldoende toegelicht, zodat de rechtbank eraan voorbij gaat. De rechtbank zal daarom niet terugkomen van haar oordeel over de verdeling van de bewijslast.
Verzoek om terug te komen: formulering van de bewijsopdracht (21-257)
2.12.
Helder Cothen c.s. meent verder dat de bewijsopdracht niet juist is geformuleerd. De rechtbank heeft Helder Cothen c.s. toegelaten tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling van Driestroom c.s. dat Helder Cothen is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst met Driestroom, in die zin dat Helder Cothen in de jaren 2015 tot en met 2020 niet alle onder productcodes 38410, 43A55 en ‘Gezinshuis plus’ vereiste zorg ook daadwerkelijk heeft verleend. [11] Volgens Helder Cothen c.s. zou het niet moeten gaan over vereiste zorg maar over benodigde zorg.
2.13.
Volgens Driestroom c.s. heeft de rechtbank in het tussenvonnis terecht voorshands geoordeeld dat Helder Cothen is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst en is het nu aan Helder Cothen c.s. om uit te leggen waarom dat oordeel niet juist is; voor het overige refereert Driestroom c.s. zich aan het oordeel van de rechtbank. [12]
2.14.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Helder Cothen heeft zorg verleend en zich daarvoor laten betalen op basis van de productcodes. De productcodes staan voor bepaalde zorg die Helder Cothen moest verlenen. Driestroom mocht van Helder Cothen verwachten dat zij de zorg waarvoor zij haar volgens de productcodes betaalde, ook daadwerkelijk verleende. De rechtbank heeft daarom terecht voorshands bewezen geacht dat Helder Cothen niet alle onder productcodes 38410, 43A55 en ‘Gezinshuis plus’ vereiste zorg ook daadwerkelijk heeft verleend. Zij zal daarom niet van dat oordeel terugkomen.
2.15.
Door de rechtbank te vragen de tegenbewijsopdracht zo te formuleren dat die opdracht niet gaat over vereiste zorg maar over benodigde zorg, versterkt Helder Cothen c.s. de indruk dat Helder Cothen bepaalde zorg die zij wel in rekening heeft gebracht, niet heeft verleend (namelijk zorg die volgens Helder Cothen c.s. mogelijk wel onder de productcode vereist was, maar in concrete gevallen niet benodigd).
Het voorshandse bewijsoordeel in beide zaken
2.16.
De gemeente Wijk bij Duurstede en Driestroom c.s. maken Helder Cothen in wezen twee samenhangende verwijten. Het eerste komt erop neer dat Helder Cothen zorg die zij had moeten verlenen, niet heeft verleend. Het tweede komt erop neer dat Helder Cothen zich voor zorg die zij niet heeft verleend, wel heeft laten betalen.
2.17.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 22 februari 2023 voorshands geoordeeld dat Helder Cothen is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit haar overeenkomst met de gemeente Wijk bij Duurstede en in de nakoming van de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst met Driestroom. Die voorshandse oordelen over het recht zijn gebaseerd op voorshandse oordelen over de feiten, die inhouden dat Helder Cothen in de jaren 2015 tot en met 2020 niet alle onder productcodes 43A55, 44A06, 45A32, 45A51, 45A52, 45A54 en 45A57 vereiste zorg ook daadwerkelijk heeft verleend (zaak 22-15) en dat Helder Cothen in de jaren 2015 tot en met 2020 niet alle onder productcodes 38410, 43A55 en ‘Gezinshuis plus’ vereiste zorg ook daadwerkelijk heeft verleend (zaak 21-257). De rechtbank heeft Helder Cothen c.s. toegelaten tegenbewijs te leveren tegen die voorshandse oordelen over de feiten.
2.18.
Als de rechtbank na waardering van het tegenbewijs definitief vaststelt dat Helder Cothen de zorg die zij had moeten verlenen, niet heeft verleend, dan leidt dat ertoe dat het voorshandse oordeel dat Helder Cothen jegens de gemeente Wijk bij Duurstede en Driestroom c.s. is tekortgeschoten, een definitief oordeel wordt. Dat oordeel sluit aan bij het eerste verwijt. Die vaststelling over de feiten rechtvaardigt echter ook het oordeel dat Helder Cothen jegens de gemeente Wijk bij Duurstede en Driestroom c.s. een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Helder Cothen heeft dan immers fraude gepleegd door zich te laten betalen voor zorg die zij niet heeft verleend. Dat oordeel sluit aan bij het tweede verwijt.
2.19.
De eerste schadeposten van de gemeente Wijk bij Duurstede en Driestroom c.s. bestaan in wezen uit de vergoedingen die zij hebben betaald voor zorg die Helder Cothen niet heeft verleend. Die ten onrechte betaalde vergoedingen kunnen niet worden beschouwd als schade die het gevolg is van de voorshands aangenomen tekortkoming van Helder Cothen. De gemeente Wijk bij Duurstede en Driestroom c.s. zouden die vergoedingen immers ook hebben betaald als Helder Cothen de overeengekomen zorg wel had verleend en dus niet zou zijn tekortgeschoten. Die ten onrechte betaalde vergoedingen kunnen wel worden beschouwd als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad van Helder Cothen. De gemeente en Driestroom c.s. zouden die vergoedingen immers niet hebben betaald als Helder Cothen ze niet ten onrechte in rekening had gebracht en dus geen onrechtmatige daad zou hebben gepleegd.
2.20.
Om te kunnen voldoen aan de tegenbewijsopdracht is het voor Helder Cothen c.s. niet van belang welke conclusie de rechtbank verbindt aan het oordeel over het tegenbewijs ten aanzien van welk verwijt. Het te leveren tegenbewijs gaat immers over de feitelijke vraag of Helder Cothen de overeengekomen zorg, waarvoor zij zich heeft laten betalen, daadwerkelijk heeft verleend. Het gaat niet over de juridische vraag of zij al dan niet is tekortgeschoten dan wel al dan niet een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Het is daarom niet nodig om Helder Cothen c.s. toe te laten opnieuw tegenbewijs te leveren, ook niet als de rechtbank aan de vaststelling van de feiten na tegenbewijs niet alleen de conclusie verbindt dat Helder Cothen is tekortgeschoten maar ook dat zij een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
Bewijslevering in zaak 22-15
2.21.
In zaak 22-15 heeft de rechtbank voorshands bewezen geacht dat Helder Cothen in de jaren 2015 tot en met 2020 niet alle onder productcodes 43A55, 44A06, 45A32, 45A51, 45A52, 45A54 en 45A57 vereiste zorg ook daadwerkelijk heeft verleend. Dat
voorlopige bewijsoordeel is als volgt gemotiveerd. [13] De rechtbank heeft eerst vastgesteld hoeveel zorg over de jaren 2015 tot en met 2020 per productcode bij de gemeente Wijk bij Duurstede in rekening is gebracht. Vervolgens is zij nagegaan of het feitelijk mogelijk is dat Helder Cothen die zorg daadwerkelijk heeft verleend. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld welke zorg Helder Cothen, gegeven de in rekening gebrachte productcodes, had moeten verlenen en welke normen gelden om te beoordelen of zij dat heeft gedaan. Bij die beoordeling is onder meer van belang hoeveel personeel Helder Cothen in dienst had, wat het opleidingsniveau van dat personeel was, of het personeel gekwalificeerd was om bepaalde geïndiceerde behandelingen te geven en hoe groot de groepen jongeren in het gezinshuis waren. Er is daarbij zoveel twijfel gerezen over de vraag of Helder Cothen de zorg die zij in rekening heeft gebracht en waarvoor zij is betaald, daadwerkelijk heeft kunnen verlenen, dat de rechtbank tot het voorshandse oordeel is gekomen dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat zij dat niet heeft gedaan. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat Helder Cothen in de periode van 2015 tot en met 2020 een zeer hoog bedrag aan vergoedingen in rekening heeft gebracht en betaald heeft gekregen, en dat zij een groot deel ervan aan haar aandeelhouder Excellent Care heeft uitgekeerd.
2.22.
De rechtbank heeft Helder Cothen c.s. toegelaten tot tegenbewijs. Helder Cothen c.s. heeft vijf getuigen laten horen, te weten [getuige 1] (cliënte), [getuige 2] (vader van [getuige 1] ), [getuige 3] (stiefmoeder van [getuige 1] ), [getuige 4] (vader van cliënte [naam cliente] ) en [getuige 5] (zorgmedewerkster). Bovendien heeft Helder Cothen c.s. bij conclusie na enquête producties 58 – 369 in het geding gebracht.
2.23.
Helder Cothen c.s. stelt zich op het standpunt dat Helder Cothen de gedeclareerde zorg wel heeft verleend en meent dat er voldoende overtuigend tegenbewijs is ter ondersteuning hiervan. [14]
2.24.
Volgens Driestroom c.s. verklaren vier van de vijf getuigen (de drie ouders en de cliënte zelf) over zorg die Helder Cothen rechtstreeks bij de gemeente Wijk bij Duurstede heeft gedeclareerd, dus buiten Driestroom c.s. om. Zij wijst erop dat de rechtbank in het tussenvonnis al heeft overwogen dat zij (Driestroom c.s.) daarvoor niet aansprakelijk is en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over deze verklaringen. Met de verklaring van de vijfde getuige (de zorgmedewerkster) heeft Helder Cothen c.s. volgens Driestroom c.s. niet aangetoond dat Helder Cothen de zorg die zij bij de gemeente Wijk bij Duurstede heeft gedeclareerd via Driestroom c.s., daadwerkelijk heeft verleend.
2.25.
De gemeente Wijk bij Duurstede meent dat Helder Cothen c.s. niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs, zodat het voorshandse oordeel van de rechtbank volgens haar moet worden gehandhaafd.
Bewijslevering in zaak 21-257
2.26.
Zoals overwogen, heeft de rechtbank in zaak 21-257 voorshands bewezen geacht dat Helder Cothen niet alle onder productcodes 38410, 43A55 en ‘Gezinshuis plus’ vereiste zorg ook daadwerkelijk heeft verleend. Dat voorlopige bewijsoordeel is als volgt gemotiveerd. [15] De rechtbank heeft vastgesteld dat Helder Cothen verantwoorde hulp moest verlenen in de zin van art. 4.1.1. van de Jeugdwet en dat zij er zelf verantwoordelijk voor was dat zij zorg verleende die voldeed aan de geïndiceerde, aan de hand van de productcode inhoudelijk beschreven zorg. Vervolgens heeft de rechtbank gemotiveerd dat het valt te betwijfelen of Helder Cothen de behandeling die volgens productcodes 38410 en 43A55 was vereist, daadwerkelijk heeft geboden. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat Helder Cothen, gezien de grootte van de groepen, niet een zeer kleinschalige woonvoorziening van maximaal drie jeugdigen in het gezin heeft geboden, zoals ‘Gezinshuis plus’ wel vereist, en dat Helder Cothen daarvoor zelf verantwoordelijk is. De rechtbank heeft verder overwogen dat zij weliswaar niet kon vaststellen dat Helder Cothen zonder meer over onvoldoende (gekwalificeerd) personeel beschikte, maar dat niettemin kan worden betwijfeld of Helder Cothen zorg heeft verleend die voldeed aan de beschrijving onder productcode 43A55 dan wel ‘Gezinshuis plus’. Dit alles biedt voldoende aanknopingspunten voor het voorshandse oordeel dat Helder Cothen dat niet heeft gedaan. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat Helder Cothen in staat is gebleken in de jaren 2018 en 2019 bij een netto omzet van € 953.100,00 respectievelijk € 1.214.672,00 bedragen van € 400.000,00 respectievelijk € 425.000,00 aan dividend uit te keren.
