ECLI:NL:RBGEL:2025:4211

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
AWB-24_8268
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van 14 grondgebonden woningen in strijd met het Bouwbesluit 2012

In deze zaak gaat het om de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard voor het bouwen van 14 grondgebonden woningen in [plaats 1]. Eisers, die naast het bouwproject wonen, zijn van mening dat de vergunning in strijd is met het Bouwbesluit 2012. Zij stellen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van geluid en trillingen van een nabijgelegen bedrijf voor de toekomstige bewoners, alsook met de waterhuishouding in het gebied. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld en oordeelt dat deze niet slagen. De rechtbank stelt vast dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van strijd met het Bouwbesluit, en dat de beroepsgronden niet voldoen aan het relativiteitsvereiste. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de omgevingsvergunning, waardoor het college verplicht was deze te verlenen. De rechtbank wijst erop dat er geen ruimte is voor een belangenafweging, omdat de vergunning gebonden is aan de wetgeving en het bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8268

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , uit [plaats 1] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, het college.
(gemachtigde: [naam gemachtigde] )
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [plaats 2] ,
(gemachtigde: mr. C. van Deutekom).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van 14 grondgebonden woningen in [plaats 1] . Eisers zijn het niet eens met het besluit en voeren een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in de uitspraak tot het oordeel dat de aangevoerde beroepsgronden van eisers niet slagen. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 6. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de omgevingsvergunning op de juiste wijze is verleend. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Op 20 december 2023 heeft de derde-partij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van 14 grondgebonden woningen aan de [locatie 1] (oneven) [nummer] t/m [nummer] en aan de [locatie 2] (oneven) [nummer] t/m [nummer] en (even) [nummer] t/m [nummer] te [plaats 1] .
De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten het bouwen van een bouwwerk en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. [1]
Het college is tot de conclusie gekomen dat er geen gronden zijn om de gevraagde vergunningen te weigeren. [2] Het college heeft vervolgens op 22 mei 2024 de aangevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.1.
Eisers wonen op het adres [locatie 3] in [plaats 1] , naast het bouwplan. Zij hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. In de beslissing op bezwaar van 8 oktober 2024 heeft het college het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard en het besluit van 22 mei 2024 ongewijzigd in stand gelaten.
2.2.
Eisers hebben tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Eisers met hun gemachtigde, de gemachtigde van het college en namens de derde-partij [persoon A] en de gemachtigde.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
3.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 23 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Beoordeling door de rechtbank

4. In de bijlage bij de uitspraak staan de voor deze uitspraak van belang zijnde wetsbepalingen en artikelen uit het van toepassing zijnde bestemmingsplan.
Beroepsprocedure bestemmingsplan
5. Op het perceel is het bestemmingsplan “Doornenburg, Pannerdenseweg locatie Ancari” van kracht. De gemeenteraad heeft dit bestemmingsplan op 14 december 2023 vastgesteld. Dit bestemmingsplan ziet op de herontwikkeling van de voormalige horecalocatie “Ancari” en het achterliggende perceel. Het bestemmingsplan is in werking getreden, maar nog niet onherroepelijk omdat er door onder andere eisers beroep is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). Ten tijde van de zitting bij de rechtbank was er nog geen uitspraak van de Afdeling op het beroep tegen het bestemmingsplan. Het instellen van beroep maakt echter niet dat het bestemmingsplan niet in werking treedt. Om dat te voorkomen is het nodig dat tijdens de beroepstermijn een voorlopige voorziening wordt gevraagd bij de instantie die het beroep behandelt, in dit geval de Afdeling. [3] Eisers hebben dat niet gedaan. Dat betekent dat het nieuwe bestemmingsplan in werking is getreden en dat het college de aanvraag daaraan moest toetsen. Dit is ook niet in geschil. Een eventuele vernietiging van het bestemmingsplan betekent overigens niet dat de omgevingsvergunning ook wordt vernietigd. Het is vaste rechtspraak [4] dat bij vernietiging van een bestemmingsplan, de rechtsgevolgen van op basis van dat bestemmingsplan verleende omgevingsvergunningen niet ongedaan worden gemaakt. [5]
6. Eisers zijn het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”. Eisers hebben geen beroepsgronden aangevoerd tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit “het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden”.
