4.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De korpschef heeft aan de afwijzing van het verzoek van eiser om herziening van zijn inschaling bij indiensttreding en zijn huidige salaris het volgende ten grondslag gelegd. Bij besluit van 21 december 2018 is eiser met ingang van 28 januari 2019 voor de duur van één jaar aangesteld als aspirant. In dat besluit is ook bepaald dat eiser in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van artikel 3bis a van het Bbp. Omdat eiser geen bezwaar tegen dat besluit heeft gemaakt, is dat besluit in rechte vast komen te staan. Het verzoek van eiser van 26 juli 2022 beschouwt de korpschef als een verzoek om terug te komen van het besluit van 21 december 2018. De salarisstroken waarop zijn verzoek is gebaseerd dateren van vóór 28 januari 2019 en zijn daarom niet aan te merken als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Eiser had deze informatie al in het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2018 kunnen inbrengen. De e-mail van 15 augustus 2022 en het daarin opgenomen overzicht werkervaring kunnen ook niet als nieuwe feiten en omstandigheden worden aangemerkt. Dit overzicht betreft een overzicht uit Kandidaat Volg Systeem (KVS). Dit is een systeem om de voortgang rondom een sollicitatie bij te houden. Dit systeem en de daarin verwerkte informatie werden niet gebruikt voor het vaststellen van het startsalaris. Daarvoor werden voor het arbeidsvoorwaardengesprek alle relevante stukken (loonstroken et cetera) opgevraagd. Aan de hand daarvan werd het salaris vastgesteld. Ook het verschaffen van onjuiste informatie ten aanzien van de regelgeving, beschouwt de korpschef niet als nieuwe feiten en omstandigheden. Van onjuiste informatieverschaffing is namelijk geen sprake. Het is juist dat er sprake moet zijn van twee jaar ‘aaneengesloten’ werkervaring om in aanmerking te kunnen komen voor een salaris. Dat blijkt uit de toelichting op artikel 3bis a, tweede lid, van het Bbp. Er is op dat punt daarom geen onjuiste informatie verstrekt. De regelgeving is daarom op de juiste manier toegelicht.
Wanneer sprake is van evidente onredelijkheid kan alsnog besloten worden om over te gaan tot herziening met terugwerkende kracht, ondanks dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De korpschef beschouwt het beroep op het financiële belang van eiser en zijn persoonlijke omstandigheden als een beroep op deze evidente onredelijkheid. Hoewel de korpschef begrip heeft voor het feit dat eiser zich door de komst van een tweeling in een (financieel) onzekere tijd bevindt, ziet de korpschef hierin geen aanleiding om op grond van evidente onredelijkheid alsnog terug te komen van het besluit van 21 december 2018. De evident onredelijk-toets betreft een zeer terughoudende toets waarbij sprake moet zijn van bijzondere individuele omstandigheden. In de situatie van eiser ontbreekt een nadere onderbouwing van onder meer de financiële situatie. Daarnaast acht de korpschef het relevant dat niet vaststaat dat door de politie een onmiskenbaar foutief besluit is genomen. De stukken op basis waarvan de berekening destijds is gemaakt zijn niet meer te achterhalen. Het is niet te achterhalen dan wel het is niet aangetoond welke salarisstroken destijds zijn aangedragen en gebruikt voor de berekening. In ieder geval staat vast dat er altijd wordt gewerkt op basis van het zogenoemde vier-ogen principe. Ook heeft eiser de hoogte van zijn salaris zelf ondertekend voor akkoord.
De korpschef is van oordeel dat er in de situatie van eiser geen sprake is van een duuraanspraak voor zover het gaat om zijn salaris bij indiensttreding. Met het besluit van 21 december 2018 is eiser met ingang van 28 januari 2019 voor de duur van één jaar aangesteld. De werking van dit besluit strekt zich daarom uit tot en met 27 januari 2020. Aangezien het verzoek van eiser dateert van 26 juli 2022 en na afloop van zijn tijdelijke dienstverband is ingediend, kan geen sprake zijn van een beoordeling van zijn aanspraken naar de toekomst toe c.q. herziening van het besluit voor de resterende duur van het tijdelijke dienstverband. Daarmee staat vast dat het verzoek van eiser niet ziet op een duuraanspraak. De korpschef komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van eiser ten aanzien van zijn huidige inschaling.
6. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek om herziening van zijn salaris en voert het volgende aan. Hij heeft de salarisstroken die hij met zijn verzoek heeft overgelegd, niet als nieuwe feiten en omstandigheden aangeleverd, maar als bewijs dat hij twee jaar aaneengesloten had gewerkt voordat hij bij de politie begon. Door de korpschef wordt gesuggereerd dat eiser de stukken niet heeft aangeleverd voor 21 december 2018, terwijl hij het bewijs heeft geleverd dat hij deze stukken al had aangeleverd voor 19 juli 2018. De kennis dat er rond zijn aanstellingsgesprek een fout is gemaakt met de berekening voor wel of geen salaris, terwijl de salarisstroken wel waren aangeleverd, ziet eiser als nieuwe feiten en omstandigheden. Dit omdat hij deze fout pas heeft ontdekt toen hij in 2022 onderzoek ging doen.
