ECLI:NL:RBGEL:2025:2505

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
ARN 23/2911
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om herziening van inschaling en salaris door korpschef

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland op 1 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van zijn inschaling bij indiensttreding en zijn huidige salaris behandeld. Eiser, aangesteld als aspirant bij de politie, had zijn verzoek om herziening ingediend na de afwijzing van de korpschef op 14 december 2022. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing evident onredelijk is, omdat eiser bij aanvang van zijn indiensttreding op 28 januari 2019 voldeed aan de voorwaarden voor een salaris in plaats van een tegemoetkoming. De rechtbank stelt vast dat de korpschef niet op goede gronden het verzoek van eiser heeft afgewezen en dat de onjuiste inschaling doorlopende financiële gevolgen heeft voor eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de korpschef op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser met terugwerkende kracht per 28 januari 2019 in aanmerking moet worden gebracht voor een salaris. De rechtbank wijst ook op de verplichting van de korpschef om zich als een goed werkgever te gedragen, wat inhoudt dat de erkende fouten niet voor rekening van eiser mogen komen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2911

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van zijn inschaling bij indiensttreding en zijn huidige salaris.
1.1.
De korpschef heeft dit verzoek met het besluit van 14 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 april 2023 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de korpschef.
1.4.
Omdat partijen tijdens de zitting hebben verklaard met elkaar in overleg te willen om er onderling uit te kunnen komen, heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting geschorst met het proces-verbaal van 12 september 2024. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat partijen haar binnen zes weken zullen informeren of zij in onderling overleg tot een schikking zijn gekomen.
1.5.
Met haar brief van 3 oktober 2024 heeft de gemachtigde van de korpschef aangegeven dat partijen er niet uit zijn gekomen. Daarom verzoekt zij de rechtbank uitspraak te doen.
1.6.
Omdat geen van de partijen vervolgens binnen de gestelde termijn heeft aangegeven op een nadere zitting gehoord te willen worden, heeft de rechtbank, met haar brief van 25 februari 2025, het onderzoek gesloten en bepaald dat zij binnen zes weken uitspraak zal doen.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is met ingang van 28 januari 2019, met het besluit van 21 december 2018, aangesteld bij de politie als aspirant niveau 3. Hij heeft met ingang van 28 januari 2019 tot en met 27 januari 2020, gedurende het eerste leerjaar van zijn initiële opleiding, een tijdelijke aanstelling als aspirant gekregen voor de duur van één jaar op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (het Barp). Hij is aangesteld bij de Eenheid Oost-Nederland. De omvang van de betrekking van eiser is gesteld op 37,8 uur per week. De bruto tegemoetkoming van eiser per maand is, conform artikel 3bis a van het Besluit bezoldiging politie (het Bbp) in samenhang met bijlage IV van het Bbp per 1 januari 2018, vastgesteld op € 865,41.
2.1.
Op basis van een positief studieadvies is eiser met ingang van 28 januari 2020 tot en met 27 januari 2022, op grond van artikel 3, tweede lid, van het Barp, in tijdelijke dienst aangesteld voor maximaal twee jaar voor het afronden van de politieopleiding. Het maandsalaris van eiser is vastgesteld, conform artikel 3bis, vierde lid, van het Bbp in samenhang met bijlage V van het Bbp, op € 1.401,12 bij een gemiddelde werktijd van 38 uur per week.
2.2.
Vanwege het volgen van de opleiding Allround Politiemedewerker (niveau 4) is het opleidingsniveau van eiser, hangende eisers tijdelijke aanstelling, per 26 april 2021 gewijzigd van niveau 3 naar niveau 4. Hij is vanaf dat moment aangesteld als aspirant niveau 4. Eiser ontvangt op dat moment een salaris op basis van artikel 3bis a, vijfde lid, van het Bbp in samenhang met bijlage VI van het Bbp. Omdat dit bedrag voor niveau 3 en 4 gelijk is, verandert het salaris van eiser niet.
2.3.
Na het behalen van het politiediploma niveau 4 is eiser met ingang van 1 november 2021, op grond van artikel 3, derde lid, van het Barp, in vaste dienst aangesteld in de functie van Generalist GGP. Daaraan is de rang van hoofdagent gekoppeld. De waardering van deze functie is vastgesteld op salarisschaal 7 van bijlage I van het Bbp (salarisschaal 7 en salarisnummer 3 (artikel 3, zevende lid juncto bijlage I van het Bbp)). De verhoging van eisers salaris gaat in per januari 2022.
2.4.