2.27.
De rechtbank heeft Helder Cothen c.s. toegelaten tot tegenbewijs. Helder Cothen c.s. heeft negen getuigen laten horen, te weten [getuige 5] (zorgmedewerkster), [getuige 6] (cliënte), [getuige 7] (moeder van [getuige 6] ), [getuige 8] (cliënte), [getuige 9] (cliënte), [getuige 10] (cliënt), [getuige 11] (voogd van [getuige 10] ), [getuige 12] (hoogleraar aan de UvA en lector aan de Hogeschool Leiden in het vakgebied jeugdzorg) en [getuige 13] (GZ-psycholoog). Voorts heeft Helder Cothen c.s. bij akte producties 70 – 429 in het geding gebracht.
2.28.
Helder Cothen c.s. leidt uit de getuigenverklaringen en de producties af dat alle zorg is verleend zoals die is vermeld in de zorgplannen en dat die zorg in rekening is gebracht en betaald conform de desbetreffende indicaties. Zij concludeert dat zij het tegenbewijs heeft geleverd zodat hetgeen voorshands bewezen was, niet bewezen kan worden geacht.
2.29.
Driestroom c.s. meent dat Helder Cothen c.s. in het kader van haar bewijsopdracht had moeten ingaan op het voorshandse oordeel van de rechtbank, dat inhoudt dat de groepen te groot waren en dat Helder Cothen niet beschikte over voldoende gekwalificeerd personeel, terwijl zij ook geen externe behandelingen heeft ingekocht. Dat heeft Helder Cothen c.s. niet gedaan. Ook heeft Helder Cothen c.s. er geen verklaring voor dat Helder Cothen enorme dividenduitkeringen heeft kunnen doen. Volgens Driestroom c.s. werpen de getuigenverklaringen en de producties geen ander licht op de zaak. Zij concludeert dat Helder Cothen c.s. het tegenbewijs niet heeft geleverd en dat haar vorderingen (die van Driestroom c.s.) daarom moeten worden toegewezen.
Bewijswaardering in beide zaken
2.30.
De gemeente Wijk bij Duurstede en Driestroom c.s. gaan er allebei van uit dat Helder Cothen c.s. moet aantonen dat Helder Cothen de zorg die zij in rekening heeft gebracht, daadwerkelijk heeft verleend. Dat uitgangspunt is niet juist. Het zijn de gemeente Wijk bij Duurstede en Driestroom c.s. die zich beroepen op de rechtsgevolgen van hun stellingen dat Helder Cothen die zorg niet heeft verleend, zodat de bewijslast daarvan op hen (de gemeente en Driestroom c.s.) rust (art. 150 Rv). De rechtbank heeft in het tussenvonnis voorshands geoordeeld dat de gemeente en Driestroom c.s. dat bewijs hebben geleverd en zij heeft Helder Cothen c.s. toegelaten tot tegenbewijs. Helder Cothen c.s. hoeft dan niet meer te doen dan de voorshandse oordelen van de rechtbank dat Helder Cothen niet alle zorg die zij in rekening heeft gebracht daadwerkelijk heeft verleend, te ontzenuwen. Als zij daarin slaagt, zal de rechtbank de vorderingen van de gemeente en Driestroom c.s. afwijzen omdat de stellingen waarop zij hun vorderingen baseren, dan niet komen vast te staan. [16]
2.31.
Helder Cothen c.s. had de voorshandse oordelen van de rechtbank kunnen ontzenuwen door van haar kant aanknopingspunten te bieden voor het oordeel dat de groepen waarin de jeugdigen terechtkwamen, niet te groot waren en dat Helder Cothen wel voldoende en voldoende gekwalificeerd personeel had, dan wel zorg heeft ingekocht. Daartoe had zij betrouwbare, feitelijke gegevens in het geding moeten brengen over de hoeveelheid personeel die Helder Cothen in dienst had, over het opleidingsniveau van dat personeel, over de kwalificaties om bepaalde behandelingen te geven, over de grootte van de groepen jongeren in het gezinshuis op de verschillende momenten en ook over de besteding van de vergoedingen die Helder Cothen in rekening heeft gebracht en betaald heeft gekregen. Die gegevens hadden er dan toe kunnen leiden dat de rechtbank de mogelijkheid toch open zou moeten houden dat Helder Cothen de in rekening gebrachte zorg wel heeft verleend. In dat geval zou het bewijsrisico, dat bij de gemeente Wijk bij Duurstede en Driestroom c.s. ligt, zich verwezenlijken en zouden de stellingen waarop zij hun vorderingen baseren, toch niet komen vast te staan.
2.32.
Helder Cothen c.s. heeft dergelijke gegevens echter niet in het geding gebracht. Noch de getuigenverklaringen, noch de grote hoeveelheid stukken die Helder Cothen c.s. bij conclusie na enquête in het geding heeft gebracht, kunnen immers worden beschouwd als betrouwbare, feitelijke gegevens over de genoemde onderwerpen. Helder Cothen c.s. heeft het tegenbewijs dus niet geleverd. De voorshandse vaststellingen dat Helder Cothen in de jaren 2015 tot en met 2020 niet alle onder productcodes 43A55, 44A06, 45A32, 45A51, 45A52, 45A54 en 45A57 vereiste zorg ook daadwerkelijk heeft verleend (zaak 22-15) en dat Helder Cothen in de jaren 2015 tot en met 2020 niet alle onder productcodes 38410, 43A55 en ‘Gezinshuis plus’ vereiste zorg ook daadwerkelijk heeft verleend (zaak 21-257), zijn hiermee definitief geworden.
Oordeel over aansprakelijkheid in beide zaken
2.33.
Door de hiervoor genoemde zorg niet te verlenen, is Helder Cothen tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor haar voortvloeiden uit haar overeenkomsten met de gemeente Wijk bij Duurstede en met Driestroom c.s. (art. 6:74 BW). [17]
2.34.
Helder Cothen heeft zich niettemin zowel via Driestroom c.s. als rechtstreeks door de gemeente laten betalen voor deze zorg, die zij niet heeft verleend. Dat is in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Helder Cothen heeft daarmee zowel tegenover Driestroom c.s. als tegenover de gemeente onrechtmatig gehandeld. Zij moet zich er immers van bewust zijn geweest dat de lasten uiteindelijk werden gedragen door de gemeente Wijk bij Duurstede. Deze onrechtmatige daad kan aan Helder Cothen worden toegerekend omdat deze is te wijten aan haar schuld. Van Helder Cothen mag immers worden verwacht dat zij wist welke zorg zij moest verlenen, welke zorg zij heeft verleend, welke vergoedingen zij daarvoor in rekening bracht en ontving en verder dat deze vergoedingen uiteindelijk afkomstig waren van de gemeente. Ook moet zij hebben geweten dat zij een substantieel deel van deze vergoedingen niet aanwendde voor het verlenen van zorg. Dat de door de gemeente Wijk bij Duurstede betaalde gelden voor de geïndiceerde, maar niet verleende zorg zijn behouden door Helder Cothen, staat daarbij vast.
2.35.
Op grond van het voorgaande is Helder Cothen jegens de gemeente en Driestroom c.s. aansprakelijk voor de schade die zij lijden als gevolg van deze onrechtmatige daad (art. 6:162 BW).
2.36.
Driestroom c.s. erkent in wezen dat zij aansprakelijk is voor schade die de gemeente lijdt doordat Helder Cothen zich als onderaannemer heeft laten betalen voor zorg die zij niet kan hebben verleend. Zij heeft het voornemen om de bedragen die Helder Cothen als schadevergoeding aan haar zal moeten betalen, te gebruiken om op haar beurt de gemeente te compenseren. [18] Er is geen reden om aan te nemen dat dit voornemen van Driestroom c.s. afhankelijk is van de rechtsgrond van de aansprakelijkheid van Helder Cothen. Daarom zal de rechtbank Driestroom c.s. hoofdelijk veroordelen tot vergoeding van de schade die de gemeente lijdt als gevolg van de onrechtmatige daad van Helder Cothen.
2.37.
De rechtbank heeft reeds overwogen dat Driestroom c.s. niet aansprakelijk is voor schade die de gemeente lijdt door een tekortkoming van Helder Cothen in de nakoming van de verbintenissen die voortvloeien uit de overeenkomst die Helder Cothen rechtstreeks met de gemeente heeft gesloten. Naar het oordeel van de rechtbank is Driestroom c.s. evenmin aansprakelijk voor die schade op grond van onrechtmatige daad. [19]
Verjaring (zaak 21-257)
2.38.
Driestroom c.s. heeft aanvankelijk vergoeding gevorderd van schade die zij stelt te hebben geleden in de jaren 2017 tot en met 2020. Bij akte van 11 mei 2022 heeft zij haar eis vermeerderd in die zin dat zij tevens vergoeding vordert van schade die zij stelt te hebben geleden in de jaren 2015 en 2016. [20] Helder Cothen c.s. meent dat de vordering van Driestroom c.s. is verjaard voor zover die betrekking heeft op de jaren 2015 en 2016. Zij stelt dat de werkzaamheden in 2015 en 2016 zijn afgerond en gedeclareerd en dat Driestroom ook de nodige controle heeft uitgeoefend. Zij doet daarbij een beroep op art. 3:310 lid 1 BW. [21]
2.39.
Driestroom c.s. heeft niet gereageerd op het beroep van Helder Cothen c.s. op verjaring.
2.40.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De verjaringstermijn waarop Helder Cothen c.s. zich beroept, begint niet te lopen voordat Driestroom c.s. als benadeelde bekend is geworden met de schade. Helder Cothen c.s. stelt niet wanneer dat volgens haar is. Zij gaat ook niet in op het verband dat Driestroom c.s. in haar akte vermeerdering van eis legt tussen deze vordering van Driestroom c.s. op haar en de vordering van de gemeente Wijk bij Duurstede op Driestroom c.s. Helder Cothen c.s. stelt wel dat de vordering tot vergoeding van schade over de jaren 2015 en 2016 werkzaamheden betreft die in die jaren zijn afgerond en gedeclareerd en dat Driestroom c.s. ook de nodige controle heeft uitgevoerd. Uit die stellingen kan de rechtbank niet afleiden wanneer Driestroom c.s. met de schade bekend is geworden en dus ook niet wanneer de verjaringstermijn is gaan lopen. Deze stellingen bieden daarom geen grond voor het oordeel dat de vordering van Driestroom c.s. tot vergoeding van schade over de jaren 2015 en 2016 is verjaard. Om deze reden verwerpt de rechtbank het beroep van Helder Cothen c.s. op verjaring.
Klachtplicht (zaak 21-257)
2.41.
Helder Cothen c.s. stelt dat Driestroom de werkzaamheden in 2015 en 2016 zoals Helder Cothen die heeft gedeclareerd, heeft gecontroleerd en dat zij daarbij niet heeft geklaagd over enig gebrek. Daarom is de vordering tot vergoeding van schade over deze jaren volgens Helder Cothen c.s. teniet gegaan. [22]
2.42.
Driestroom c.s. heeft niet gereageerd op het beroep van Helder Cothen c.s. op de klachtplicht.
2.43.
