ECLI:NL:RBGEL:2025:1269

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
154161-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 533 Sv na beëindiging strafzaak zonder inverzekeringstelling

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoekster, geboren in 2003, was op 25 januari 2024 aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. Na haar aanhouding werd zij om 20.10 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, maar zij is niet in verzekering gesteld. De officier van justitie besloot op 9 september 2024 om de verzoekster niet verder te vervolgen, waardoor de strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel.

De verzoekster diende op 29 november 2024 een verzoekschrift in bij de rechtbank, waarin zij schadevergoeding vroeg voor de gevolgen van haar aanhouding en de impact daarvan. De rechtbank behandelde het verzoek op 6 februari 2025, waarbij de advocaat van de verzoekster en de officier van justitie aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de verzoekster niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat zij niet in verzekering was gesteld en de wettelijke termijn van negen uur niet was overschreden.

De rechtbank oordeelde dat de verzoekster inderdaad niet in verzekering was gesteld en dat de schadevergoeding op grond van artikel 533 Sv niet van toepassing was, omdat er geen sprake was van een inverzekeringstelling. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding niet toewijsbaar was en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter L.J. Saarloos, met griffier J.G. Heebink aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
parketnummer : 05-154161-24
raadkamernummer : 24-29519
datum : 6 februari 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
mr. A. van der Poel, advocaat te Apeldoorn,
hierna te noemen: de verzoekster.

1.Feiten

1.1.
Uit het procesdossier volgt het volgende.
Verzoekster is op 25 januari 2024 om 19.31 uur aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie (blz. 425).
Op 25 januari 2024 om 20.10 uur is verzoekster voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en om 20.20 uur is door de hulpofficier van justitie een bevel ophouden gegeven (blz. 429 – 430).
Op 26 januari 2024 om 14.15 uur is verzoekster in vrijheid gesteld (blz. 410).
Verzoekster is niet in verzekering gesteld.
1.2.
De officier van justitie heeft beslist verzoekster niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 9 september 2024 aan verzoekster meegedeeld. Deze beslissing is onherroepelijk geworden. De strafzaak is zodoende geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en artikel 9a Wetboek van Strafrecht is niet toegepast.

2.Procedure

2.1.
Het verzoekschrift is op 29 november 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
2.2.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt in een conclusie van 30 december 2024.
Hierop heeft de raadsvrouw van verdachte op 30 december 2024 schriftelijk gereageerd.
Vervolgens heeft het OM op 2 januari 2025 op de reactie gereageerd.
2.3.
De rechtbank heeft op 6 februari 2025 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de advocaat van verzoekster, mr. A. van der Poel en de officier van justitie op zitting gehoord.

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van:
- de schade als gevolg van 1 dag inverzekeringstelling op het politiebureau te weten
€ 130,-
- immateriële schade voor de impact die de hele zaak op verzoekster heeft gehad tot een bedrag van € 1.500,-- (verzoekster is ten onrechte verdacht van terroristische misdrijven);
- de kosten van een raadsman voor het opstellen, indienen (en in raadkamer toelichten) van dit verzoek en het verzoek op grond van artikel 533 Sv tot een bedrag van
€ 340,-- (dan wel € 680,-).

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek.
Uit het dossier blijkt dat aan verzoekster op 25 januari 2024 om 20.20 uur een bevel ophouden is gegeven en dat zij op 26 januari 2024 om 14:15 uur is heengezonden. Zij is in deze zaak niet in verzekering gesteld; de wettelijke termijn van negen uur was nog niet verstreken. Het wetboek van strafvordering biedt daarom geen mogelijkheid tot het toekennen van een schadevergoeding.
4.2.
Verder is een vergoeding van € 1.500,-- verzocht wegens immateriële schade als gevolg van de inverzekeringstelling en de behandeling van verzoekster op het politiebureau. Nu verzoekster niet in verzekering gesteld is geweest, zal dit verzoek, ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