Met zijn e-mail van 26 juli 2022 aan zijn teamchef heeft eiser aangegeven van mening te zijn dat hij, bij aanvang van zijn opleiding in 2019, wel voldeed aan de voorwaarden van artikel 3bis a, tweede lid, van het Bbp, om in aanmerking te komen voor salaris in plaats van een tegemoetkoming. In het verlengde daarvan vermoedt eiser dat hij is ingedeeld in de verkeerde salaristrede. Op verzoek heeft eiser ter onderbouwing van dit verzoek nadere gegevens overgelegd, waaronder urenoverzichten, loonstroken en jaaropgaven van de werkgevers voor zijn aanstelling bij de politie ( [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ). Na ontvangst van deze gegevens heeft de korpschef de besluiten genomen zoals vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek van eiser om herziening van zijn inschaling bij indiensttreding en zijn huidige salaris. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat vindt de korpschef?
5. De korpschef heeft aan de afwijzing van het verzoek van eiser om herziening van zijn inschaling bij indiensttreding en zijn huidige salaris het volgende ten grondslag gelegd. Bij besluit van 21 december 2018 is eiser met ingang van 28 januari 2019 voor de duur van één jaar aangesteld als aspirant. In dat besluit is ook bepaald dat eiser in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van artikel 3bis a van het Bbp. Omdat eiser geen bezwaar tegen dat besluit heeft gemaakt, is dat besluit in rechte vast komen te staan. Het verzoek van eiser van 26 juli 2022 beschouwt de korpschef als een verzoek om terug te komen van het besluit van 21 december 2018. De salarisstroken waarop zijn verzoek is gebaseerd dateren van vóór 28 januari 2019 en zijn daarom niet aan te merken als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Eiser had deze informatie al in het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2018 kunnen inbrengen. De e-mail van 15 augustus 2022 en het daarin opgenomen overzicht werkervaring kunnen ook niet als nieuwe feiten en omstandigheden worden aangemerkt. Dit overzicht betreft een overzicht uit Kandidaat Volg Systeem (KVS). Dit is een systeem om de voortgang rondom een sollicitatie bij te houden. Dit systeem en de daarin verwerkte informatie werden niet gebruikt voor het vaststellen van het startsalaris. Daarvoor werden voor het arbeidsvoorwaardengesprek alle relevante stukken (loonstroken et cetera) opgevraagd. Aan de hand daarvan werd het salaris vastgesteld. Ook het verschaffen van onjuiste informatie ten aanzien van de regelgeving, beschouwt de korpschef niet als nieuwe feiten en omstandigheden. Van onjuiste informatieverschaffing is namelijk geen sprake. Het is juist dat er sprake moet zijn van twee jaar ‘aaneengesloten’ werkervaring om in aanmerking te kunnen komen voor een salaris. Dat blijkt uit de toelichting op artikel 3bis a, tweede lid, van het Bbp. Er is op dat punt daarom geen onjuiste informatie verstrekt. De regelgeving is daarom op de juiste manier toegelicht.
Wanneer sprake is van evidente onredelijkheid kan alsnog besloten worden om over te gaan tot herziening met terugwerkende kracht, ondanks dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De korpschef beschouwt het beroep op het financiële belang van eiser en zijn persoonlijke omstandigheden als een beroep op deze evidente onredelijkheid. Hoewel de korpschef begrip heeft voor het feit dat eiser zich door de komst van een tweeling in een (financieel) onzekere tijd bevindt, ziet de korpschef hierin geen aanleiding om op grond van evidente onredelijkheid alsnog terug te komen van het besluit van 21 december 2018. De evident onredelijk-toets betreft een zeer terughoudende toets waarbij sprake moet zijn van bijzondere individuele omstandigheden. In de situatie van eiser ontbreekt een nadere onderbouwing van onder meer de financiële situatie. Daarnaast acht de korpschef het relevant dat niet vaststaat dat door de politie een onmiskenbaar foutief besluit is genomen. De stukken op basis waarvan de berekening destijds is gemaakt zijn niet meer te achterhalen. Het is niet te achterhalen dan wel het is niet aangetoond welke salarisstroken destijds zijn aangedragen en gebruikt voor de berekening. In ieder geval staat vast dat er altijd wordt gewerkt op basis van het zogenoemde vier-ogen principe. Ook heeft eiser de hoogte van zijn salaris zelf ondertekend voor akkoord.
De korpschef is van oordeel dat er in de situatie van eiser geen sprake is van een duuraanspraak voor zover het gaat om zijn salaris bij indiensttreding. Met het besluit van 21 december 2018 is eiser met ingang van 28 januari 2019 voor de duur van één jaar aangesteld. De werking van dit besluit strekt zich daarom uit tot en met 27 januari 2020. Aangezien het verzoek van eiser dateert van 26 juli 2022 en na afloop van zijn tijdelijke dienstverband is ingediend, kan geen sprake zijn van een beoordeling van zijn aanspraken naar de toekomst toe c.q. herziening van het besluit voor de resterende duur van het tijdelijke dienstverband. Daarmee staat vast dat het verzoek van eiser niet ziet op een duuraanspraak. De korpschef komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van eiser ten aanzien van zijn huidige inschaling.
