[gedaagde in conv] vordert dat de rechtbank, bij tussenvonnis:
I. [eiser in conv] op grond van artikel 843a zal gelasten in het geding te brengen:
alle getekende huurcontracten die in de periode 1 januari 2014 tot en met heden door [eiser in conv] / namens [gedaagde in conv] gesloten zijn met betrekking tot het onroerend goed aan [adres 2] (inclusief hal, schuur en carport);
bewijsstukken waaruit volgt wat in de periode vanaf 1 januari 2014 tot en met heden de hoogte is van de verschuldigde rente over de hypotheekschuld(en) die rust (rusten) op het onroerend goed aan [adres 2] , waaronder in ieder geval begrepen de jaaroverzichten van de hypotheekverstrekker;
de bankafschriften over de jaren 2014 tot en met heden waaruit blijkt welke huurpenningen zijn ontvangen met betrekking tot het onroerend goed aan [adres 2] ;
bewijsstukken waaruit volgt welke kosten in de jaren 2014 tot en met heden gemaakt zijn met betrekking tot het onroerend goed aan [adres 2] ;
de jaarstukken van de onderneming van [eiser in conv] over 2019;
de aangifte IB 2019 van [eiser in conv] en de bijbehorende aanslagen.
II. [eiser in conv] zal veroordelen om binnen twee weken na het vonnis aan [gedaagde in conv] te betalen een bedrag van € 50.000,-, zijnde een voorschot op het bedrag dat [gedaagde in conv] uit hoofde van verhuur van het gemeenschappelijk onroerend goed aan [adres 2] te vorderen heeft van [eiser in conv] ;
III. [eiser in conv] zal gelasten om, zolang het onroerend goed aan [adres 2] niet is verdeeld dan wel verkocht en geleverd aan een derde:
a. [gedaagde in conv] met ingang van de datum van het vonnis op de laatste dag van iedere maand te voorzien van een bewijs van de ontvangen huurinkomsten met betrekking tot voornoemd onroerend goed alsmede van een overzicht van die maand gemaakte kosten, waaronder de betaalde rente en aflossing;
b. maandelijks 50% van de netto huurinkomsten met betrekking tot voornoemd onroerend goed aan [eiser in conv] over te maken op een door haar aan te wijzen bankrekening.
en vervolgens:
IV. primair de wijze van verdeling van het gemeenschappelijk onroerend goed van partijen zal gelasten conform het door [gedaagde in conv] gestelde onder randnummers 58 en 59;
subsidiair verdeling van het gemeenschappelijk onroerend vast zal stellen, een en ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
V. [eiser in conv] zal veroordelen tot het uitkeren aan [gedaagde in conv] van 50% van de netto huuropbrengsten met betrekking tot het onroerend goed aan [adres 2] over de periode vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag van verdeling van voornoemd onroerend goed tussen partijen dan wel de verkoop en levering daarvan aan een derde partij, vooralsnog begroot op € 158.013,50 + p.m. (2019, 2023 en 2024), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014 althans met ingang van een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
VI. [eiser in conv] zal gelasten om binnen twee weken na afgifte van het vonnis over te gaan tot afgifte van alle administratiestukken die [gedaagde in conv] toebehoren dan wel op haar naam zijn gesteld en die nog in zijn bezit zijn;
VII. [eiser in conv] zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de eis in reconventie, althans de datum van het vonnis tot de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien betaling van deze nakosten binnen veertien dagen na betekening van het vonnis achterwege is gebleven.