De klachtplicht van art. 6:89 BW heeft betrekking op gebrekkige prestaties, dat wil in dit geval zeggen prestaties van Helder Cothen die niet beantwoorden aan haar verbintenis om bepaalde zorg te verlenen. De klachtplicht ziet derhalve niet op een vordering uit onrechtmatige daad. Dat laatste is anders als de vordering uit onrechtmatige daad is gegrond op feiten die tevens de stelling zouden rechtvaardigen dat de prestatie van Helder Cothen niet beantwoordt aan de verbintenis. Dat is hier niet het geval. Driestroom c.s. vordert immers vergoeding van schade die zij lijdt doordat Helder Cothen fraude heeft gepleegd door vergoedingen in rekening te brengen voor zorg die zij niet heeft verleend. Die schade bestaat uit de ten onrechte betaalde vergoedingen. De vordering tot terugbetaling daarvan kan niet worden toegewezen op de grondslag van een toerekenbare tekortkoming, zoals hiervoor overwogen. De rechtbank verwerpt daarom het beroep van Helder Cothen c.s. op de klachtplicht. [23]
Bestuurdersaansprakelijkheid; standpunten in zaak 22-15
2.44.
De gemeente Wijk bij Duurstede spreekt niet alleen Helder Cothen aan, maar ook Excellent Care als haar bestuurder en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] als haar indirect bestuurders (via Excellent Care). De gemeente licht dat als volgt toe. Zij stelt dat Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] als (direct en indirect) bestuurders verantwoordelijk waren voor de bestuurlijke en operationele gang van zaken in het gezinshuis en dat zij daar persoonlijk bij betrokken waren. Daarbij is declaratiefraude gepleegd. [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] moeten zich daarvan terdege bewust zijn geweest. Volgens de gemeente hebben Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] een organisatie geleid die de gemeente en Driestroom c.s. jarenlang heeft benadeeld en zich zonder rechtsgrond aanzienlijke geldbedragen heeft toegeëigend. Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] hebben bewerkstelligd of toegelaten dat Helder Cothen haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakwam. Dat is ten opzichte van de gemeente zo onzorgvuldig dat daarvan aan hen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Vanwege dividenduitkeringen en management- en huurvergoedingen biedt Helder Cothen niet of nauwelijks verhaal voor de vordering van de gemeente Wijk bij Duurstede. Op grond hiervan zijn Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] volgens de gemeente Wijk bij Duurstede gehouden de schade te vergoeden die zij als gevolg hiervan lijdt (art. 6:162 BW en art. 2:11 BW in verband met het arrest van de Hoge Raad Ontvanger/Roelofsen, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758). [24]
2.45.
Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] voeren verweer. Zij menen allereerst dat Helder Cothen zelf niet aansprakelijk is tegenover de gemeente en dat daarom ook de bestuurders niet aansprakelijk kunnen zijn. Zij betogen voorts dat er geen grond is voor bestuurdersaansprakelijkheid als het verwijt is dat Helder Cothen zorg van slechte kwaliteit heeft geleverd, ook al omdat de gemeente daardoor geen schade lijdt. Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] kunnen als bestuurders alleen aansprakelijk zijn als het verwijt is dat er declaratiefraude is gepleegd, maar volgens hen is dat niet de stelling waar de gemeente haar vordering op baseert. De gemeente baseert haar vordering op de stelling dat Helder Cothen te weinig zorg heeft verleend, en dat is voor aansprakelijkheid van de bestuurders niet genoeg. Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] merken verder op dat zij er niet van op de hoogte waren dat Helder Cothen niet voldeed aan haar contractuele verplichtingen jegens de gemeente en dat zij daarvan ook niet op de hoogte konden zijn. Bovendien heeft Helder Cothen een Keurmerk Gezinshuizen verworven en heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ook geen aanwijzingen gegeven of maatregelen opgelegd in verband met de organisatie van de hulpverlening. Ook de verwijten over titelmisbruik, fysieke incidenten, schending van de persoonlijke integriteit en privacy van cliënten en onbevoegde therapiesessies zijn geen ernstige verwijten die kunnen worden gemaakt aan de bestuurders persoonlijk. De feitelijke verhouding tussen inkomsten en uitgaven kan ook niet aan de bestuurders worden verweten. Enerzijds hadden zij immers geen controle over de inkomsten omdat de gemeente voorschreef hoe Helder Cothen moest declareren. Anderzijds ontbreekt een landelijke richtlijn voor een verantwoorde kostenopbouw en is het niet aan de bestuurders maar aan de behandelcoördinator en de hoofdbehandelaar om te beoordelen of Helder Cothen meer jeugdhulpverleners had moeten inzetten en de ontvangen vergoedingen dus daaraan had moeten besteden. [25]
Bestuurdersaansprakelijkheid; standpunten in zaak 21-257
2.46.
Ook Driestroom c.s. spreekt Excellent Care aan als bestuurder van Helder Cothen en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] als haar indirect bestuurders (via Excellent Care). Zij licht dat toe langs dezelfde lijnen als de gemeente. Zij stelt dat [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] feitelijk een organisatie hebben geleid die zorggelden, bedoeld voor de meest kwetsbare jeugdigen, willens en wetens heeft misbruikt. Zij hebben daarvan financieel geprofiteerd. Zij hielden zich als bestuurders intensief bezig met de bedrijfsvoering en wisten wat er in het gezinshuis gebeurde, zowel organisatorisch als financieel. Volgens Driestroom c.s. mag van een bestuurder van een zorginstelling worden verwacht dat deze beschikt over elementaire kennis van de wijze van declareren dan wel dat deze zich daarover in voldoende mate laat adviseren. Zij wijst erop dat het gerechtshof ’s-Gravenhage in die zin heeft geoordeeld. [26] Aangenomen moet worden dat [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] hebben bewerkstelligd of toegelaten dat Helder Cothen, door onder meer structureel vergoedingen in rekening te brengen voor zorg die niet is verleend, heeft gehandeld in strijd met haar wettelijke en contractuele verplichtingen. Daarvan kan aan hen persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt. Zij hebben daarmee persoonlijk onrechtmatig jegens Driestroom c.s. gehandeld en zijn daarom in gelijke mate aansprakelijk voor de schade die Driestroom c.s. als gevolg daarvan lijdt. Hetzelfde geldt voor Excellent Care, de vennootschap die bestuurder is van Helder Cothen en waarvan [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] bestuurders zijn (art. 2:11 BW). [27]
2.47.
Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] voeren ook hier verweer. Het verwijt dat Driestroom c.s. aan hen maakt, komt er volgens hen op neer dat in de periode 2018 en 2019 een bedrag van € 825.000,00 op onrechtmatige wijze aan de groep is onttrokken. Om te beoordelen of zij daarvoor als bestuurders aansprakelijk zijn, gaat het er volgens hen alleen om of de vennootschap na die onttrekking nog aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen. Dat heeft echter nooit ter discussie gestaan. Het oordeel van het gerechtshof ’s-Gravenhage waarop Driestroom c.s. wijst, is hier volgens Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] niet van belang omdat dit oordeel gaat over kennis van een bestuurder over de wijze van declareren en dus niet over betaling van dividend. [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] concluderen dat aan hen persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt, zodat zij niet als bestuurders aansprakelijk zijn. Daarom is ook Excellent Care niet als bestuurder aansprakelijk. [28]
Bestuurdersaansprakelijkheid; beoordeling in beide zaken
2.48.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Helder Cothen heeft onrechtmatige daden gepleegd jegens de gemeente Wijk bij Duurstede en jegens Driestroom c.s. doordat zij zich door hen heeft laten betalen voor zorg die zij niet heeft verleend. Het zijn Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] geweest die hebben bewerkstelligd dat Helder Cothen zo heeft gehandeld. Zij zijn immers de (directe en indirecte) bestuurders van Helder Cothen en buiten Excellent Care is er geen bestuurder van Helder Cothen, terwijl er buiten [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] geen bestuurders van Excellent Care zijn. Het waren met andere woorden [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] die de werkzaamheden voor de vennootschappen uitvoerden en die bepaalden wat Excellent Care deed en dus ook wat Helder Cothen deed. Een groot deel van de opbrengsten van de onrechtmatige daden van Helder Cothen is ten goede gekomen aan Excellent Care en zo aan [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] , doordat Helder Cothen substantiële bedragen uit de vergoedingen die zij van de gemeente en van Driestroom c.s. ontving, niet heeft besteed aan zorg voor de jeugdigen maar heeft uitgekeerd als dividend. Er kan daarom zowel aan Excellent Care als aan [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt van de onrechtmatige daad die Helder Cothen heeft gepleegd jegens de gemeente en jegens Driestroom c.s. Daarom zijn Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] persoonlijk aansprakelijk voor de schade die de gemeente en Driestroom c.s. lijden als gevolg van de onrechtmatige daden van Helder Cothen (art. 6:162 BW en art. 2:11 BW).
Schade (zaak 22-15)
2.49.
In het tussenvonnis van 22 februari 2023 is overwogen dat de gemeente Wijk bij Duurstede vordert dat de rechtbank Driestroom c.s. en Helder Cothen c.s. hoofdelijk veroordeelt om € 2.075.934,02 schade aan haar te vergoeden. Na dat tussenvonnis en voorafgaande aan de getuigenverhoren heeft de gemeente haar eis vermeerderd. Zij vordert thans dat de rechtbank Helder Cothen c.s. en Driestroom c.s. hoofdelijk zal veroordelen om bedragen aan haar te betalen van € 2.485.167,42 (schadevergoeding), € 12.458,78 (kosten ter vaststelling van de schade), € 6.775,00 (incassokosten) en € 5.499,88 (beslagkosten; dit bedrag alleen gevorderd van Helder Cothen c.s.), te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over het eerstgenoemde bedrag, alsmede te vermeerderen met de proceskosten inclusief de wettelijke handelsrente en de nakosten. [29]
2.50.
Helder Cothen c.s. voert verweer tegen de vordering tot betaling van het bedrag waarmee de gemeente haar vordering vermeerdert, maar zij maakt geen bezwaar tegen de eisvermeerdering als zodanig. [30] Driestroom c.s. verzoekt de rechtbank om de vermeerderde eis af te wijzen, maar ook zij maakt geen bezwaar tegen de eisvermeerdering als zodanig. [31] De rechtbank ziet geen aanleiding om die eisvermeerdering ambtshalve buiten beschouwing te laten. Zij zal de eisvermeerdering daarom toestaan (art. 130 Rv).
Schade: € 2.485.167,42 teveel betaalde vergoedingen (zaak 22-15)
2.51.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is Helder Cothen c.s. aansprakelijk voor schade die de gemeente lijdt doordat Helder Cothen zich zowel via Driestroom c.s. als rechtstreeks door de gemeente heeft laten betalen voor zorg die zij niet heeft verleend. Voorts heeft de rechtbank reeds overwogen dat Driestroom c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor schade die de gemeente lijdt doordat Helder Cothen zich als franchisenemer dan wel onderaannemer van Driestroom c.s. heeft laten betalen voor zorg die zij niet heeft verleend. De gemeente heeft haar schade bij dagvaarding begroot op € 1.332.301,06. Bij akte van 11 mei 2022 / 28 juni 2022 heeft zij haar vordering vermeerderd tot € 2.075.934,02 en de begroting van deze vordering op een nieuwe manier gepresenteerd. [32] Daarbij heeft zij een vergissing gemaakt, die zij bij akte van 27 september 2023 heeft hersteld. Zij heeft haar eis daarbij opnieuw vermeerderd. Thans vordert zij een bedrag van € 2.485.167,42. Dat is het verschil tussen enerzijds het bedrag waarvoor in de periode van 2015 tot en met 2020 bij de gemeente zorg is gedeclareerd die Helder Cothen niet heeft kunnen verlenen (€ 3.483.867,19) [33] en anderzijds een bedrag dat Helder Cothen in rekening had kunnen brengen voor zorg die zij in die periode maximaal heeft kunnen verlenen (€ 998.699,77). [34]
2.52.