Op 19 juli 2018 heeft eiser zijn aanstellingsgesprek gehad. Hij heeft daarvoor alle salarisstroken van twee jaar daarvoor aangeleverd. Eiser acht van belang dat hij het gesprek had in juli 2018, terwijl hij pas in januari 2019 zou beginnen met de opleiding. Er waren dus nog zes of zeven maanden voor de start van de opleiding, die wel telden bij zijn twee jaar werkervaring. Toen eiser zijn loonstroken had aangeleverd heeft hij ook benoemd dat hij tot januari 2019 door zou werken en de vraag gesteld of daarmee rekening gehouden kon worden. Tijdens het aanstellingsgesprek kreeg eiser te horen dat hij niet in aanmerking kwam voor salaris. Er is tijdens het gesprek of in de berekeningen voorafgaand aan het gesprek een fout gemaakt. Dit is te bewijzen doordat eiser kan aantonen dat hij destijds de salarisstroken heeft aangeleverd en dat er bij de herberekening wel op een salaris is uitgekomen. Bij de herberekening zijn dezelfde salarisstroken en de salarisstroken van juli 2018 tot en met januari 2019 gebruikt. Deze fout kan eiser niet worden aangerekend, omdat hij nooit een berekening heeft gezien, maar alleen een afwijzing heeft gekregen tijdens het aanstellingsgesprek. Eiser heeft ervan uit mogen gaan dat de medewerker van HR hem op een juiste manier informeerde. Omdat deze fout pas bij eiser aan het licht kwam toen hij in 2022 onderzoek ging doen naar zijn salaris, kon hij niet binnen de gestelde bezwaartermijn van zes weken bezwaar maken tegen het besluit van 21 december 2018.
Door deze fout heeft eiser financiële schade geleden. In totaal heeft deze fout eiser de afgelopen vijf jaar ongeveer € 48.000 brutoloon gekost. Dat is een groot bedrag maar dat komt hem wel toe. Ook zou het betekenen dat eiser nu in een verkeerde trede zit. Dat houdt in dat hij elke maand tussen de € 100 en € 250 misloopt. Ook heeft het eiser tijd gekost. Hij en zijn vrouw zijn later dan gewenst gaan trouwen, omdat zij geen woning konden kopen. Dit kwam doordat eiser geen volledig salaris had en daardoor geen hypotheek kon krijgen.
Het verweer van de korpschef
7. In zijn verweerschrift van 19 augustus 2024 stelt de korpschef zich – kort samengevat – op het volgende standpunt. Het klopt dat de door eiser in 2018 toegestuurde salarisstroken pas na het nemen van het bestreden besluit inzichtelijk zijn geworden, omdat de bijlagen bij de eerder (in de bezwaarfase) doorgestuurde e-mail niet geopend konden worden. Na het nemen van het bestreden besluit bleek dat de bijlagen wel geopend konden worden toen de e-mail op een andere wijze werd doorgestuurd. Omdat daarmee sprake was van nieuwe informatie die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet was meegenomen, zijn de toegestuurde salarisstroken bekeken. Een herroeping van het bestreden besluit was na bestudering van deze salarisstroken niet aan de orde.
In augustus 2022 heeft eiser salarisstroken toegestuurd over de relevante periode van januari 2017 tot januari 2019. In het kader van het informele traject zijn deze salarisstroken beoordeeld. Op basis daarvan is een berekening gemaakt en daaruit is gebleken dat eiser aanspraak had kunnen maken op een salaris zoals bedoeld in artikel 3a van het Bbp. Na bestudering van de e-mail die eiser op 13 juli 2018 aan de afdeling recruitment had gestuurd, is de conclusie getrokken dat in 2018 niet dezelfde salarisstroken zijn gestuurd. Dat betekent dat de conclusie uit het bestreden besluit standhoudt dat niet vast was komen te staan dat er in 2018 een fout is gemaakt. Er ontbraken namelijk enkele salarisstroken, waardoor destijds zeer waarschijnlijk de conclusie is getrokken dat er geen sprake was van twee jaar aaneengesloten werkervaring. Dat is ook aan eiser meegedeeld bij e-mail van 11 mei 2023.
Omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is evidente onredelijkheid de enige grondslag om terug te komen van het in rechte vaststaande besluit van 21 december 2018. Voor de toets van evidente onredelijkheid geldt als een minimumvoorwaarde dat er sprake moet zijn van een onmiskenbare fout.Daarvan is sprake als door middel van een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of summier onderzoek is vast te stellen dat er een fout is gemaakt. Dat is absoluut niet aan de orde. Er moest onderzocht worden welke salarisstroken er destijds waren opgestuurd, welke berekening er was gemaakt en op basis van welke informatie het startsalaris was vastgesteld. Vervolgens moesten alle in 2022 aangeleverde salarisstroken in het rekenprogramma ingevoerd worden en moesten er berekeningen gemaakt worden. Er is geen sprake van een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling. Van evidente onredelijkheid is alleen om die reden al geen sprake. Ook speelt het tijdsverloop mee. Vanwege het tijdsverloop was het niet meer te achterhalen welke stukken die medewerker van recruitment in 2018 heeft gebruikt voor de berekening van het startsalaris. Ook de berekening zelf was niet meer te achterhalen. De constatering dat eiser in aanmerking had kunnen komen voor salaris is vastgesteld door zelf een nieuwe berekening te maken in 2022. Verder speelt de belangenafweging een rol. Nadat de drempel van de onmiskenbare fout is genomen (die hier al niet genomen kan worden) moet er gekeken worden naar belangen als het rechtszekerheids- en het gelijkheidsbeginsel, de uitvoeringslasten voor het bestuursorgaan en het (financiële) effect en de persoonlijke omstandigheden. In het bestreden besluit is gemotiveerd waarom ook daar niet aan is voldaan. Het beginsel van formele rechtskracht en het ne bis in idem-criterium maken dat het besluit van 21 december 2018 onherroepelijk is geworden en dat hier niet meer van teruggekomen hoeft te worden.
De korpschef bestrijdt het standpunt van eiser dat de kennis dat er een fout is gemaakt gezien moet worden als nieuwe feiten en omstandigheden. Allereerst is niet vast komen te staan dat er destijds een fout is gemaakt. Daarnaast moet het gaan om nieuwe feiten of omstandigheden die van zodanige aard zijn dat zij tot een ander besluit aanleiding kunnen geven. Hiervan is sprake als deze feiten en omstandigheden na het eerdere besluit zijn voorgevallen of niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden voorgelegd. Alle informatie en alle argumenten die eiser naar voren brengt, had hij ook al ten tijde van het nemen van het besluit van 21 december 2018 naar voren kunnen brengen. Het enkele feit dat hij nu over de kennis beschikt dat hij in aanmerking had kunnen komen voor salaris maakt dat niet anders. Deze kennis had eiser destijds ook al kunnen verwerven.
Eiser stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat destijds tegen hem is gezegd dat hij niet in aanmerking kon komen voor salaris. Een beroep op het vertrouwensbeginsel is alleen relevant bij de beoordeling over de evidente onredelijkheid, omdat het besluit van 21 december 2018 niet in volle omvang wordt heroverwogen. Niet meer te achterhalen is wat er destijds allemaal is gezegd. In eerdere stukken komt naar voren dat tegen eiser gezegd zou zijn dat er sprake moest zijn van twee jaar aaneengesloten werkervaring. Dat is juiste informatie en als dat tegen hem gezegd is, dan had eiser op basis daarvan bezwaar kunnen maken. Hij voldeed immers wel aan deze voorwaarde op het moment dat hij in dienst trad. De korpschef kan eiser volgen in zijn argument dat hij veel financiële schade heeft geleden. Maar dit kan er gelet op het voorgaande niet toe leiden dat het besluit van 21 december 2018 wordt herroepen vanwege evidente onredelijkheid.
Een inhoudelijke toets kan wel plaatsvinden voor zover het gaat om een doorlopende financiële aanspraak (duuraanspraak). Een gemaakte fout kan bij duuraanspraken hersteld worden naar de toekomst toe. Omdat het startsalaris echter is vastgesteld bij een aanstelling voor tijdelijke duur (van één jaar) en het verzoek na afloop van deze tijdelijke periode is ingediend, is er op het moment dat het verzoek is ingediend (26 juli 2022) geen sprake van een duuraanspraak.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser per de ingangsdatum van zijn aanstelling (28 januari 2019) bij de politie als aspirant niveau 3 wel voldeed aan de voorwaarden van artikel 3bis a, tweede lid, van het Bbp. Daarmee staat vast dat hij recht zou hebben gehad op een salaris in plaats van een tegemoetkoming. In geschil is of de korpschef op goede gronden het verzoek van eiser van 26 juli 2022 heeft afgewezen om hem per de aanstellingsdatum (28 januari 2019) alsnog in aanmerking te brengen voor een salaris. De rechtbank komt tot het oordeel dat de korpschef dit verzoek niet op goede gronden heeft afgewezen. De korpschef moet eiser daarom per 28 januari 2019 alsnog in aanmerking brengen voor een salaris. Hieronder zal de rechtbank uitleggen waarom zij dat vindt.