ECLI:NL:RBGEL:2024:2799

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
7965
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor contra-expertise en rijverbod in strafzaak

Op 1 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van kosten in het kader van een strafzaak. Verzoeker, die in november 2022 werd aangehouden wegens vermoedelijk drugsgebruik, had een rijverbod van 24 uur opgelegd gekregen. Na een tegenonderzoek, waaruit bleek dat het THC-gehalte in zijn bloed onder de toegestane waarde lag, verzocht de advocaat van verzoeker om intrekking van de strafbeschikking en een vergoeding van kosten. De rechtbank oordeelde dat de kosten van het tegenonderzoek, ter hoogte van € 355,-, toewijsbaar waren, omdat deze kosten het belang van het onderzoek hadden gediend. Echter, het verzoek om vergoeding voor de periode dat verzoeker zijn rijbewijs niet kon gebruiken, werd afgewezen. De rechtbank stelde dat het rijverbod niet gelijkgesteld kan worden met een strafvorderlijke maatregel die recht geeft op schadevergoeding, aangezien het rijbewijs niet was ingevorderd of ingehouden. De rechtbank kende verzoeker uiteindelijk een totale vergoeding van € 695,- toe, bestaande uit de kosten van het tegenonderzoek en de kosten voor de raadsman voor het opstellen van het verzoekschrift. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter L.J. Saarloos, in aanwezigheid van griffier F.G. Klein Tiessink.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
parketnummer : 96/268846-23
raadkamernummer : 24-7965 en 24-7966
datum : 1 mei 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van
artikel 529 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en
artikel 164 lid 9 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
voor deze zaak woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M. Bakhuis,
advocaat te Apeldoorn (Paslaan 21, 7311 AJ Apeldoorn),
hierna te noemen: verzoeker.

1.Feiten

1.1.
Op vrijdag 4 november 2022 om 19:59 uur heeft de politie bij een verkeerscontrole verzoeker in zijn voertuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld. De politie constateerde dat verzoeker bloeddoorlopen ogen had en dat sprake was van een “woordenvloed”. Verzoeker werd gevorderd mee te werken aan een speekseltest. Deze test gaf een indicatie aan voor cannabis (tetrahydrocannabinol).
Hierna heeft een arts bloed afgenomen van verzoeker.
1.2.
Voorts heeft de politie aan verzoeker een schriftelijk rijverbod opgelegd als bedoeld in artikel 162 WVW, aanvangende op 4 november 2022 en eindigende op 5 november 2022.
1.3.
Uit onderzoek volgde dat het bloed van verzoeker ten tijde van de bloedafname stoffen bevatte die de rijvaardigheid kunnen verminderen en/of waarvan het gehalte hoger is dan de vastgestelde waarde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en/of vermeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
1.4.
Verzoeker is als verdachte aangemerkt in een strafzaak, waarvoor hij werd vervolgd door uitvaardiging van de strafbeschikking van 7 december 2023. Bij deze strafbeschikking werd aan verzoeker een geldboete opgelegd van € 850,-.
1.5.
De advocaat van verzoeker heeft verzet ingesteld tegen de strafbeschikking. Verzoeker heeft gebruikgemaakt van zijn recht op tegenonderzoek. Dat tegenonderzoek is uitgevoerd door het forensisch laboratorium Eurofins in Brugge, België. Uit dat tegenonderzoek volgde dat het THC-gehalte in het bloed van verzoeker 2,7 microgram per liter bloed bedroeg. Dat is minder dan de maximaal toegestane hoeveelheid van 3,0 microgram per liter bloed.
1.6.
Bij e-mail van 10 januari 2024 heeft de advocaat van verzoeker verzocht om de uitgevaardigde strafbeschikking in te trekken en over te gaan tot een onvoorwaardelijk sepot.
1.7.
Nog op dezelfde datum heeft de officier van justitie aan verzoeker een kennisgeving intrekking strafbeschikking met sepot wegens onvoldoende bewijs gestuurd.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal
€ 715,-wegens:
- de kosten van het tegenverzoek € 355,-
- de forfaitaire vergoeding van € 20,- voor het missen van het rijbewijs op 4 en 5 november 2022
- de kosten van een raadsman voor het opstellen en indienen van dit verzoek tot een bedrag van € 340,-.
2.2.
De raadsman heeft meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen verdere schriftelijke afhandeling van het verzoekschrift.