Het bedrag van € 3.483.867,19 is het totaal van acht deelbedragen die Helder Cothen rechtstreeks of via Driestroom in de genoemde periode bij de gemeente in rekening heeft gebracht. Het bedrag is opgebouwd uit deelbedragen die zijn berekend als de vermenigvuldiging van het aantal in rekening gebrachte eenheden zorg en de voor die zorg in rekening gebrachte tarieven per eenheid. De rechtbank heeft reeds overwogen dat zij er in deze procedure van uitgaat dat het overzicht waarop dit bedrag wordt verantwoord, juist is. [35]
2.53.
Het bedrag van € 998.699,77 is het totaal van zes deelbedragen die Helder Cothen in rekening had kunnen brengen voor zorg die zij in de genoemde periode maximaal heeft kunnen verlenen. Bij haar eerste vermeerdering van eis heeft de gemeente het bedrag dat Helder Cothen in rekening had kunnen brengen, begroot op € 1.407.933,17. Dat bedrag heeft zij verantwoord in een overzicht dat zij heeft overgelegd als productie 43B bij haar akte van 28 juni 2022. Het is opgebouwd uit deelbedragen die zijn berekend als de vermenigvuldiging van het maximale aantal eenheden zorg dat Helder Cothen heeft kunnen verlenen, gebaseerd op het aantal eenheden dat Helder Cothen feitelijk in rekening heeft gebracht, en de bij die zorg behorende tarieven per eenheid. [36] De gemeente heeft die tarieven (dus behorend bij de zorg die zij maximaal heeft kunnen verlenen) beschouwd als uurtarieven. Het is haar echter gebleken dat die tarieven geen uurtarieven zijn maar dat zij gelden per dagdeel (voor het product met code 45A49) en per etmaal (voor het product met code 44A08). De gemeente heeft bij akte van 27 september 2023 een herziene productie 43B in het geding gebracht, waarop zij de begrote bedragen hierop heeft aangepast. Dat heeft zij gedaan door de maximale hoeveelheid geleverde eenheden zorg (in uren) waarvoor een product in rekening had mogen worden gebracht tegen een tarief per dagdeel te delen door vier en de maximale hoeveelheid geleverde eenheden zorg (in uren) waarvoor een product in rekening had mogen worden gebracht tegen een tarief per etmaal te delen door 24. Het resultaat van deze herziening is dat Helder Cothen volgens de gemeente voor zorg die zij maximaal heeft kunnen verlenen niet € 1.407.933,17 in rekening had kunnen brengen, maar € 998.699,77. Daardoor is het bedrag waarop de gemeente haar schade begroot hoger geworden (namelijk toegenomen met het verschil tussen € 1.407.933,17 en € 998.699,77).
2.54.
Helder Cothen voert verweer. Volgens haar haalt de gemeente dagdelen van drie uur en vier uur door elkaar met uren geboden begeleiding. Zij stelt dat de gemeente vergeet dat een dagdeel in 2015 niet vier uur was maar drie uur. Bovendien deelt de gemeente volgens Helder Cothen de dagdelen eerst door vier uur en daarna nog een keer door vier. [37] De gemeente zet daarop nogmaals haar werkwijze uiteen. Volgens haar heeft zij niet twee keer door vier gedeeld. [38]
2.55.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De tarieven die Helder Cothen voor de verschillende soorten zorg in rekening heeft gebracht en de tarieven die zij daarvoor in rekening had kunnen brengen, gelden voor verschillende tijdseenheden (uren, dagdelen en etmalen). Om het bedrag te kunnen vaststellen dat Helder Cothen in rekening had kunnen brengen, heeft de gemeente de eenheden zorg die Helder Cothen heeft verleend (in uren) herleid tot eenheden die passen bij het tarief dat Helder Cothen voor de verleende zorg in rekening had mogen brengen (in dagdelen en in etmalen). Dat leidt ertoe dat Helder Cothen bij een correcte berekening op basis van juiste gegevens lagere bedragen in rekening heeft mogen brengen dan de gemeente aanvankelijk dacht, zodat de schade van de gemeente hoger is. In 2015 heeft Helder Cothen alleen werkzaamheden per etmaal in rekening gebracht, zodat het voor de berekening niet van belang is of een dagdeel toen drie of vier uur was. [39] De rechtbank ziet bij vergelijking tussen de oorspronkelijke en de herziene productie 43B niet dat de gemeente enige deling door vier twee keer heeft uitgevoerd.
2.56.
Driestroom c.s. plaatst enkele kritische kanttekeningen bij de eisvermeerdering van de gemeente Wijk bij Duurstede van 11 mei 2022 / 28 juni 2022. Omdat Driestroom c.s. echter uitdrukkelijk het voornemen uit om de eisvermeerdering van de gemeente Wijk bij Duurstede alsmede de motivering daarvan te zullen volgen, gaat de rechtbank niet op die kanttekeningen in. [40]
2.57.
Driestroom c.s. meent dat de vermeerdering van eis bij akte van 27 september 2023 haar niet aangaat. Volgens haar houdt de eiswijziging geen verband met product 43A55, dat Helder Cothen heeft geleverd als onderaannemer van Driestroom c.s., maar alleen met zorg die Helder Cothen heeft geleverd rechtstreeks in opdracht van de gemeente. [41] Dit standpunt is in overeenstemming met de onbetwist gebleven stellingen van de gemeente in de dagvaarding dat Driestroom in de periode van 2015 tot en met 2020 het product ‘Verblijf met behandeling LVG en DB’ (code 43A55) bij de gemeente in rekening heeft gebracht en dat Helder Cothen daarnaast zorgproducten rechtstreeks bij de gemeente in rekening heeft gebracht, en ook met de onbetwist gebleven stellingen van de gemeente in de akte houdende vermeerdering van eis dat Helder Cothen in de periode van 2015 tot en met 2020 het genoemde product deels via Driestroom en deels rechtstreeks bij de gemeente in rekening bracht en dat zij andere zorgproducten direct bij de gemeente in rekening bracht. [42] Aangezien Driestroom c.s. alleen aansprakelijk is voor schade die verband houdt met fraude die Helder Cothen heeft gepleegd als haar franchisenemer dan wel onderaannemer en niet voor schade die verband houdt met fraude die Helder Cothen heeft gepleegd als directe contractspartij van de gemeente, gaat de vermeerdering van eis Driestroom c.s. inderdaad niet aan.
2.58.
De rechtbank kan niet nauwkeurig vaststellen hoe groot de schade is die de gemeente lijdt doordat Helder Cothen bedragen in rekening heeft gebracht voor zorg die zij niet heeft verleend. Zij zal de omvang van die schade daarom schatten (art. 6:97 BW). Daarbij volgt zij de benadering van de gemeente en de begroting die zij heeft gepresenteerd. De benadering van de gemeente biedt de rechtbank voldoende aanknopingspunten om de schade te kunnen schatten op het door de gemeente begrote bedrag. De bezwaren die Helder Cothen daartegen inbrengt, zijn niet valide, zoals hiervoor overwogen.
2.59.
Dit leidt tot het oordeel dat Helder Cothen c.s. hoofdelijk gehouden is tot betaling aan de gemeente van € 2.485.167,42.
2.60.
De gemeente vordert vergoeding van wettelijke handelsrente dan wel van gewone wettelijke rente vanaf het moment waarop zij de facturen heeft voldaan tot aan de dag der algehele voldoening. Volgens de gemeente heeft zij aanspraak op vergoeding van wettelijke handelsrente omdat haar vordering is gebaseerd op een handelsovereenkomst tot het leveren van diensten die tot stand is gekomen tussen twee rechtspersonen. [43] Helder Cothen c.s. voert gemotiveerd verweer. [44]
2.61.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De gemeente heeft aanspraak op vergoeding van schade op grond van onrechtmatige daad. Dat is niet de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Daarom is Helder Cothen niet gehouden om wettelijke handelsrente te vergoeden, maar alleen gewone wettelijke rente. [45] Het is niet duidelijk wanneer de gemeente de facturen heeft voldaan. Daarom zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van dagvaarding, dat is 4 januari 2022.
2.62.
Driestroom c.s. is hoofdelijk aansprakelijk voor het deel van de schade van € 2.485.167,42 dat ziet op bedragen die Helder Cothen via Driestroom c.s. in rekening heeft gebracht. Dat deel is € 1.596.804,27, namelijk het verschil tussen € 2.429.697,26 en € 832.892,99. De rechtbank ontleent deze bedragen aan de overzichten die de gemeente in het geding heeft gebracht als producties 43A en 43B (herzien). Deze overzichten zijn hiervoor aan de orde gekomen. Het bedrag van € 2.429.697,26 staat op het eerste overzicht als het bedrag dat Helder Cothen in totaal via Driestroom c.s. heeft gedeclareerd voor het zorgproduct ‘Verblijf met behandeling LVG en DB’ met code 43A55 (productie 43A, onderste blok, bovenste regel met bedragen, laatste kolom). Het bedrag van € 832.892,99 staat op het tweede overzicht als het bedrag dat in rekening had mogen worden gebracht voor zorg die Helder Cothen maximaal kan hebben verleend (herziene productie 43B, onderste blok, bovenste regel met bedragen, laatste kolom).
2.63.
Driestroom c.s. is hoofdelijk gehouden tot vergoeding van gewone wettelijke rente over het bedrag van € 1.596.804,27 vanaf de datum van dagvaarding, dat is 4 januari 2022, om de redenen als hiervoor toegelicht.
2.64.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande Driestroom c.s. hoofdelijk en Helder Cothen c.s. hoofdelijk veroordelen tot betaling aan de gemeente van € 1.596.804,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Zij zal Helder Cothen c.s. bovendien hoofdelijk veroordelen tot betaling aan de gemeente van € 888.363,15, dat is het verschil tussen € 2.485.167,42 en € 1.596.804,27, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schade: € 12.458,78 kosten ter vaststelling van de schade (zaak 22-15)
2.65.
De gemeente stelt dat zij een accountant heeft moeten inschakelen om haar schade te berekenen. Die heeft voor zijn werkzaamheden vier facturen gestuurd tot een totaal van € 12.458,78. Volgens de gemeente zijn dat redelijke kosten ter vaststelling van schade in de zin van art. 6:96 lid 2 sub b BW. Zij maakt op die grond aanspraak op vergoeding daarvan. [46]
2.66.
Helder Cothen c.s. meent dat deze vordering moet worden afgewezen. Daartoe voert zij onder meer aan dat de facturen van de accountant niet zijn gespecificeerd, zodat niet duidelijk is hoeveel tijd de accountant in rekening heeft gebracht. Volgens Helder Cothen zijn de kosten niet redelijk en zijn zij niet in redelijkheid gemaakt. [47]
2.67.
Ook Driestroom c.s. meent dat de vordering moet worden afgewezen. Zij voert aan dat zij de vordering niet kan controleren omdat de gemeente deze met de vier facturen van de accountant volgens haar niet voldoende onderbouwt. [48]
2.68.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De vier facturen van de accountant die de gemeente in het geding heeft gebracht, zijn niet voorzien van specificaties. [49] Op die facturen is niet te zien hoeveel werk er is verricht en tegen welk tarief. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de gemeente gelegen om naar aanleiding van de verweren van Helder Cothen c.s. en Driestroom c.s. deze facturen nader toe te lichten. Dat heeft zij niet gedaan. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of de kosten redelijk zijn. De vordering tot vergoeding van deze kosten zal daarom worden afgewezen.
Schade: € 6.775,00 buitengerechtelijke incassokosten (zaak 22-15)
2.69.
De gemeente stelt dat zij aan Helder Cothen c.s. en Driestroom c.s. meermaals brieven heeft gestuurd en telefonisch contact met hen heeft gehad om haar vordering voldaan te krijgen. Zij wijst op brieven van 15 april 2021 aan Driestroom en van 12 mei 2021 en 4 juni 2021 aan Helder Cothen c.s. [50]
2.70.
