ECLI:NL:RBGEL:2024:9633

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
96-122998-22; 96/123245-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van advocaatkosten op grond van artikel 530 Sv

Op 31 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, had verzocht om vergoeding van advocaatkosten die hij had gemaakt in verband met twee strafzaken, met parketnummers 96-122998-22 en 96/123245-22. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzoeker de gemaakte kosten aan zijn eigen houding en gedrag te wijten had. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de kosten te vergoeden, aangezien de verzoeker in beide zaken verantwoordelijk was voor de situatie die tot de kosten had geleid. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker in de eerste zaak had erkend alcohol te hebben gedronken en wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, maar ontkende te hebben gereden. In de tweede zaak was er sprake van een beleidssepot, maar ook hier was de verzoeker verantwoordelijk voor de kosten. De rechtbank verklaarde het verzoek tot vergoeding van de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift niet-ontvankelijk, omdat er geen wettelijke grondslag voor deze vergoeding bestond. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. L.J. Saarloos, rechter, in tegenwoordigheid van E.I. van Aalst, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
parketnummers : 96-122998-22 en 96/123245-22
raadkamernummer : 24-025675 en 24-025673
datum : 31 december 2024
beschikking van de enkelvoudige openbare raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,(hierna te noemen: de verzoeker),
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.

1.Het verzoek

Op 17 oktober 2024 is bij de rechtbank ingekomen een verzoekschrift op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering.
In het verzoekschrift heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat de door hem geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gesteld is dat het gaat om een bedrag van
in totaal €
642,51, te verhogen met de forfaitaire vergoeding voor indiening en behandeling van het verzoekschrift.

2.Procedure

2.1.
Het openbaar ministerie heeft op voorhand zijn standpunt tot afwijzing van het verzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.
2.2.
De enkelvoudige raadkamer heeft op 31 december 2024 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld. De verzoeker is niet in raadkamer verschenen, wel zijn advocaat, mr. A.R. Maarsingh.