Wat vindt eiser?
6. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek om herziening van zijn salaris en voert het volgende aan. Hij heeft de salarisstroken die hij met zijn verzoek heeft overgelegd, niet als nieuwe feiten en omstandigheden aangeleverd, maar als bewijs dat hij twee jaar aaneengesloten had gewerkt voordat hij bij de politie begon. Door de korpschef wordt gesuggereerd dat eiser de stukken niet heeft aangeleverd voor 21 december 2018, terwijl hij het bewijs heeft geleverd dat hij deze stukken al had aangeleverd voor 19 juli 2018. De kennis dat er rond zijn aanstellingsgesprek een fout is gemaakt met de berekening voor wel of geen salaris, terwijl de salarisstroken wel waren aangeleverd, ziet eiser als nieuwe feiten en omstandigheden. Dit omdat hij deze fout pas heeft ontdekt toen hij in 2022 onderzoek ging doen.
Op 19 juli 2018 heeft eiser zijn aanstellingsgesprek gehad. Hij heeft daarvoor alle salarisstroken van twee jaar daarvoor aangeleverd. Eiser acht van belang dat hij het gesprek had in juli 2018, terwijl hij pas in januari 2019 zou beginnen met de opleiding. Er waren dus nog zes of zeven maanden voor de start van de opleiding, die wel telden bij zijn twee jaar werkervaring. Toen eiser zijn loonstroken had aangeleverd heeft hij ook benoemd dat hij tot januari 2019 door zou werken en de vraag gesteld of daarmee rekening gehouden kon worden. Tijdens het aanstellingsgesprek kreeg eiser te horen dat hij niet in aanmerking kwam voor salaris. Er is tijdens het gesprek of in de berekeningen voorafgaand aan het gesprek een fout gemaakt. Dit is te bewijzen doordat eiser kan aantonen dat hij destijds de salarisstroken heeft aangeleverd en dat er bij de herberekening wel op een salaris is uitgekomen. Bij de herberekening zijn dezelfde salarisstroken en de salarisstroken van juli 2018 tot en met januari 2019 gebruikt. Deze fout kan eiser niet worden aangerekend, omdat hij nooit een berekening heeft gezien, maar alleen een afwijzing heeft gekregen tijdens het aanstellingsgesprek. Eiser heeft ervan uit mogen gaan dat de medewerker van HR hem op een juiste manier informeerde. Omdat deze fout pas bij eiser aan het licht kwam toen hij in 2022 onderzoek ging doen naar zijn salaris, kon hij niet binnen de gestelde bezwaartermijn van zes weken bezwaar maken tegen het besluit van 21 december 2018.
Door deze fout heeft eiser financiële schade geleden. In totaal heeft deze fout eiser de afgelopen vijf jaar ongeveer € 48.000 brutoloon gekost. Dat is een groot bedrag maar dat komt hem wel toe. Ook zou het betekenen dat eiser nu in een verkeerde trede zit. Dat houdt in dat hij elke maand tussen de € 100 en € 250 misloopt. Ook heeft het eiser tijd gekost. Hij en zijn vrouw zijn later dan gewenst gaan trouwen, omdat zij geen woning konden kopen. Dit kwam doordat eiser geen volledig salaris had en daardoor geen hypotheek kon krijgen.
Het verweer van de korpschef
7. In zijn verweerschrift van 19 augustus 2024 stelt de korpschef zich – kort samengevat – op het volgende standpunt. Het klopt dat de door eiser in 2018 toegestuurde salarisstroken pas na het nemen van het bestreden besluit inzichtelijk zijn geworden, omdat de bijlagen bij de eerder (in de bezwaarfase) doorgestuurde e-mail niet geopend konden worden. Na het nemen van het bestreden besluit bleek dat de bijlagen wel geopend konden worden toen de e-mail op een andere wijze werd doorgestuurd. Omdat daarmee sprake was van nieuwe informatie die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet was meegenomen, zijn de toegestuurde salarisstroken bekeken. Een herroeping van het bestreden besluit was na bestudering van deze salarisstroken niet aan de orde.