Helder Cothen c.s. betwist dat de gemeente daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Volgens haar heeft de gemeente helemaal niet geprobeerd om in overleg met Helder Cothen een oplossing te bereiken, hoewel zij dat op grond van art. 15.1 en 15.2 van de COB-overeenkomst wel had moeten doen. Helder Cothen c.s. heeft wel de brief van 12 mei 2021 ontvangen, maar direct daarna heeft de gemeente beslag gelegd. Volgens Helder Cothen c.s. vallen de kosten van de brief van 12 mei 2021 onder de gewone proceskosten. [51]
2.71.
Driestroom c.s. voert geen afzonderlijk verweer tegen de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Wel voert zij in het kader van haar verweer tegen de vordering tot vergoeding van proceskosten aan dat zij ten onrechte in de procedure is betrokken omdat zij de gemeente duidelijk heeft gemaakt dat zij haar zou compenseren als Helder Cothen zou worden veroordeeld tot betaling aan haar (Driestroom c.s.) en verder dat de gemeente haar nooit heeft gesommeerd om schade te vergoeden die Helder Cothen heeft veroorzaakt in de uitvoering van de overeenkomst die zij rechtstreeks met de gemeente heeft gesloten. [52]
2.72.
Met de enkele brief aan Driestroom van 15 april 2021 en de twee brieven aan Helder Cothen c.s. van 12 mei 2021 en 4 juni 2021 heeft de gemeente niet meer gedaan dan het versturen van een enkele dan wel herhaalde aanmaning. De kosten daarvan komen naar het oordeel van de rechtbank niet in aanmerking voor afzonderlijke vergoeding. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
Beslagkosten (zaak 22-15)
2.73.
De gemeente stelt dat zij conservatoire derdenbeslagen heeft gelegd, te weten onder Rabobank, ABN AMRO Bank, Volksbank en ING Bank ten laste van Helder Cothen, Excellent Care en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] , en voorts beslag op onroerende zaken van Excellent Care. Zij vordert dat de rechtbank Helder Cothen c.s. ertoe veroordeelt de beslagkosten te vergoeden. [53]
2.74.
Helder Cothen c.s. meent dat de vordering tot vergoeding van beslagkosten moet worden afgewezen omdat de hoofdvordering, tot zekerheid waarvan de beslagen zijn gelegd, moet worden afgewezen en omdat de beslagen juist schade hebben veroorzaakt. [54]
2.75.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Kosten van beslag kunnen van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (art. 706 Rv). Het beslag op de onroerende zaken ten laste van Excellent Care heeft volgens de gemeente zelf weliswaar geen doel getroffen, maar dat wil niet zeggen dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Anders dan Helder Cothen c.s. aanvoert, zal de hoofdvordering van de gemeente wel worden toegewezen. Daarom zal de rechtbank Excellent Care veroordelen om de kosten van het beslag op de onroerende zaken aan de gemeente te vergoeden. Die kosten bedragen € 667,00 voor vast recht voor het verzoekschrift, € 4.357,00 voor salaris voor de advocaat (1 punt, tarief VIII) en € 232,25 voor het exploot van beslaglegging van 17 mei 2021.
2.76.
De gemeente heeft ook exploten van derdenbeslagen in het geding gebracht. De rechtbank heeft daarbij echter geen exploten aangetroffen van overbetekening van een afschrift van de dagvaarding aan de derde-beslagenen (Rabobank, ABN AMRO Bank, Volksbank en ING Bank). [55] Die overbetekening is voorgeschreven op straffe van nietigheid (art. 721 Rv). De rechtbank kan daarom niet beoordelen of bij de beslaglegging de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. De vordering tot vergoeding van de kosten van de derdenbeslagen zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten (zaak 22-15)
2.77.
De gemeente vordert vergoeding van proceskosten. Volgens Helder Cothen c.s. moet de hoofdvordering worden afgewezen en daarom de vordering tot vergoeding van proceskosten ook. Driestroom c.s. meent ook dat zij de proceskosten niet voor haar rekening hoeft te nemen. Daartoe voert zij aan dat zij de gemeente altijd duidelijk heeft gemaakt dat zij haar zou compenseren als Helder Cothen c.s. zou worden veroordeeld tot betaling aan Driestroom c.s., en voorts dat zij niet aansprakelijk is voor schade die Helder Cothen c.s. heeft veroorzaakt in de uitvoering van een overeenkomst waarbij Driestroom c.s. geen partij is.
2.78.
Helder Cothen c.s. wordt in het ongelijk gesteld. Daarom wordt zij veroordeeld in de kosten van de procedure voor zover die ziet op het geschil tussen de gemeente Wijk bij Duurstede en haar, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten als gevorderd.
2.79.
De gemeente Wijk bij Duurstede en Driestroom c.s. worden over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de kosten van de procedure voor zover die ziet op het geschil tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat zij hun eigen kosten zullen moeten dragen.
Schade (zaak 21-257, conventie)
2.80.
In het tussenvonnis is overwogen dat Driestroom c.s. vordert dat de rechtbank Helder Cothen c.s. hoofdelijk veroordeelt om bedragen aan haar te betalen van € 2.565.018,52 (schadevergoeding), € 775.500,00 (boete), € 122.054,88 (kosten van onderzoek), € 6.775,00 (buitengerechtelijke incassokosten) en € 4.157,13 (beslagkosten), te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van Helder Cothen c.s. in de proceskosten en de nakosten. [56]
Schade: € 2.565.018,52 te veel betaalde vergoedingen (zaak 21-257, conventie)
2.81.
De vordering van Driestroom c.s. heeft het karakter van een vrijwaring, namelijk voor zover zij op haar beurt wordt aangesproken door gemeenten die haar opdracht hebben gegeven zorg te verlenen of te laten verlenen. De gemeente Wijk bij Duurstede heeft Driestroom c.s. daadwerkelijk aangesproken, namelijk in de zaak met rolnummer 22-15. Driestroom c.s. stemt haar vordering op Helder Cothen c.s. daarop af. Daarom geeft de rechtbank die vordering hier weer in samenhang met de vordering van de gemeente Wijk bij Duurstede. Deze gemeente heeft bij dagvaarding van 14 juni 2021 vergoeding gevorderd van schade die zij lijdt in verband met de uitvoering door Helder Cothen van opdrachten in de jaren 2015 – 2020. Bij dagvaarding van 26 april 2021, dus kort daarvoor, had Driestroom c.s. vergoeding gevorderd van schade die zij lijdt in verband met de uitvoering door Helder Cothen van opdrachten voor de gemeente Wijk bij Duurstede en voor de gemeenten Utrechtse Heuvelrug, Zeist, Stichtse Vecht en De Ronde Venen in de jaren 2017 – 2020. Om haar vordering in lijn te brengen met de vordering van de gemeente Wijk bij Duurstede, die ook de jaren 2015 en 2016 omvat, heeft Driestroom c.s. bij akte van 11 mei 2022 haar vordering vermeerderd met schade die zij lijdt in verband met de uitvoering door Helder Cothen van opdrachten over de jaren 2015 en 2016 voor de gemeenten Wijk bij Duurstede en Utrechtse Heuvelrug. [57] Daarop heeft de gemeente Wijk bij Duurstede nieuwe informatie gekregen, op grond waarvan zij tot de conclusie is gekomen dat Helder Cothen nog minder zorg heeft verleend dan de gemeente aanvankelijk dacht. Daarom heeft de gemeente haar vordering bij akte van 11 mei 2022 / 28 juni 2022 opnieuw gepresenteerd en vermeerderd en wel tot een bedrag van € 2.075.934,02. [58] Naar aanleiding daarvan heeft Driestroom c.s. haar vordering bij akte van 28 juni 2022 opnieuw vermeerderd. [59] Zij vordert thans dat de rechtbank Helder Cothen c.s. hoofdelijk veroordeelt om € 2.565.018,52 aan haar te betalen. Dat bedrag is een verbeterde lezing van het gevorderde bedrag van € 2.217.884,92; zie daarover het tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 4.10.
2.82.
Het gevorderde totaal van € 2.565.018,52 is opgebouwd uit de volgende posten:
gemeente
jaar
bedrag
vindplaats
1a
Wijk bij Duurstede
2015
€ 113.083,70
akte 11 mei 2022 onder 2.11
1b
Wijk bij Duurstede
2016
€ 265.167,42
akte 11 mei 2022 onder 2.11
1c
Wijk bij Duurstede
2017
€ 332.307,36
akte 28 juni 2022 onder 3.1
1d
Wijk bij Duurstede
2018
€ 312.324,09
akte 28 juni 2022 onder 3.1
1e
Wijk bij Duurstede
2019
€ 323.011,60
akte 28 juni 2022 onder 3.1
1f
Wijk bij Duurstede
2020
€ 216.251,70
akte 28 juni 2022 onder 3.1
SUBTOTAAL
€ 1.562.145,87
2a
Utrechtse Heuvelrug
2015
€ 28.106,24
akte 11 mei 2022 onder 2.11
2b
Utrechtse Heuvelrug
2016
€ 16.519,56
akte 11 mei 2022 onder 2.11
2c
Utrechtse Heuvelrug
2017
€ 14.826,24
akte 28 juni 2022 onder 3.1
2d
Utrechtse Heuvelrug
2018
€ 156.380,25
akte 28 juni 2022 onder 3.1
2e
Utrechtse Heuvelrug
2019
€ 165.279,30
akte 28 juni 2022 onder 3.1
2f
Utrechtse Heuvelrug
2020
€ 168.400,26
akte 28 juni 2022 onder 3.1
3a
Stichtse Vecht
2017
€ 12.788,00
dagvaarding 4.29
3b
Stichtse Vecht
2018
€ 50.735,00
dagvaarding 4.29
3c
Stichtse Vecht
2019
€ 49.984,80
dagvaarding 4.29
4a
Zeist
2018
€ 20.074,86
akte 28 juni 2022 onder 3.1
4b
Zeist
2019
€ 165.279,30
akte 28 juni 2022 onder 3.1
4c
Zeist
2020
€ 32.514,44
akte 28 juni 2022 onder 3.1
5a
De Ronde Venen
2019
€ 7.342,40
dagvaarding 4.29
5b
De Ronde Venen
2020
€ 114.642,00
dagvaarding 4.29
TOTAAL
€ 2.565.018,52
Schade: gemeenten Utrechtse Heuvelrug, Stichtse Vecht, Zeist en De Ronde Venen(zaak 21-257, conventie)
2.83.
Driestroom c.s. stelt bij dagvaarding dat de gemeente Wijk bij Duurstede haar heeft aangesproken tot terugbetaling van vergoedingen die zij aan haar heeft betaald voor zorg die niet is verleend. Het ligt volgens haar in de lijn der verwachting dat de andere betrokken gemeenten haar ook zullen aanspreken. Volgens Helder Cothen c.s. hebben zij dat niet gedaan. Ter zitting heeft Driestroom c.s. gesteld dat deze andere gemeenten afwachten wat er uit de procedure tussen Driestroom en Helder Cothen komt. De rechtbank heeft in het laatste tussenvonnis de hierover te nemen beslissing aangehouden. [60]
2.84.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Driestroom c.s. heeft de bedragen die Helder Cothen bij haar in rekening heeft gebracht, op haar beurt in rekening gebracht bij de gemeenten, die deze bedragen aan haar hebben betaald. Zo lang Driestroom c.s. niet een verbintenis heeft om deze ontvangen bedragen of een deel ervan aan de gemeenten terug te betalen, lijdt Driestroom c.s. geen schade doordat Helder Cothen bij haar zorg in rekening heeft gebracht die zij niet heeft verleend. Of Driestroom c.s. die verplichting (schuld) jegens de gemeenten heeft of krijgt, zo ja wat daarvan de grondslag is en hoe groot die schuld is, kan in deze procedure niet worden vastgesteld. Daarom zal de rechtbank het deel van de vordering van Driestroom c.s. dat betrekking heeft op de uitvoering door Helder Cothen van opdrachten van deze gemeenten aan Driestroom c.s. afwijzen.