3.Het standpunt van de raadsman

3.1.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het verzoekschrift nader toe te lichten en te reageren op het schriftelijke standpunt van het openbaar ministerie.
De raadsman brengt naar voren dat in de zaak met parketnummer 96/123245-22 voorstelbaar is dat de rechtbank zal oordelen dat verzoeker de gemaakte advocaatkosten aan zijn eigen houding te wijten heeft.
In de zaak met parketnummer 96-122998-22 heeft verzoeker erkend dat hij alcohol had gedronken en dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, maar heeft hij ontkend dat hij had gereden. Gelet op de onschuldpresumptie kan hier niet gezegd worden dat verzoeker de advocaatkosten in die zaak aan zijn eigen houding te wijten heeft.
4. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.1.
De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding en heeft daartoe verwezen naar het eerder schriftelijk ingenomen standpunt. In beide zaken is weliswaar een sepotbeslissing genomen, maar het gaat hier om beleidssepots. Gelet op de inhoud van het procesdossier is de officier van justitie van mening dat verzoeker het aan zichzelf heeft te wijten dat de verdenking op hem is gevallen en hij zichzelf in een situatie heeft gebracht die ertoe zou kunnen leiden, en er ook toe geleid heeft dat hij kosten heeft moeten maken.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt vast dat de twee zaken tegen verzoeker zijn geëindigd op 26 september 2024 door een kennisgeving sepot van de officier van justitie.
Op de sepotmededeling is vermeld:
“De reden hiervoor is dat naar mijn oordeel:
het feit waarvan u wordt verdacht nu te oud is”
5.2.
De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
5.3.
Aan de gewezen verdachte kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman, inclusief kosten voor bijstand tijdens de verzekering. De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
5.4.
Het komt bij dat billijkheidsoordeel in overwegende mate aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval. [1] Het soort van sepot (technisch sepot of beleidssepot) of de code van een sepot is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of het billijk is dat kosten aan de gewezen verdachte worden vergoed. Waar het om gaat is de vraag of de gewezen verdachte de gemaakte kosten aan zijn eigen houding of gedrag heeft te wijten.
Schade als gevolg van kosten advocaat
5.5.
Uit de stukken in de dossiers blijkt het volgende
Parketnummer 96/123245-22
5.6.
Volgens het proces-verbaal kregen verbalisanten op 30 december 2021, omstreeks 18.40 uur een melding om te gaan richting Voorst. Een melder zag een rode Citroën Nero rijden die gevaarlijk rijgedrag vertoonde. Hierop zijn de verbalisanten richting Voorst gereden en zagen zij een rode Citroën Nero rijden. Hierop hebben de verbalisanten een stopteken gegeven en hebben zij de bestuurder (verzoeker), staande gehouden.
Verzoeker is door de verbalisanten gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht.
Verzoeker is door de verbalisanten ook gevorderd mee te werken aan een speekseltest.
De verbalisanten vermoedden dat verzoeker naast alcoholhoudende drank, ook onder invloed van een drugs verkeerde. Dit bleek uit:
- de positieve uitslag van het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht.
- de positieve uitslag van de afgenomen speekseltest.
- het waarnemen van de volgende kenmerken bij verzoeker: ogen: waterig/wazig, motoriek:
moeizaam uit de auto komen, spraak: woordenvloed, gedrag: te zelfverzekerd.
Met toestemming van verzoeker is vervolgens bij verzoeker bloed afgenomen. Dat is onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat het gehalte ethanol in het bloed van verzoeker
precies 1,21 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg, terwijl de grenswaarde voor een
ervaren bestuurder 0,5 milligram ethanol per milliliter bloed bedraagt.
Verzoeker heeft tijdens zijn verhoor geen verklaring afgelegd en een beroep gedaan op zijn
zwijgrecht.
Parketnummer 96/122998-22
5.7.
Verbalisanten zagen op 7 augustus 2021 dat een gele Citroën C1 met een lekke band reed. Voorts zagen de verbalisanten dat het voertuig aan de rechterzijde schade had, dat het voertuig werd bestuurd door een man met een pet op en een shirt met lichtkleurige mouwen en dat er één persoon in het voertuig zat. Gezien het feit dat het voertuig met een lekke band reed hebben zij direct hun dienstvoertuigen gestart en zijn zij achter het voertuig aangereden.
De betreffende verbalisant stond achter het voertuig stil en schakelde zijn dienstmotor uit. De verbalisant hoorde dat de motor van het voertuig door de bestuurder werd uitgeschakeld en zag dat de bestuurder vervolgens plat ging liggen met zijn bovenlichaam op de bijrijdersstoel. Toen de verbalisant van zijn motor af was gestapt en naast het voertuig stond zag hij dat de bestuurder op de bijrijdersstoel ging zitten.
Desgevraagd hoorde de verbalisant dat de bestuurder geen documenten bij zich had. De
verbalisant zag dat de bestuurder hem een foto liet zien van een rijbewijs en dat op dit rijbewijs de gegevens stonden van verzoeker. Tevens zag ik de verbalisant dat de bestuurder een sinds 30 oktober 2019 ongeldig verklaard rijbewijs B had, terwijl voor het besturen van het betreffende voertuig een rijbewijs B vereist was.
Verzoeker is vervolgens onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder a Wegenverkeerswet 1994. Het onderzoeksresultaat van de ademanalyse bedroeg 430 ug/l.
Verzoeker heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat hij alcohol had gedronken, te weten 3-4
Bacardi-cola. Ook heeft verzoeker verklaard dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Conclusie van de rechtbank
5.8.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een bedrag toe te kennen als vergoeding voor de kosten die hij voor zijn advocaat heeft moeten maken. Verzoeker heeft die kosten in beide gevallen aan zijn eigen gedrag en houding te wijten. De rechtbank heeft in de zaak met parketnummer 96-122998-22 geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door de politie opgemaakte proces-verbaal.
Dit maakt het niet billijk om de verzochte vergoeding toe te kennen.
5.9.
De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
Forfaitaire vergoeding wegens behandeling in raadkamer
5.10.
Verzoeker heeft op grond van artikel 530 Sv ook verzocht om vergoeding van de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Al in 1986 oordeelde de Hoge Raad dat deze kosten ook onder het bereik van, nu, artikel 530 Sv vallen. Deze kosten zijn weliswaar ontstaan na beëindiging van de strafzaak tegen de gewezen verdachte, maar hangen met die zaak rechtstreeks samen. [2] Het moet dan wel gaan om een
gegrondverklaringvan het inhoudelijke verzoek.
5.11.
De rechtbank komt in dit geval echter tot een
afwijzingvan het verzoek volgens artikel 530 Sv. Dan dient het verzoek tot vergoeding van de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bij een
afwijzingvan het inhoudelijke verzoek bestaat namelijk geen wettelijke grondslag voor die vergoeding.
De regeling van voorheen art. 591a lid 2 Sv en nu art. 530 lid 2 Sv is alleen van toepassing bij
gegrondverklaarde verzoeken. Is dat niet het geval, dan zal het verzoek niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. [3]
5.12.
De opvatting dat bij een ongegrondverklaring van het verzoek ook geen grond bestaat voor het toekennen van een vergoeding, volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad (onderstrepingen door rechtbank):
ECLI:NL:HR:2009:BG2191, rov. 3.4, laatste zin:
“Daarbij verdient nog opmerking dat in gevallen als de onderhavige op grond van het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde art. 591a, tweede lid, Sv in dit verband moet worden gedacht aan zaken die eindigen met eengegrondverklaring van het klaagschrift.”
Annotator W.H. Vellinga vat het oordeel van de Hoge Raad als volgt samen:
Dit strookt met de regeling van vergoeding van proceskosten in het civiele procesrecht (art. 237 Rv) en het bestuursprocesrecht (art. 8:75, RvS 4 april 2018, AB 2018/157): wie in het ongelijk wordt gesteld kan geen aanspraak maken op vergoeding van proceskosten. [4]
5.13.
Dit onderdeel van het verzoek moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

6.Beslissing

6.1.
De rechtbank wijst het verzoek ingevolge art. 530 Sv (inhoudelijke zaken) af;
6.2.
De rechtbank verklaart het verzoek ingevolge art. 530 Sv (kosten indienen verzoekschrift) niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van E.I. van Aalst, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHAMS:2021:1064 en ECLI:GHARL:2023:7886
3.Cassatie in belang der wet, ECLI:NL:HR:2020:1056, rov. 6.2.3
4.Onder het arrest ECLI:NL:HR:2020:1056 in NJ 2020/298