In augustus 2022 heeft eiser salarisstroken toegestuurd over de relevante periode van januari 2017 tot januari 2019. In het kader van het informele traject zijn deze salarisstroken beoordeeld. Op basis daarvan is een berekening gemaakt en daaruit is gebleken dat eiser aanspraak had kunnen maken op een salaris zoals bedoeld in artikel 3a van het Bbp. Na bestudering van de e-mail die eiser op 13 juli 2018 aan de afdeling recruitment had gestuurd, is de conclusie getrokken dat in 2018 niet dezelfde salarisstroken zijn gestuurd. Dat betekent dat de conclusie uit het bestreden besluit standhoudt dat niet vast was komen te staan dat er in 2018 een fout is gemaakt. Er ontbraken namelijk enkele salarisstroken, waardoor destijds zeer waarschijnlijk de conclusie is getrokken dat er geen sprake was van twee jaar aaneengesloten werkervaring. Dat is ook aan eiser meegedeeld bij e-mail van 11 mei 2023.
Omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is evidente onredelijkheid de enige grondslag om terug te komen van het in rechte vaststaande besluit van 21 december 2018. Voor de toets van evidente onredelijkheid geldt als een minimumvoorwaarde dat er sprake moet zijn van een onmiskenbare fout. [1] Daarvan is sprake als door middel van een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of summier onderzoek is vast te stellen dat er een fout is gemaakt. Dat is absoluut niet aan de orde. Er moest onderzocht worden welke salarisstroken er destijds waren opgestuurd, welke berekening er was gemaakt en op basis van welke informatie het startsalaris was vastgesteld. Vervolgens moesten alle in 2022 aangeleverde salarisstroken in het rekenprogramma ingevoerd worden en moesten er berekeningen gemaakt worden. Er is geen sprake van een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling. Van evidente onredelijkheid is alleen om die reden al geen sprake. Ook speelt het tijdsverloop mee. Vanwege het tijdsverloop was het niet meer te achterhalen welke stukken die medewerker van recruitment in 2018 heeft gebruikt voor de berekening van het startsalaris. Ook de berekening zelf was niet meer te achterhalen. De constatering dat eiser in aanmerking had kunnen komen voor salaris is vastgesteld door zelf een nieuwe berekening te maken in 2022. Verder speelt de belangenafweging een rol. Nadat de drempel van de onmiskenbare fout is genomen (die hier al niet genomen kan worden) moet er gekeken worden naar belangen als het rechtszekerheids- en het gelijkheidsbeginsel, de uitvoeringslasten voor het bestuursorgaan en het (financiële) effect en de persoonlijke omstandigheden. In het bestreden besluit is gemotiveerd waarom ook daar niet aan is voldaan. Het beginsel van formele rechtskracht en het ne bis in idem-criterium maken dat het besluit van 21 december 2018 onherroepelijk is geworden en dat hier niet meer van teruggekomen hoeft te worden.
De korpschef bestrijdt het standpunt van eiser dat de kennis dat er een fout is gemaakt gezien moet worden als nieuwe feiten en omstandigheden. Allereerst is niet vast komen te staan dat er destijds een fout is gemaakt. Daarnaast moet het gaan om nieuwe feiten of omstandigheden die van zodanige aard zijn dat zij tot een ander besluit aanleiding kunnen geven. Hiervan is sprake als deze feiten en omstandigheden na het eerdere besluit zijn voorgevallen of niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden voorgelegd. Alle informatie en alle argumenten die eiser naar voren brengt, had hij ook al ten tijde van het nemen van het besluit van 21 december 2018 naar voren kunnen brengen. Het enkele feit dat hij nu over de kennis beschikt dat hij in aanmerking had kunnen komen voor salaris maakt dat niet anders. Deze kennis had eiser destijds ook al kunnen verwerven.
Eiser stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat destijds tegen hem is gezegd dat hij niet in aanmerking kon komen voor salaris. Een beroep op het vertrouwensbeginsel is alleen relevant bij de beoordeling over de evidente onredelijkheid, omdat het besluit van 21 december 2018 niet in volle omvang wordt heroverwogen. Niet meer te achterhalen is wat er destijds allemaal is gezegd. In eerdere stukken komt naar voren dat tegen eiser gezegd zou zijn dat er sprake moest zijn van twee jaar aaneengesloten werkervaring. Dat is juiste informatie en als dat tegen hem gezegd is, dan had eiser op basis daarvan bezwaar kunnen maken. Hij voldeed immers wel aan deze voorwaarde op het moment dat hij in dienst trad. De korpschef kan eiser volgen in zijn argument dat hij veel financiële schade heeft geleden. Maar dit kan er gelet op het voorgaande niet toe leiden dat het besluit van 21 december 2018 wordt herroepen vanwege evidente onredelijkheid.
Een inhoudelijke toets kan wel plaatsvinden voor zover het gaat om een doorlopende financiële aanspraak (duuraanspraak). Een gemaakte fout kan bij duuraanspraken hersteld worden naar de toekomst toe. Omdat het startsalaris echter is vastgesteld bij een aanstelling voor tijdelijke duur (van één jaar) en het verzoek na afloop van deze tijdelijke periode is ingediend, is er op het moment dat het verzoek is ingediend (26 juli 2022) geen sprake van een duuraanspraak. [2]
Wat vindt de rechtbank?