Toetsingskader bij een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”.
7. Bij een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” wordt op grond van artikel 2.10 van de Wabo getoetst aan het Bouwbesluit 2012 (verder: Bouwbesluit), de Bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Als het bouwplan aan deze onderdelen voldoet, dan moet het college de omgevingsvergunning verlenen. [6] Een belangenafweging of een toets aan de goede ruimtelijke ordening vindt dan niet plaats. Een dergelijke toets is wel nodig als een bouwplan wordt vergund dat in strijd is met het bestemmingsplan.
8. Tussen partijen is niet in geschil is dat er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand.
Is de aanvraag in strijd met het Bouwbesluit?
9. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met het Bouwbesluit omdat geen rekening is gehouden met de gevolgen van geluid en trillingen van een naast het project gelegen bedrijf voor de nieuwe bewoners van de woningen.
9.1.
In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht [7] heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eisende partij door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de betrokkene.
9.2.
In hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit staan technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van gezondheid opgenomen. Afdeling 3.1 en het daarin opgenomen artikel 3.3 van Bouwbesluit zien op bouwvoorschriften ter bescherming tegen geluid. Deze bouwvoorschriften zien op de belangen van de toekomstige bewoners van de aangevraagde woningen. De voorschriften strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eisers. Daarom staat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb om die reden aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond in de weg.
9.3.
Voor zover eisers bedoeld hebben te betogen dat het bouwplan wat betreft de waterhuishouding in strijd is met het Bouwbesluit volgt de rechtbank dat niet. Zoals op de zitting besproken komt het betoog van eisers erop neer dat sprake is van een risico op wateroverlast vanwege het hoge grondwaterpeil en dat er onvoldoende bergingsruimte in het plangebied aanwezig is. Dat aspect van “waterhuishouding” is aan de orde gekomen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en hoort daar ook thuis. Dit punt kan dus aan de orde komen bij de beoordeling van het beroep tegen het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
9.4.
Hierbij merkt de rechtbank nog op dat, waar het geluidisolatie, “afvoer van hemelwater” en andere bouwkundige aspecten van de woningen betreft, de aanvraag aan het Bouwbesluit is getoetst. De derde-partij heeft volgens het college aannemelijk gemaakt dat hieraan wordt voldaan en eisers hebben dit niet concreet weerlegd.
10. Eisers voeren verder aan dat het college heeft nagelaten privaatrechtelijke elementen, zoals schaduwhinder en het burenrecht, deugdelijk te (laten) onderzoeken en de uitkomsten mee te nemen in de besluitvorming en de opgestelde planschadeverhaalovereenkomst. Ook hebben eisers erop gewezen dat in het plangebied mogelijk nog explosieven aanwezig zijn in de grond en dat een (volledig) onderzoek naar explosieven ontbreekt.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben onderbouwd dat de opgesomde zaken in strijd zijn met de bouwverordening of het Bouwbesluit en dat zij erkennen dat het bouwplan aan de regels van het bestemmingsplan voldoet. Dit betekent mede gelet op het voorgaande dat geen sprake is van weigeringsgronden op grond waarvan het college de aanvraag had moeten weigeren. Daarom is sprake van een gebonden beschikking waardoor het college de gevraagde omgevingsvergunning moest verlenen. Dat betekent dat er geen ruimte bestaat voor een belangenafweging.
10.2
Omdat er geen ruimte bestaat voor een belangenafweging kan de vraag of sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering (schaduwwerking en verminderde zonne-opbrengst) en de gestelde impact op de energie-neutrale woning van eisers niet aan de orde komen. Het betreft dus een andere situatie dan in de door eisers aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2024 [8] omdat daar sprake was van een omgevingsvergunning waarin werd afgeweken van een bestemmingsplan. In dat geval moet er wel een belangenafweging gemaakt worden [9] en moet een eventuele evidente privaatrechtelijke belemmering bij de besluitvorming worden meegewogen.