3.De procedure

3.1.
Het verzoekschrift is op 28 maart 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
3.2.
De officier van justitie heeft op 4 april 2024 schriftelijk een advies gegeven voor de afdoening van het verzoek.
3.3.
Bij e-mail van 9 april 2024 heeft de advocaat van verzoeker gereageerd op het standpunt van de officier van justitie.

4.Standpunten van het Openbaar Ministerie en verzoeker

4.1.
De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding voor de periode dat verzoeker niet heeft kunnen beschikken over zijn rijbewijs. Het rijbewijs is niet ingevorderd of ingehouden geweest, aan verzoeker is alleen maar een rijverbod voor de duur van 24 uur opgelegd.
Voor het overige is stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het verzoek kan worden toegewezen.
4.2.
Verzoeker is van mening dat een rijverbod moet worden gelijkgesteld met een strafvorderlijke maatregel en dat het verzoek daarom geheel toewijsbaar is.

5.Beoordeling

5.1.
Deze rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
Verzochte kosten tegenonderzoek
5.2.
Artikel 529, eerste lid Sv luidt voor zover relevant als volgt:
“Aan de gewezen verdachte (…) wordt uit ’s Rijks kas een vergoeding toegekend voor de kosten, welke (…) ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover de aanwending van die kosten het belang van het onderzoek heeft gediend (…).”
5.3.
Het Openbaar Ministerie heeft de sepotbeslissing genomen naar aanleiding van de uitslag van het tegenonderzoek. Daarmee staat vast dat het maken van de kosten daarvan het belang van het onderzoek heeft gediend. Het verzochte bedrag van € 355,- is daarom toewijsbaar.
Verzochte vergoeding 24-uurs rijverbod
5.4.
Artikel 164, negende lid WVW luidt voor zover relevant als volgt:
“Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel (…) of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor de toepassing van het eerste of vierde lid niet is toegelaten, kan de rechter op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van die toepassing heeft geleden..”
De leden 1 en 4 van dit artikel handelen – kort gezegd – over de invordering en de inhouding van het rijbewijs.
5.5.
Vast staat dat het rijbewijs in dit geval niet is ingevorderd en ook niet is ingehouden. In beginsel is deze regeling van de schadevergoeding dan ook niet van toepassing. De vraag is of dit artikel zo ruim moet worden uitgelegd als verzoeker bepleit. Verzoeker heeft een rijverbod opgelegd gekregen van 24 uur. Dat heeft evenals de inhouding van een rijbewijs tot gevolg dat een bepaalde periode geen motorvoertuig mag worden bestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank valt die situatie echter niet onder het bereik van deze regeling. De regelingen van schadevergoeding, zoals deze in het Wetboek van Strafvordering zijn opgenomen, moeten strikt worden uitgelegd. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de periode van aanhouding vóór de inverzekeringstelling, die niet onder de regeling van artikel 533 Sv valt. En voor de beperkte uitleg van het begrip “raadsman” in artikel 530 Sv.: uitsluitend een ingeschreven advocaat en geen andere juridische bijstandsverleners.
5.6.
De conclusie moet zijn dat dit onderdeel van het verzoek niet toewijsbaar is. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de strafzaak weliswaar geseponeerd is, maar dat daarmee niet gezegd is dat het rijverbod van 24 uur onterecht is opgelegd. Dat rijverbod zag op de verkeersveiligheid en op het moment van het speekselonderzoek was er een verdenking van drugsgebruik. Dat is later ook door het tegenonderzoek bevestigd.
Verzochte kosten verzoekschrift
5.7.
De rechtbank zal het gebruikelijke bedrag van € 340,- toekennen voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

6.6. Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 695,- (zegge: zeshonderdvijfennegentig euro)
welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 355,- kosten tegenonderzoek
€ 340,- kosten raadsman voor de opstelling en indiening van het verzoekschrift
en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van F.G. Klein Tiessink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING
De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van:
€ 355,- (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro),
ten gunste van de verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op [rekeningnummer 1] ten name van [verzoeker] en
€ 340,- (zegge: driehonderdveertig euro),
ten gunste van de verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op [rekeningnummer 2] , ten name van Bakhuis & Wekking advocaten.