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser per de ingangsdatum van zijn aanstelling (28 januari 2019) bij de politie als aspirant niveau 3 wel voldeed aan de voorwaarden van artikel 3bis a, tweede lid, van het Bbp. Daarmee staat vast dat hij recht zou hebben gehad op een salaris in plaats van een tegemoetkoming. In geschil is of de korpschef op goede gronden het verzoek van eiser van 26 juli 2022 heeft afgewezen om hem per de aanstellingsdatum (28 januari 2019) alsnog in aanmerking te brengen voor een salaris. De rechtbank komt tot het oordeel dat de korpschef dit verzoek niet op goede gronden heeft afgewezen. De korpschef moet eiser daarom per 28 januari 2019 alsnog in aanmerking brengen voor een salaris. Hieronder zal de rechtbank uitleggen waarom zij dat vindt.
8.1.
De rechtbank volgt de korpschef niet in zijn standpunt dat er in de situatie van eiser geen sprake is van het geldend maken van een duuraanspraak. Het is correct dat eiser zijn herzieningsverzoek van 26 juli 2022 heeft ingediend (ruim) na afloop van de eerste periode van zijn aanstelling (28 januari 2019 tot en met 27 januari 2020). Dit betrof echter een aanstelling voor het eerste leerjaar van de initiële opleiding die eiser per 28 januari 2019 is gaan volgen. Deze aanstelling is, nadat eiser een positief studieadvies had ontvangen, eerst verlengd door de korpschef voor de periode van 28 januari 2020 tot en met 27 januari 2022 (besluit van 9 januari 2020). Na het behalen van zijn politiediploma is eiser per 1 november 2021 door de korpschef in vaste dienst aangesteld (besluit van 29 oktober 2021). Deze loopbaanontwikkeling is gebruikelijk wanneer iemand start met een politieopleiding en deze met goed gevolg doorloopt. De financieel nadelige gevolgen van een onjuiste inschaling (tegemoetkoming of salaris) bij aanvang van de opleiding werken, in principe, door tijdens de gehele loopbaan van de persoon die start met een dergelijke opleiding, omdat de vervolgbeloning daarop wordt gebaseerd. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van een duuraanspraak.
9. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een bestuursorgaan bevoegd is om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. [3] Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van dezelfde strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit in beginsel niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, moet voor de toetsing een splitsing worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag moet de bestuursrechter zich beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd. Voor de periode na de herzieningsaanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet door de bestuursrechter een minder terughoudende toetsing plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
9.1.
Deze rechtspraak betekent voor het beroep van eiser dat er een onderscheid moet worden gemaakt in de aard en de omvang van de toetsing door rechtbank in de periode voor en na het herzieningsverzoek van eiser, dus voor en na 26 juli 2022. Vóór 26 juli 2022 moet de toets van de rechtbank zich beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of de korpschef daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit (het inschalingsbesluit van 21 december 2018) te herzien. Voor de periode na 26 juli 2022 is de toets van de rechtbank minder terughoudend. Zij moet daarbij toetsen of de belangenafweging die de korpschef heeft gemaakt om het salaris van eiser ook per 26 juli 2022 niet te herzien evenwichtig en zorgvuldig is geweest. Wanneer de rechtbank tot het oordeel komt dat de korpschef aanleiding had moeten zien om het besluit van 21 december 2018 te herzien, komt zij niet toe aan de vraag of de korpschef een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt om het salaris van eiser ook per 26 juli 2022 niet te herzien.
Periode voor 26 juli 2022
9.2.
Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. [4] Het bestuursorgaan kan zo'n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Als het bestuursorgaan - overeenkomstige - toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
9.3.
Nu de korpschef toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb zal de rechtbank eerst beoordelen of eiser aan zijn herzieningsverzoek van 26 juli 2022 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
9.4.
Uit de in 9 aangehaalde vaste rechtspraak volgt dat onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
9.5.
Bij zijn aanvraag van 26 juli 2022 en zijn latere onderbouwing daarvan heeft eiser urenoverzichten, loonstroken, urenoverzichten en jaaropgaven van de werkgevers voor zijn aanstelling bij de politie ( [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ) over de jaren 2017 tot en met 2019 en zijn Curriculum Vitae overgelegd. De rechtbank is met de korpschef van oordeel dat deze gegevens niet zijn aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het gaat hierbij namelijk om gegevens die al bekend waren of bekend hadden kunnen zijn voordat het besluit van 21 december 2018 door de korpschef werd genomen.
9.6.