2.85.
De schadebedragen in het overzicht hierboven zijn berekend als het verschil tussen enerzijds de vergoedingen die Helder Cothen over de jaren 2015 tot en met 2020 bij Driestroom c.s. in rekening heeft gebracht en betaald heeft gekregen en anderzijds de vergoedingen die zij in rekening had mogen brengen voor de zorg die zij in die periode maximaal kan hebben verleend. [61] De schade zoals Driestroom c.s. die heeft begroot in haar dagvaarding was gebaseerd op haar vaststelling dat Helder Cothen maximaal het product ‘Verblijf met begeleiding exclusief behandeling’ heeft kunnen leveren (productcode 44A06). De gemeente Wijk bij Duurstede is echter op basis van aanvullende informatie tot de conclusie gekomen dat Helder Cothen maximaal een nog lichter product heeft kunnen leveren, namelijk het product ‘Gezinshuis licht’ (productcode 44A08). De aanvullende informatie bestaat uit verklaringen van drie personen, te weten [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] en uit vier documenten, namelijk de Toelichting productcodes voor jeugdhulp 2016, het Regionale inkoopplan 2016 Zuid Oost Utrecht, de Handleiding implementatie van de inkoop van jeugd ambulant & respijtzorg van 1 juli 2021 en de Productenwaaier 2022 voor jeugdhulp ambulant, respijtzorg en Wmo begeleiding, respijtzorg en bemoeizorg. De gemeente heeft haar vordering bij akte van 11 mei 2022 / 28 juni 2022 dienovereenkomstig vermeerderd.
2.86.
In reactie daarop heeft Driestroom c.s. kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de eisvermeerdering van de gemeente Wijk bij Duurstede alsmede de motivering daarvan te volgen. Dat doet zij omdat de schade die de gemeente lijdt ook schade is die zij lijdt. Zij vermeerdert haar vordering op Helder Cothen c.s., enkel en alleen om te voorkomen dat de vordering van de gemeente Wijk bij Duurstede op haar (Driestroom c.s.) afwijkt van haar vordering op Helder Cothen c.s. Desondanks plaatst Driestroom c.s. enkele kritische kanttekeningen bij de eisvermeerdering van de gemeente Wijk bij Duurstede. Die kritische kanttekeningen zijn gericht op de aanvullende informatie die de gemeente Wijk bij Duurstede ertoe heeft gebracht haar eis te vermeerderen. Driestroom relativeert de waarde van de verklaringen van [naam 1] en van [naam 2] . Zij meent dat de Handleiding en de Productenwaaier in de periode tussen 2015 en 2020 niet van kracht waren en dat die daarom geen betekenis hebben in het onderhavige geval. Zij meent ten slotte dat de gemeente de zorgproducten met codes 43A55 en 44A06 niet juist heeft geduid. [62]
2.87.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Dat de gemeente haar vordering op Driestroom c.s. heeft vermeerderd, geeft Driestroom c.s. op zichzelf geen dienovereenkomstig vermeerderde vordering op Helder Cothen c.s. De argumenten die de gemeente aanvoert om haar eis te vermeerderen zouden wel kunnen gelden in de relatie tussen Driestroom c.s. en Helder Cothen c.s. Driestroom c.s. heeft die argumenten echter niet van de gemeente overgenomen, maar er integendeel kritische kanttekeningen bij geplaatst. Aldus heeft zij haar eisvermeerdering niet onderbouwd, maar ondergraven. Daarom zal de rechtbank de schade van Driestroom c.s. niet begroten op basis van het uitgangspunt dat Helder Cothen maximaal het product ‘Gezinshuis licht’ (code 44A08) kan hebben verleend.
2.88.
Helder Cothen c.s. wijst erop dat Driestroom c.s. over het jaar 2015 hetzelfde bedrag vordert als de gemeente Wijk bij Duurstede, maar meent dat Driestroom c.s. over het jaar 2016 rekent met het tarief van € 150,90 in plaats van € 73,00, zodat zij het verschil van € 77,90 per cliënt per dag te veel vordert. [63] De rechtbank stelt echter vast dat Driestroom c.s. over het jaar 2016 niet rekent met het tarief van € 150,90 maar met het tarief van € 73,00 (net als de gemeente). Dat leidt de rechtbank af uit het overzicht dat Driestroom c.s. heeft gegeven in haar akte vermeerdering van eis in conventie onder 2.11 (overzicht voor het jaar 2016, vierde kolom), zoals toegelicht in die akte onder 2.10. Het schadebedrag waar die berekening toe leidt (€ 265.167,42; zesde kolom in dat overzicht), is opgenomen in het overzicht hierboven onder 1b. Dit verweer van Helder Cothen c.s. wordt daarom verworpen.
2.89.
De rechtbank kan niet nauwkeurig vaststellen hoe groot de schade is die Driestroom c.s. lijdt doordat Helder Cothen bedragen in rekening heeft gebracht voor zorg die zij niet ten behoeve van de gemeente Wijk bij Duurstede heeft verleend. Zij zal de omvang van die schade daarom schatten (art. 6:97 BW). Daarbij volgt zij de benadering van Driestroom c.s. en de begroting die zij heeft gepresenteerd bij dagvaarding, aangevuld bij akte vermeerdering van eis van 11 mei 2022. Voor zover Driestroom c.s. haar vordering heeft vermeerderd naar aanleiding van de eisvermeerdering van de gemeente Wijk bij Duurstede, zal deze vordering dus worden afgewezen.
2.90.
Dit leidt tot het oordeel dat Helder Cothen c.s. hoofdelijk gehouden is tot betaling aan Driestroom c.s. van € 1.562.145,87 (zie voor het bedrag het overzicht hierboven in de regel onder 1f).
2.91.
Driestroom c.s. vordert vergoeding van wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (26 april 2021) tot aan de dag van algehele voldoening. Helder Cothen c.s. heeft hiertegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. De vordering zal worden toegewezen (art. 6:119 BW).
Schade: € 122.054,88 kosten van onderzoek (zaak 21-257, conventie)
2.92.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 22 februari 2023 reeds overwogen dat de kosten van € 122.054,88 niet meer terugkomen in de vordering zoals deze uiteindelijk door Driestroom c.s. is ingesteld, maar dat Driestroom c.s. de vordering tot vergoeding van deze kosten niet heeft willen prijsgeven (rov. 4.14).
2.93.
Driestroom c.s. licht deze vordering als volgt toe. Zij heeft kosten gemaakt om onderzoeken te laten uitvoeren en om aansprakelijkheid vast te stellen en zij heeft diverse andere kosten gemaakt als gevolg van het toerekenbare tekortschieten en onrechtmatige handelen van Helder Cothen. Ten eerste heeft zij het externe bureau [naam extern bureau] ingeschakeld om de meldingen die bij Driestroom zijn gedaan, nader te onderzoeken. Dit was een omvangrijk onderzoek waaraan 277,5 uur is besteed. Daarvan zijn er 222,5 bij Driestroom in rekening gebracht tegen een uurtarief van € 125,00 exclusief btw, zodat Driestroom c.s. deze schadepost berekent op € 33.653,15. [64] Voorts heeft Driestroom intern kosten gemaakt. Zij stelt dat acht medewerkers ruim 888 uur hebben besteed aan werkzaamheden die samenhingen met intern overleg, overleg met de voogden en met gemeenten en met het onderzoeken en onderbouwen van de schade. Zij berekent haar schade op basis van het uurloon van de medewerkers op € 88.401,75. Het gevorderde bedrag van € 122.054,88 is het totaal van € 33.653,15 en € 88.401,75.
2.94.
Helder Cothen c.s. brengt hier het volgende tegen in. Volgens haar is er in de overeenkomst geen artikel over diensten door een extern bureau en heeft zij ook geen opdracht voor die diensten gegeven. Zij meent verder dat het bureau niet onafhankelijk is omdat [naam 4] in privé een zeer goede kennis van de Raad van Bestuur is en hij eerder onderzoeken heeft uitgevoerd die in wezen tot doel hadden de relatie met gezinshuizen te verbreken. Verder kan het rapport van het bureau de toets der kritiek niet doorstaan omdat er geen hoor en wederhoor is toegepast. Ten slotte betwist Helder Cothen c.s. de uren van de medewerkers van Driestroom c.s. en de daarmee verbonden kosten. [65] Driestroom c.s. betwist dat [naam 4] gelieerd is aan Driestroom. Volgens haar heeft hij op professionele en onafhankelijke wijze zijn onderzoek uitgevoerd en is daarbij aan Helder Cothen alle gelegenheid geboden om daarbij betrokken te worden. [66]
2.95.
De rechtbank heeft reeds overwogen dat Helder Cothen is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor haar voortvloeiden uit haar overeenkomst met Driestroom c.s. en voorts dat Helder Cothen c.s. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Voor de schade die Driestroom c.s. daardoor lijdt, is Helder Cothen c.s. hoofdelijk aansprakelijk. Ook redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid komen voor vergoeding in aanmerking (art. 6:96 lid 2 aanhef en sub b BW).
2.96.
De kosten die zijn gemaakt door het externe bureau [naam extern bureau] zijn gemaakt ter vaststelling van aansprakelijkheid. Zij waren naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs noodzakelijk vanwege de meldingen die Driestroom c.s. over Helder Cothen had ontvangen. Ook de hoogte van deze kosten is naar het oordeel van de rechtbank redelijk. De aanleiding tot het onderzoek was immers ernstig en de omvang van het onderzoek zelf aanzienlijk. [67] De kosten van het onderzoek van € 33.653,15 komen daarom voor vergoeding in aanmerking. Dit oordeel wordt niet anders door de verdachtmakingen door Helder Cothen c.s. van [naam 4] . Deze zijn immers niet toegelicht. Ook uit de stellingen die Helder Cothen c.s. overigens inneemt, kan de rechtbank niet afleiden dat de onderzoeker niet onafhankelijk is of dat het onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd.
2.97.
Ook de interne kosten van € 88.401,75 komen voor vergoeding in aanmerking. Driestroom c.s. heeft hiervan een uitgebreide specificatie in het geding gebracht. [68] Het had van Helder Cothen c.s. mogen worden verwacht dat zij daarop zou ingaan. Door dat niet te doen, heeft zij deze schadepost onvoldoende gemotiveerd betwist.
2.98.
De rechtbank zal Helder Cothen c.s. op grond van het voorgaande veroordelen om aan Driestroom c.s. het totaal te vergoeden van € 122.054,88 (€ 33.653,15 + € 88.401,75), te vermeerderen met de niet afzonderlijk betwiste rente daarover als gevorderd vanaf 26 april 2021 (datum dagvaarding).
Boete: € 775.500,00 (zaak 21-257, conventie)
2.99.