5.Beoordeling

5.1.
Het verzoekschrift is tijdig ingediend, binnen drie maanden na beëindiging van de zaak.
5.2.
Op de voet van het bepaalde in de artikelen 533, 534 en 530 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – aanspraak maken op vergoeding van de door deze
ten gevolge van ondergane verzekeringgeleden schade.
Geen inverzekeringstelling
5.3.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster op 25 januari 2024 om 19.31 uur is aangehouden en om 20.10 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Anders waar de officier van justitie van uitgaat, is de rechtbank van oordeel dat het moment van
aankomstbij de hulpofficier van justitie (dus: 20.10 uur) ter voorgeleiding bepalend is voor het begin van de termijn van negen uur van artikel 56a, tweede lid Sv. En dus niet het moment van het geven van het bevel tot ophouden voor verhoor door de hulpofficier van justitie om 20.20 uur.
Dat betekent in deze zaak dat er uiterlijk 26 januari 2024 om 14.10 uur een bevel tot inverzekeringstelling had moeten worden gegeven, of dat verdachte uiterlijk op dat moment had moeten worden heengezonden. Dat is echter gebeurd om 14.15 uur, dus 5 minuten te laat.
De stelling in het verzoekschrift dat verzoekster in verzekering had moeten worden gesteld is dus juist. Dat levert echter nog geen grond op voor schadevergoeding op grond van artikel 533 Sv.
Geen fictieve inverzekeringstelling
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank voorzien de hiervoor vermelde wetsartikelen namelijk niet in toekenning van een schadevergoeding, zolang geen sprake is geweest van een inverzekeringstelling, maar slechts van het ophouden voor verhoor. [1]
Dat verzoekster 5 minuten te laat is heengezonden, maakt niet dat er sprake is geweest van een ‘fictieve inverzekeringstelling’ 5 minuten eerder.
Immateriële schadevergoeding
5.5.
Als onderbouwing van dit deel van het verzoek wordt het volgende aangevoerd.
Het horen van een verdachte zonder voorafgaande consultatie- of verhoor bijstand,, terwijl
dit wel is aangegeven bij de aanhouding, is zeer kwalijk. Helemaal als blijkt dat er mogelijk
sprake zou zijn van een verdenking van een terroristisch misdrijf. Het verhoren en vastleggen daarvan in een proces-verbaal levert onrechtmatig handelen van de politie op. Het proces-verbaal is in het dossier terechtgekomen.
Dat haar verhoor in het dossier is opgenomen, heeft gemaakt dat verzoekster niet meer in
[plaats] verblijft en hier ook niet meer naar terug durft. Door haar verklaring zal zij altijd over haar schouder moeten kijken en in angst leven. Deze gehele gang van zaken heeft dus zeer grote gevolgen gehad voor verzoekster, wat een immateriële schadevergoeding van € 1.500,- rechtvaardigt.
5.6.
Hoezeer het onder 5.5 gesteld ook juist moge zijn, naar het oordeel van de rechtbank valt ook deze verzochte vergoeding niet onder het bereik van deze regeling. De regelingen van schadevergoeding, zoals deze in het Wetboek van Strafvordering zijn opgenomen, moeten strikt worden uitgelegd. [2] Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de periode van aanhouding vóór de inverzekeringstelling, die niet onder de regeling van artikel 533 Sv valt. En voor de beperkte uitleg van het begrip “raadsman” in artikel 530 Sv.: uitsluitend een ingeschreven advocaat en geen andere juridische bijstandsverleners.
Op dit punt resteert verzoekster dus de ‘gewone’ gang naar de civiele rechter.
5.7.
De conclusie moet zijn dat het hele verzoek op grond van artikel 533 Sv niet toewijsbaar is.

6.Beslissing

6.1.
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter, in tegenwoordigheid van
J.G. Heebink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 14 december 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4644 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2018:4644), Rechtbank Noord-Holland 2 juni 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:13816
2.Rechtbank Gelderland 1 mei 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2799