Uit 9.2 volgt echter dat de rechtbank vervolgens, nu zij tot het oordeel is gekomen dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, wel nog, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, tot het oordeel kan komen dat het besluit van de korpschef om het herzieningsverzoek van eiser van 26 juli 2022 af te wijzen evident onredelijk is. De rechtbank is van oordeel dat van deze evidente onredelijkheid sprake is.
9.7.
Zoals onder 8 reeds is vastgesteld voldeed eiser per de ingangsdatum van zijn aanstelling (28 januari 2019) bij de politie als aspirant niveau 3 wel aan de voorwaarden van artikel 3bis a, tweede lid, van het Bbp. Daarmee zou hij recht hebben gehad op een salaris in plaats van een tegemoetkoming. Eiser is daarom per 28 januari 2019 onjuist ingeschaald. De korpschef heeft dat erkend. Ook heeft de korpschef erkend dat deze onjuiste inschaling van eiser doorlopende financieel nadelige gevolgen voor hem heeft, omdat de beloning in het vervolg van zijn loopbaan bij de politie daarop is gebaseerd. De korpschef heeft in het bestreden besluit (op pagina 3) gesteld dat de stukken op basis waarvan de berekening dat eiser niet voor een salaris in aanmerking komt, heeft plaatsgevonden, niet meer te achterhalen zijn. Ook is het, zo schrijft de korpschef in het bestreden besluit, niet te achterhalen welke salarisstroken destijds door eiser zijn aangedragen en gebruikt voor deze berekening. De rechtbank merkt op dat in een interne mailwisseling tussen de gemachtigde van de korpschef en een recruiter van de Nationale Politie van 27 maart 2023, die zich in het dossier bevindt, wordt vermeld dat de loonstroken die eiser tijdens de selectieprocedure heeft aangeleverd in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG ) niet meer te achterhalen zijn. Dit zou betekenen, zo begrijpt de rechtbank ook uit het verweerschrift van de korpschef, dat gegevens die door sollicitanten tijdens hun selectieprocedure bij de Nationale Politie worden overgelegd na een bepaalde bewaartermijn door de korpschef vernietigd worden. De rechtbank acht verder van belang dat er een mailwisseling heeft plaatsgevonden tussen eiser en de gemachtigde van de korpschef in de periode van 28 april tot en met 11 mei 2023. Daarbij heeft eiser met zijn mailbericht van 10 mei 2023 aan de gemachtigde van de korpschef zijn e-mail van 13 juli 2018 om 19:14 uur aan een recruiter van de Nationale Politie (met als onderwerp ‘arbeidsvoorwaardengesprek’) doorgestuurd. In deze mail, die zich integraal met de bijlagen daarbij in het dossier bevindt, vermeldt eiser dat hij zijn loonstroken van de afgelopen twee jaar meestuurt. Daarbij heeft eiser ook een gedetailleerd overzicht overgelegd van in deze periode gewerkte maanden en het in deze maanden gewerkte aantal uren. Hij merkt in deze e-mail van 13 juli 2018 ook op dat hij in de periode van twee jaar, terugrekenend vanaf 13 juli 2018, een periode van drie maanden vrijwilligerswerk heeft verricht in Afrika. Daarbij wijst eiser er op dat terugrekenend vanaf de startdatum van zijn opleiding de periode van drie maanden vrijwilligerswerk buiten de periode van twee jaar valt. Eiser vraagt of daarmee rekening gehouden kan worden. In reactie op de e-mail van eiser van 10 mei 2023 stelt de gemachtigde van de korpschef in haar e-mail van 11 mei 2023 aan eiser dat in de bijlagen bij de e-mail van 13 juli 2018 een aantal loonstroken ontbreekt. Ook schrijft zij:
‘Het zou kunnen dat er destijds dan is geconcludeerd dat er geen sprake is van een aansluitend dienstverband van twee jaar, dan wel een werktijd van 28 uren per week tegen minimaal het minimum loon, waardoor niet voldaan is aan de werkervaringseis (om voor salaris in aanmerking te kunnen komen). Mijns inziens houdt de conclusie stand dat niet te achterhalen is of er destijds een fout is gemaakt. Overigens: mocht de conclusie wel zijn dat er destijds een fout zou zijn gemaakt, dan zou dat nog niet automatisch betekenen dat jouw aanstellingsbesluit uit 2018 zou moeten worden herzien.’
9.7.1.