Zoals reeds overwogen in het tussenvonnis van 22 februari 2023, maakt Driestroom c.s. aanspraak op betaling door Helder Cothen c.s. van een boete. [69] Zij stelt daartoe het volgende. Op grond van art. 5 van de franchiseovereenkomst van 11 augustus 2014 moet Helder Cothen als franchisenemer alle voorschriften opvolgen die in het Handboek staan (een bijlage bij de overeenkomst). In het Handboek staat onder meer dat de franchisenemer de verplichtingen uit de Jeugdwet moet naleven. In art. 5.7 van de franchiseovereenkomst staat verder dat de franchisenemer zich moet onthouden van handelingen die schadelijk zijn voor stichting Driestroom en voor het algemeen belang van het franchiseconcept. Volgens Driestroom c.s. heeft Helder Cothen deze verplichtingen geschonden. Volgens art. 26 van de franchiseovereenkomst staat daarop een boete van € 5.000,00 per overtreding en € 500,00 per dag dat deze voortduurt. Driestroom c.s. gaat uit van één overtreding die heeft geduurd van 1 januari 2017 tot en met 22 maart 2021 (de dag waarop de franchiseovereenkomst is opgezegd), dat zijn 1541 dagen. Zij maakt daarom aanspraak op betaling van € 775.500,00 (€ 5.000,00 + 1541 × € 500,00). [70] Ter zitting heeft Driestroom c.s. deze vordering in zoverre beperkt dat zij alleen aanspraak maakt op de boete voor het geval dat de vordering tot vergoeding van schade niet of slechts gedeeltelijk wordt toegewezen. Het is haar erom te doen dat alle betrokken gemeenten zo goed als mogelijk gecompenseerd zullen worden. [71]
2.100. Helder Cothen c.s. stelt zich op het standpunt dat zij de franchiseovereenkomst is nagekomen en dat zij daarom geen boete verschuldigd is. Bovendien meent Helder Cothen c.s. dat zij alleen een boete verschuldigd kan zijn als zij is gesommeerd om zich te houden aan een van de verplichtingen zoals genoemd in art. 26 van de franchiseovereenkomst. Dat is volgens haar niet gebeurd. Als dit al anders is, dan is volgens Helder Cothen c.s. het gevorderde bedrag van € 775.500,00 buitensporig hoog. [72]
2.101. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Terecht wijst Helder Cothen c.s. erop dat Helder Cothen als franchisenemer op grond van art. 26 van de franchiseovereenkomst geen boete verschuldigd is als zij geen sommatie heeft ontvangen. [73] Driestroom c.s. heeft niet meer op dat verweer gereageerd. Zij heeft niet betwist dat deze voorwaarde geldt en zij heeft niet gesteld dat zij de vereiste sommatie heeft gestuurd. Daarom zal de rechtbank de vordering tot betaling van een boete afwijzen.
Schade: € 6.775,00 buitengerechtelijke incassokosten (zaak 21-257, conventie)
2.102. Driestroom c.s. stelt dat zij in het kader van haar geschil met Helder Cothen c.s. een advocaat heeft ingeschakeld en dat deze werkzaamheden voor haar heeft verricht. De advocaat heeft onder meer jurisprudentie en literatuur en het dossier bestudeerd en pogingen ondernomen om voldoening te verkrijgen buiten rechte door het voeren van correspondentie. Driestroom c.s. stelt dat de advocaat op 1 april 2021 een sommatiebrief heeft gestuurd. Zij maakt aanspraak op vergoeding van kosten die zij begroot op het gevorderde bedrag conform de staffel zoals vermeld in het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [74]
2.103. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Kosten van het bestuderen van jurisprudentie, literatuur en het dossier komen niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking. Driestroom c.s. stelt voorts weliswaar dat zij heeft gecorrespondeerd om voldoening buiten rechte te verkrijgen, maar zij wijst daartoe op niet meer dan een enkele sommatiebrief. Die brief rechtvaardigt evenmin de toewijzing van een afzonderlijke vergoeding. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
Beslagkosten (zaak 21-257, conventie)
2.104. Driestroom c.s. stelt dat zij met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 9 april 2021 diverse beslagen heeft laten leggen. Nadat Helder Cothen c.s. pogingen had ondernomen om Driestroom c.s. in haar verhaalsmogelijkheden te schaden, heeft Driestroom c.s. met verlof van 4 november 2021 opnieuw beslagen laten leggen. Zij maakt aanspraak op vergoeding van de beslagkosten op grond van art. 706 Rv. [75]
2.105. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Kosten van beslag kunnen van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (art. 706 Rv). Die uitzonderingen doen zich hier niet voor. Daarom zal de rechtbank Excellent Care veroordelen om de kosten te vergoeden die Driestroom c.s. heeft gemaakt om met verlof van 9 april 2021 beslag te leggen op onroerende zaken, te vermeerderen met wettelijke rente als gevorderd.
2.106. Bij de beslagstukken die Driestroom c.s. in het geding heeft gebracht, ontbreken de exploten van beslaglegging die zijn gelegd met verlof van 4 november 2021. [76] De rechtbank kan daarom niet controleren of daarbij de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. De vordering tot vergoeding van de kosten van deze beslagen zal daarom worden afgewezen.
2.107. Bij de beslagstukken die Driestroom c.s. in het geding heeft gebracht, ontbreekt bij de derdenbeslagen een exploot van overbetekening van de dagvaarding aan Rabobank als derde-beslagene. Daardoor kan de rechtbank niet controleren of is voldaan aan het op straffe van nietigheid voorgeschreven vereiste dat de dagvaarding in de hoofdzaak wordt overbetekend aan de derde-beslagene (art. 721 Rv). De vordering tot vergoeding van deze beslagkosten zal daarom ook worden afgewezen.
Proceskosten (zaak 21-257, conventie)
2.108. Hoewel minder dan de helft van het gevorderde bedrag zal worden toegewezen, beschouwt de rechtbank Helder Cothen c.s. als de in het ongelijk te stellen partij. Daarom zal zij worden veroordeeld in de proceskosten te vermeerderen met rente en nakosten als gevorderd.
Beëindiging franchiseovereenkomst, schadevergoeding (zaak 21-257, reconventie)
2.109. Bij conclusie van 29 september 2021 hebben Helder Cothen en Excellent Care vorderingen in reconventie ingesteld. In de kop van die conclusie en van de akte vermeerdering van eis in reconventie van 28 juni 2022 worden weliswaar ook [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] als eisers in reconventie vermeld, maar in die akte wordt onder 1 bevestigd dat alleen Helder Cothen en Excellent Care eisers in reconventie zijn en [gezamenlijke gedaagden 3 en 4] dus niet. Driestroom c.s. wijst daar terecht op. [77] De rechtbank gaat er verder van uit dat alleen Helder Cothen en Excellent Care eisers in reconventie zijn en corrigeert hierbij in die zin de vonnissen van 20 oktober 2021 en 22 februari 2023 en het proces-verbaal van 28 juni 2022, waar het anders staat vermeld. De vorderingen in reconventie zijn ingesteld tegen ‘eisers in conventie, gedaagden in reconventie’, dat zijn dus Driestroom en ODD. [78]
2.110. De rechtbank heeft over deze reconventionele vorderingen reeds het volgende overwogen. Helder Cothen en Excellent Care hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat Driestroom c.s. de franchiseovereenkomst op onjuiste gronden heeft opgezegd en aldus jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld, althans dat zij in de nakoming van hun verplichtingen uit deze overeenkomst is tekortgeschoten. De rechtbank heeft de beoordeling van deze vorderingen aangehouden in afwachting van de uitkomst van de bewijslevering. [79]
2.111. Volgens Helder Cothen en Excellent Care stond het Driestroom c.s. niet vrij om de franchiseovereenkomst op te zeggen. Zij wijzen op de artikelen 20.3 en 21.1 van die overeenkomst. Daar staat in dat ODD de overeenkomst mag opzeggen nadat zij Helder Cothen schriftelijk in gebreke heeft gesteld en dat de partij die meent dat de andere partij niet behoorlijk nakomt, die partij moet berichten welke maatregelen moeten worden genomen en daarbij een termijn van drie maanden moet gunnen. Volgens Helder Cothen heeft zij nooit een ingebrekestelling ontvangen. Ook heeft zij nooit enige instructie of aanwijzing van Driestroom c.s. gekregen die zij niet heeft opgevolgd. Het is Helder Cothen op geen enkele wijze duidelijk geworden dat Driestroom c.s. meende dat zij tekortschoot en dat Driestroom c.s. daarom de overeenkomst wilde opzeggen. Ook is het driemaandelijkse overleg als bedoeld in art. 54.6 van het franchisehandboek nooit opgezet. Helder Cothen en Excellent Care concluderen dat Driestroom c.s. de franchiseovereenkomst op onjuiste gronden heeft opgezegd. Daarmee heeft zij onrechtmatig gehandeld (art. 6:162 BW), althans heeft zij de verplichtingen uit de overeenkomst grovelijk geschonden (art. 6:74 BW). [80]
2.112. Driestroom c.s. brengt het volgende tegen de vordering in. In de loop van 2020 heeft Driestroom c.s. verontrustende signalen en meldingen over Helder Cothen ontvangen. Daarvan heeft zij Helder Cothen c.s. op 8 april 2020 op de hoogte gebracht. Dat heeft zij schriftelijk bevestigd bij brief van 17 april 2020. Daarbij heeft zij acht concrete aanwijzingen gegeven die Helder Cothen c.s. in acht moest nemen tijdens het onderzoek dat Driestroom c.s. wilde instellen naar de zorgverlening door Helder Cothen. Op 6 november 2020 is een onderzoeksrapport uitgebracht waarvan de uitkomst zeer zorgwekkend is. Op 26 november 2020 heeft Driestroom c.s. twaalf concrete aanwijzingen aan Helder Cothen c.s. gegeven. Op 14 december 2020 heeft Driestroom c.s. schriftelijk aan Helder Cothen c.s. kenbaar gemaakt dat zij voornemens was de franchiseovereenkomst te beëindigen. Dat heeft zij gedaan bij aangetekende brief van 22 december 2020 tegen drie maanden na dagtekening van die brief. Deze beëindiging moet worden beschouwd als een ontbinding (art. 6:265 BW). Aan de vereisten daarvoor is voldaan. De ontbinding wordt gerechtvaardigd doordat Helder Cothen ernstig toerekenbaar is tekortgeschoten. Nakoming was blijvend onmogelijk. Verder betwist Driestroom c.s. dat de schade waarvan Helder Cothen en Excellent Care vergoeding vorderen het gevolg is van de ontbinding van de overeenkomst; ook betwist zij de omvang van de schade.
2.113. Zoals hiervoor overwogen, maakt Driestroom c.s. Helder Cothen in wezen twee samenhangende verwijten, namelijk dat Helder Cothen zorg die zij had moeten verlenen, niet heeft verleend en dat Helder Cothen zich voor de zorg die zij niet heeft verleend, wel heeft laten betalen. Hiermee is Helder Cothen toerekenbaar tekortgeschoten en heeft zij bovendien onrechtmatig gehandeld. Deze onrechtmatige daad is naar het oordeel van de rechtbank zo ernstig dat Driestroom c.s. de overeenkomst op die grond heeft kunnen opzeggen. Dat heeft zij gedaan bij brief van 22 december 2020 met inachtneming van een redelijke termijn, namelijk drie maanden. [81]
2.114. Dit oordeel wordt niet anders door de bepaling in de art. 20.3 en 21 van de franchiseovereenkomst omdat deze bepalingen in wezen gaan over ontbinding op grond van een toerekenbare tekortkoming.
2.115. De rechtbank zal de vorderingen van Helder Cothen en Excellent Care tot schadevergoeding (inclusief de factuur van de deskundige van € 4.235,00) afwijzen.