10.3
De aanwezigheid van explosieven is ook geen weigeringsgrond voor de omgevingsvergunning. Ook dit is meegenomen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zoals blijkt uit het aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegde archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Gelet op het voorgaande is geen sprake van weigeringsgronden die in de weg staan aan verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Indien geen sprake is van weigeringsgronden betekent dit dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet verlenen.
Beoordelen bezwaren van eisers door het college.
12. Eisers voeren aan dat het college in de bezwaarfase ten onrechte een aantal bezwaargronden niet inhoudelijk heeft behandeld onder andere met een verwijzing naar het relativiteitsvereiste.
12.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft namelijk geen bezwaargronden afgewezen vanwege het relativiteitsvereiste. Het college heeft, in navolging van de bezwarenadviescommissie, wel overwogen dat een aantal van de bezwaargronden niet tot een weigering van de vergunning kan leiden vanwege het beperkte beoordelingskader. Zoals hiervoor overwogen is dat terecht en is er dan ook geen ruimte voor een belangenafweging. Daarom heeft het college niet op alle punten in hoeven gaan.
Strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
13. Eisers voeren aan dat het college in strijd heeft gehandeld met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
13.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat het college heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eisers voeren aan dat hun belangen bij de besluitvorming onvoldoende zijn meegewogen maar omdat in het toetsingskader voor de beoordeling van de voorliggende omgevingsvergunning geen ruimte bestaat voor een belangenafweging heeft het college de belangen van eisers terecht niet meegewogen bij de beoordeling van de omgevingsvergunning. De door eisers aangevoerde belangen zijn aan de orde gekomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan en kunnen nu, omdat het bouwplan binnen het bestemmingsplan past, niet meer aan de orde komen. Het college heeft de aangevraagde omgevingsvergunning daarom moeten verlenen. Dit is niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Planschadeovereenkomst
14. Voor zover eisers ook hebben bedoeld op te komen tegen de inhoud van de planschadeverhaalovereenkomst tussen de gemeente en de derde-partij kan dit in de voorliggende procedure niet aan de orde komen. In deze procedure is geen plaats voor een oordeel over de totstandkoming van een planschadeovereenkomst dan wel een verzoek om planschade. Daarvoor moet eiser een aparte procedure doorlopen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a.het bouwen van een bouwwerk,
b.het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
(...)
Artikel 2.10
1Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a.de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b.de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c.de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d.het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
Artikel 2.11
1Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
(...)
Bestemmingsplan “ Doornenburg , Pannerdenseweg locatie Ancari”
5.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1
Omgevingsvergunningplicht
Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
het verlagen of afgraven van de bodem;
het verlagen van het waterpeil;
het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bomen en beplanting;
et aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2
Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 8.4
Indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan of inpassingsplan of van een wijziging of uitwerking hiervan dan wel van een rijksbestemmingsplan bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist. Bij de toewijzing van het verzoek geeft de voorzitter aan op welke onderdelen van het bestemmingsplan of inpassingsplan of van de wijziging of uitwerking hiervan de voorlopige voorziening betrekking heeft.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef, sub a en b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
2.Gelet op het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onder b in samenhang met artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo in samenhang met artikel 5.4.1. van de planvoorschrift van het bestemmingsplan “ Doornenburg , Pannerdenseweg locatie Ancari”.
3.Artikel 8.4 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 12 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0510 en 29 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2154.
5.Dit is anders als de omgevingsvergunning is verleend in afwijking van dat vernietigde bestemmingsplan. Zo’n geval is hier echter niet aan de orde.
6.Zie artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de Wabo.
7.Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
9.Gelet op het bepaalde in artikel 2.12 van de Wabo.