Uit de in 9.7 beschreven gang van zaken begrijpt de rechtbank dat partijen het oneens zijn over de vraag welke stukken (met name loonstroken) eiser tijdens zijn selectieprocedure heeft overgelegd. Gelet op de e-mail van 13 juli 2018 acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser destijds wel zijn loonstroken over de voorafgaande twee jaar heeft overgelegd en voldoende inzicht heeft gegeven in gewerkte maanden en uren. De korpschef legt het risico van onzekerheid over de destijds door eiser overgelegde stukken bij eiser, terwijl het zijn beleid is om na een bepaalde bewaartermijn overgelegde stukken te vernietigen. Ook de onzekerheid over de vraag of er ten tijde van het nemen van het aanstellingsbesluit van 21 december 2018 een fout is gemaakt in de berekening van de tegemoetkoming/het salaris van eiser, wordt door de korpschef bij eiser neergelegd. Daarbij merkt de rechtbank op dat bij de beoordeling van de vraag of iemand in aanmerking komt voor salaris de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanstellingsdatum (hier 28 januari 2019) bepalend is. Eiser heeft de recruiter van de Nationale Politie in zijn e-mail van 13 juli 2018 hier ook op gewezen. Daarmee is kennelijk voorafgaand aan het aanstellingsbesluit van 21 december 2018 ten onrechte geen rekening gehouden. Daarmee komt, naar het oordeel, van de rechtbank vast te staan dat er door de korpschef een fout is gemaakt bij het afgeven van het besluit van 21 december 2018, dan wel dat de korpschef dit besluit nadien ten onrechte niet heeft aangepast in het licht van de tot de aanstellingsdatum nog door eiser verrichte werkzaamheden.
9.7.2.
Uit het bepaalde in artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de werkgever verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen. Dat wordt ook wel het goed werkgeverschap genoemd. De rechtbank is van oordeel dat het goed werkgeverschap meebrengt dat door de korpschef erkende fouten als hier aan de orde niet voor rekening en risico van de werknemer worden gelaten. Het getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van goed werkgeverschap om de onduidelijkheid over de vraag welke loonstroken door eiser tijdens zijn selectieprocedure zijn overgelegd en de onduidelijkheid over de vraag of bij het afgeven van het besluit van 21 december 2018 door de korpschef een fout is gemaakt voor rekening van eiser te laten komen. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat de onjuiste inschaling van eiser bij de start van zijn aanstelling doorlopende grote financiële gevolgen voor hem heeft gehad (eiser is per 1 januari 2024 bevorderd naar een hogere schaal). Door eiser zijn deze nadelige financiële gevolgen berekend op ruim € 40.000. De korpschef heeft deze berekening niet bestreden. De rechtbank begrijpt daarom niet dat de korpschef in het kader van de toets op de evidente onredelijkheid van de weigering om terug te komen van het besluit van 21 december 2018 wijst op de uitvoeringslasten die het maken van het nieuwe berekening voor hem met zich mee brengen. Naar het oordeel van de rechtbank staan de eventuele uitvoeringslasten van deze nieuwe berekening voor de korpschef niet in verhouding tot het financiële nadeel dat eiser doorlopend ondervindt of ondervonden heeft van zijn onjuiste inschaling per 28 januari 2019.
9.8.
Gelet op 9.7 tot en met 9.7.2 is de rechtbank van oordeel dat het besluit van de korpschef om het herzieningsverzoek van eiser van 26 juli 2022 af te wijzen evident onredelijk is. De korpschef had het verzoek toe moeten wijzen en het besluit van 21 december 2018 moeten herzien. Dat heeft tot gevolg dat de korpschef eiser met terugwerkende kracht per de startdatum van zijn aanstelling (28 januari 2019) alsnog in aanmerking moet brengen voor een salaris en zijn vervolg-salariëring daarop aan moet passen.
Periode vanaf 26 juli 2022
9.9.
Nu de rechtbank hiervoor tot het oordeel is gekomen dat de korpschef het herzieningsverzoek van eiser vanwege evidente onredelijkheid van de afwijzing van dit verzoek had moeten toewijzen en het besluit van 21 december 2018 had moeten herzien, komt zij niet toe aan de aan de vraag of de korpschef een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt om het salaris van eiser ook per 26 juli 2022 niet te herzien. Ten overvloede overweegt de rechtbank hierover echter het volgende.
9.10.