Factuur van € 6.303,64 (zaak 21-257, reconventie)
2.116. Helder Cothen c.s. constateert dat Driestroom c.s. haar laatste factuur van 14 april 2021 voor een bedrag van € 6.303,64 niet heeft betaald. Zij vordert dat de rechtbank Driestroom c.s. ertoe veroordeelt die factuur te betalen. [82]
2.117. Driestroom c.s. voert het volgende verweer. Als er nog facturen op naam van Helder Cothen/Excellent Care open zouden staan, dan zijn deze allemaal rechtsgeldig opgeschort. Voor zover Driestroom c.s. zou erkennen dat zij een dergelijke factuur verschuldigd is, behoudt Driestroom c.s. zich het recht voor een beroep te doen op verrekening. [83]
2.118. Zoals hiervoor overwogen, is Helder Cothen tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor haar voortvloeiden uit de franchiseovereenkomst met Driestroom c.s. Tegenover die verplichtingen, bestaande uit het verlenen van overeengekomen zorg, staat de verplichting van Driestroom c.s. om de facturen die Helder Cothen daarvoor stuurt aan haar te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de tekortkoming van Helder Cothen dat Driestroom c.s. de nakoming van haar verplichting om de factuur van 14 april 2021 te betalen opschort. Daarom wordt de vordering tot nakoming door betaling van deze factuur afgewezen.
Proceskosten
2.119. Helder Cothen en Excellent Care zullen in het ongelijk worden gesteld. Daarom zullen zij worden veroordeeld in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente als gevorderd.

3.De beslissing

De rechtbank,
In de zaak met rolnummer 22-15
3.1.
veroordeelt Driestroom c.s. hoofdelijk en Helder Cothen c.s. hoofdelijk tot betaling aan de gemeente van € 1.596.804,27 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt Helder Cothen c.s. hoofdelijk tot betaling aan de gemeente van € 888.363,15 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt Excellent Care tot betaling aan de gemeente van € 667,00 voor vast recht voor het verzoekschrift voor het beslagverlof, € 4.357,00 voor salaris voor de advocaat (1 punt, tarief VIII) en € 232,25 voor het exploot van beslaglegging van 17 mei 2021 en € 76,65 voor het exploot van betekening aan Excellent Care van 20 mei 2021,
3.4.
veroordeelt Helder Cothen c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure voor zover die ziet op het geschil tussen haar en de gemeente Wijk bij Duurstede, aan de zijde van de gemeente Wijk bij Duurstede begroot op € 119,95 aan explootkosten, € 3.533,00 aan vast recht en € 15.249,50 aan salaris voor de advocaat (3½ punt, tarief VIII), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening,
In de zaak met rolnummer 21-257 in conventie
3.5.
veroordeelt Helder Cothen c.s. hoofdelijk tot betaling aan Driestroom c.s. van € 1.562.145,87 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.6.
veroordeelt Helder Cothen c.s. hoofdelijk tot betaling aan Driestroom c.s. van € 122.054,88 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.7.
veroordeelt Excellent Care tot betaling aan Driestroom c.s. van € 667,00 voor vast recht voor het verzoekschrift voor het beslagverlof, € 4.357,00 voor salaris voor de advocaat (1 punt, tarief VIII) en € 218,09 en voor het exploot van beslaglegging van 12 april 2021 en € 77,51 voor het exploot van betekening aan Excellent Care van 13 april 2021, te vermeerderen met wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening,
3.8.
veroordeelt Helder Cothen c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Driestroom c.s. begroot op € 119,95 aan explootkosten, € 7.852,00 aan vast recht en € 21.785,00 (5 punten, tarief VIII) aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening,
In de zaak met rolnummer 21-257 in reconventie
3.9.
veroordeelt Helder Cothen en Excellent Care hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Driestroom c.s. begroot op € 4.357,00 aan salaris voor de advocaat (de helft van 2 punten, tarief VIII) te vermeerderen met wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening,
In de zaak met rolnummer 22-15 en met rolnummer 21-257 in conventie en in reconventie voorts
3.10.
veroordeelt Helder Cothen c.s. hoofdelijk in de nakosten van de procedure met rolnummer 22-15, aan de zijde van de gemeente Wijk bij Duurstede bepaald op € 178,00, verhoogd met € 92,00 voor het geval dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest,
3.11.
veroordeelt Helder Cothen en Excellent Care hoofdelijk in de nakosten van de procedure met rolnummer 21-257 in conventie en in reconventie, aan de zijde van Driestroom c.s. bepaald op € 278,00, verhoogd met € 92,00 voor het geval dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest,
3.12.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.13.
compenseert de kosten van de procedure met rolnummer 22-15 voor zover die ziet op het geschil tussen de gemeente Wijk bij Duurstede en Driestroom c.s., in die zin dat zij hun eigen kosten zullen moeten dragen,
3.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen, mr. D.T. Boks en mr. G.C.G. Metz en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.

Voetnoten

1.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.2 – 5.4
2.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.5 – 5.11
3.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.12 – 5.35
4.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.36 – 5.58
5.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.59
6.Conclusie na enquête en na eisvermeerdering van 10 januari 2024 onder 3.1 en 3.6
7.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.8
8.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.10
9.Conclusie van antwoord na enquête onder 2, 3 en 4
10.Conclusie na enquête, tevens bevattend een verzoek om terug te komen op de in het tussenvonnis gegeven bewijsopdracht, onder 3 – 15
11.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 6.2
12.Conclusie van antwoord na enquête onder 5.44
13.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.20 – 5.34
14.Conclusie na enquête Helder Cothen c.s. blz. 2
15.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.36 – 5.56
16.Zie in dat verband ook het tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.34 (slot), waar de rechtbank de gemeente erop wijst dat zij desgewenst in de contra-enquête nader bewijs van het voorshands bewezen geachte feit dient te leveren en dat zij daartoe nadien in beginsel geen gelegenheid meer zal krijgen.
17.Zie het tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.34 (zaak 22-15) en 5.56 (zaak 21-257)
18.Conclusie van antwoord onder 3.6 – 3.9 (zaak 22-15)
19.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.5 – 5.9
20.Akte vermeerdering van eis in conventie onder 2.3
21.Antwoordakte vermeerdering van eis in conventie onder 11; zie ook het tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.58, waar de rechtbank overweegt dat zij het oordeel hierover aanhoudt.
22.Antwoordakte vermeerdering van eis in conventie onder 12 – 17 (zaak 21-257); zie ook het tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.58, waar de rechtbank overweegt dat zij het oordeel hierover aanhoudt.
23.Hoge Raad 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1176, in het bijzonder rov. 3.6
24.Dagvaarding onder 8.14 – 8.18 (zaak 22-15); zie ook het tussenvonnis 22 februari 2023 rov. 5.35
25.Conclusie van antwoord onder 112 – 120 (zaak 22-15)
26.Gerechtshof ’s-Gravenhage 31 juli 2018, ECLI:NL:GHDHA: 2018:1802
27.Dagvaarding onder 4.14 – 4.17 (zaak 21-257); zie ook het tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.58
28.Conclusie van antwoord onder 155 – 157 en 191 – 193 (zaak 21-257)
29.Akte houdende vermeerdering van eis van 4 oktober 2023
30.Antwoordakte inzake vermeerdering van eis van 10 januari 2024 onder 1 (blz. 17)
31.Conclusie na enquête en na eisvermeerdering van 10 januari 2024 onder 3.5
32.Zie ook de antwoordakte vermeerdering van eis van Helder Cothen van 28 juni 2022 onder 3
33.Aktes houdende vermeerdering van eis van 28 juni 2022 en 4 oktober 2023, productie 43A
34.Akte houdende vermeerdering van eis van 4 oktober 2023, herziene productie 43B
35.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 5.21
36.Akte houdende vermeerdering van eis en overlegging producties van 28 juni 2022 onder 3.4 en 9.1 en productie 43B
37.Antwoordakte inzake vermeerdering van eis van 10 januari 2024 onder 2 (blz. 18)
38.Antwoordconclusie na enquête van 6 maart 2024 onder 8
39.Zie productie 43B bij akte houdende vermeerdering van eis van 27 september 2023, derde kolom
40.Akte vermeerdering van eis in conventie II, in het bijzonder onder 2.8; § 2 van deze akte in de zaak met rolnummer 21-257, ziet op de zaak met rolnummer 22-15 (proces-verbaal van mondelinge behandeling blz. 3)
41.Conclusie na eisvermeerdering van 10 januari 2024 onder 3.4
42.Dagvaarding onder 9.1 en 10.1; akte houdende vermeerdering van eis van 28 juni 2022 onder 4.1, 5.1, 6.1, 7.1 en 8.1
43.Dagvaarding onder 14.5
44.Conclusie van antwoord Helder Cothen c.s. onder 125
46.Dagvaarding 14.4 en productie 36
47.Conclusie van antwoord onder 124
48.Conclusie van antwoord onder 3.16 – 3.18
49.Dagvaarding productie 36
50.Dagvaarding onder 14.2 en producties 27, 31 en 33
51.Conclusie van antwoord onder 122
52.Conclusie van antwoord onder 3.19 en 3.20
53.Dagvaarding onder 11 en 14.3
54.Conclusie van antwoord 123
55.Dagvaarding productie 29
56.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 4.8
57.Zie dagvaarding in de zaak met rolnummer 22-15 onder 9.8, dagvaarding in de zaak met rolnummer 21-257 onder 4.27, akte vermeerdering van eis in conventie onder 2.4 en 2.11.
58.Akte vermeerdering van eis onder 3.4
59.Akte vermeerdering van eis in conventie II onder 3
60.Dagvaarding onder 4.13, antwoordakte vermeerdering van eis in conventie onder 21, spreekaantekeningen 1.4, vonnis van 22 februari 2023 rov. 5.58
61.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 4.11
62.Akte vermeerdering van eis in conventie II onder 2.8 – 2.17
63.Antwoordakte vermeerdering van eis in conventie onder 5
64.Driestroom c.s. stelt dat Floris Tas niet 222,5 maar 225 uur in rekening heeft gebracht (dagvaarding 4.37). Uit de facturen van 4 juli 2020 en 3 februari 2021 (productie 38, laatste twee blaadjes) leidt de rechtbank af dat dit een verschrijving is.
65.Conclusie van antwoord onder 169 – 173
66.Spreekaantekeningen Driestroom c.s. onder 2.26
67.Zie de dagvaarding onder 2.14 en productie 3 en het tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 3.26
68.In de dagvaarding onder 4.38 weliswaar aangekondigd als ‘productie X’, maar te vinden als onderdeel van productie 38
69.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 4.13
70.Dagvaarding onder 4.31 – 4.35
71.Zittingsaantekeningen onder 2.25
72.Conclusie van antwoord onder 166 – 168, antwoordakte vermeerdering van eis in conventie onder 42 – 44
73.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 3.5
74.Dagvaarding onder 6
75.Dagvaarding onder 7.3, akte vermeerdering van eis in conventie onder 2.13 – 2.14
76.Productie 64 bij akte vermeerdering van eis in conventie
77.Conclusie van antwoord in reconventie 1.2
78.Driestroom c.s. gaat er in haar conclusie van antwoord in reconventie van uit dat Helder Cothen en Excellent Care met ‘Stichting Driestroom’ doelen op de stichting Stichting Driestroom (dus alleen eiseres in conventie onder 1) en niet op ODD. Zie bijvoorbeeld de cursiveringen in die conclusie onder 1.3 en de daar opgenomen voetnoot. Helder Cothen en Excellent Care bedoelen met ‘Stichting Driestroom’ echter niet alleen de stichting, maar allebei de eisers in conventie, dus ook ODD. Dat staat in de conclusie van antwoord, tevens bevattend eis in reconventie onder 1.
79.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 4.18 – 4.23 en 5.59
80.Conclusie van eis in reconventie 194 – 205
81.Tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 3.28 en productie 11 bij dagvaarding
82.Eis in reconventie onder 219 en productie 60; zie ook het tussenvonnis van 22 februari 2023 rov. 4.20
83.Conclusie van antwoord in reconventie onder 4.20