Zoals eerder een aantal keren is opgemerkt, is door de korpschef erkend dat eiser achteraf gezien per 28 januari 2019 wel in aanmerking had moeten komen voor een salaris in plaats van een tegemoetkoming als de juiste berekening was gemaakt. Deze foutieve inschaling per 28 januari 2019 werkt nog door in het salaris van eiser op en na 26 juli 2022, omdat er sprake is van een vast traject in de loopbaan van eiser, waarbij ten aanzien van de salariëring wordt voortgeborduurd op zijn startsalaris. Dat heeft dus doorlopende nadelige financiële gevolgen voor eiser. De (financiële) belangen van eiser zijn daarom groot. In het bestreden besluit heeft de korpschef niet gemotiveerd waarom het belang van de korpschef om het salaris van eiser per 26 juli 2022 niet aan te passen moet prevaleren boven het financiële belang van eiser om per 26 juli 2022 het salaris te ontvangen waar hij recht op heeft. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de korpschef wel nog gewezen op het financiële belang van de korpschef en de mogelijke precedentwerking die daarvan uit zou gaan. Mede gelet op het in 9.7.2 aangehaalde goed werkgeverschap en de doorlopende financiële gevolgen voor eiser is de rechtbank van oordeel dat er van een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging van de zijde van de korpschef geen sprake is en dat deze belangenafweging in het voordeel van eiser uit moet pakken. Los van het oordeel van de rechtbank hierboven in 9.8, heeft dat tot gevolg dat het herzieningsverzoek van eiser van 26 juli 2022 in ieder geval per 26 juli 2022 toegewezen had moeten worden en zijn salaris per die datum herzien (verhoogd) had moeten worden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond, omdat het besluit van de korpschef om het herzieningsverzoek van eiser van 26 juli 2022 af te wijzen evident onredelijk is. Dit herzieningsverzoek had daarom toegewezen moeten worden. Het salaris van eiser moet daarom per 28 januari 2019 worden aangepast. Deze aanpassing zal moeten leiden tot een nabetaling van het salaris dat door de korpschef vanaf 28 januari 2019 te weinig is betaald. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk en onzorgvuldig gemotiveerd en kan daarom niet in stand blijven. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
10.1.
De rechtbank ziet geen reden om zelf een beslissing te nemen, omdat de voor de vaststelling van het salaris van eiser per 28 januari 2019 (zijn inschaling conform het Bbp) benodigde gegevens ontbreken. Ook vindt de rechtbank geen aanleiding de korpschef op te dragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit te nemen (een zogenoemde bestuurlijke lus).
10.2.
De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de korpschef een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de korpschef hiervoor zes weken.
10.3.
Omdat het beroep gegrond is moet de korpschef het griffierecht ter hoogte van
€ 184 aan eiser vergoeden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de korpschef op binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 14 december 2022 te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de korpschef aan eiser het griffierecht van € 184 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. M.J. van Lee en
mr. J.W.A. Fleuren, leden, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:611
De werkgever en de werknemer zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed werknemer te gedragen.
Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 3
1. De aspirant wordt gedurende het eerste leerjaar van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding tijdelijk aangesteld voor de duur van één jaar.
2. Indien de aspirant aan het eind van het eerste leerjaar een positief studieadvies ontvangt, dan wel door middel van vrijstelling door een eerder gevolgde opleiding instroomt in het tweede leerjaar, wordt hij aangesteld in tijdelijke dienst voor maximaal twee jaar bij het volgen van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen driejarige of kortere opleiding.
3. Na het voltooien van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen driejarige of kortere opleiding, wordt de aspirant aangesteld in vaste dienst als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak tenzij het bevoegd gezag anders beslist.
4. Indien de aspirant een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen vierjarige politieopleiding volgt, wordt hij nadat hij aan het eind van het eerste leerjaar een positief studieadvies ontvangt, aangesteld in tijdelijke dienst voor twee jaar voor het tweede en derde leerjaar.
5. Aan het eind van het derde leerjaar van de aspirant, bedoeld in het vierde lid, wordt de aspirant vast aangesteld als aspirant, tenzij het bevoegd gezag anders beslist. Na het voltooien van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen vierjarige politieopleiding wordt de aanstelling gewijzigd in aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.
6. Het bevoegd gezag kan, in bijzondere gevallen, van het bepaalde in dit artikel afwijken.
Besluit bezoldiging politie (geldend op 21 december 2018)
Artikel 3bis a, tweede lid
Dit artikel is niet van toepassing op aspiranten die voorafgaand aan hun aanstelling minimaal twee jaar werkervaring hebben, waarbij zij minimaal 28 uur gemiddeld per week werkten met bijbehorende inkomsten van minimaal het minimumloon. Op deze aspiranten is artikel 3 van toepassing.
Artikel 3bis a, derde lid
Gedurende het eerste leerjaar bedraagt de tegemoetkoming voor de opleidingen de bij het opleidingsniveau genoemde bedrag in bijlage IV van dit besluit.

Voetnoten

1.De korpschef verwijst naar punt 10.2 van de conclusie van Advocaat Generaal Wattel van 6 december 2022, ECLI:NL:CRvB:2022:2623.
2.De korpschef verwijst daarvoor naar de uitspraak van de CRvB van 11 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2847.
3.Bijvoorbeeld de tussenuitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
4.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3131) en de uitspraak van de CRvB van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872).