ECLI:NL:RBGEL:2024:9595

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
05-068387-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift omzetting taakstraf en de rechtsgeldigheid van de beslissing tot vervangende hechtenis

In deze zaak heeft de politierechter op 31 december 2024 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 120 uur opgelegd gekregen, waarvan hij er 73,5 uur had verricht. De resterende 42,5 uur waren niet uitgevoerd, wat leidde tot de beslissing van het Openbaar Ministerie om deze om te zetten in 21 dagen vervangende hechtenis. Echter, de beslissing van de officier van justitie tot omzetting was niet ondertekend, wat volgens de politierechter een schending van de vereisten voor rechtsgeldigheid met zich meebracht. De politierechter oordeelde dat de beslissing tot omzetting niet kon worden aangenomen als rechtsgeldig, omdat er geen wilsbesluit van een bevoegde officier van justitie was. De politierechter benadrukte dat de ondertekening door een officier van justitie essentieel is voor de rechtsgeldigheid van de omzettingsbeslissing. De officier van justitie had ter zitting een getekende beslissing gepresenteerd, maar de politierechter oordeelde dat dit niet kon worden geaccepteerd, aangezien het bezwaarschrift was ingediend tegen de oorspronkelijke, niet-ondertekende beslissing. Uiteindelijk verklaarde de politierechter het bezwaar gegrond en beval dat de vervangende hechtenis niet ten uitvoer zou worden gelegd, waardoor de veroordeelde de mogelijkheid kreeg om de resterende taakstraf alsnog te verrichten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
parketnummer : 05-068387-20
raadkamernummer : 24-029811
datum : 31 december 2024
beslissing van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[veroordeelde] (hierna te noemen: veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer,
tegen de omzetting van 42 uur taakstraf in 21 dagen vervangende hechtenis.

1.Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de kennisgeving door het Openbaar Ministerie. Het strekt ertoe dat de politierechter de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis wijzigt en de veroordeelde in de gelegenheid stelt de resterende uren van de taakstraf alsnog te verrichten. De beslissing is door de officier van justitie genomen op 18 november 2024 maar die beslissing is niet ondertekend. De door de officier van justitie ter zitting uitgereikte beslissing die getekend en gedateerd is op 31 december 2024 is te laat genomen.

2.Standpunt van het Openbaar Ministerie

Uit de systemen is naar voren is gekomen dat de officier van justitie de beslissing tot omzetting van de taakstraf heeft genomen maar die beslissing niet heeft ondertekend. De officier van justitie heeft bij de behandeling van het bezwaar alsnog een getekende beslissing omzetting taakstraf gedateerd 31 december 2024 aan veroordeelde uitgereikt. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaar gegrond verklaard dient te worden. Veroordeelde heeft al een groot deel van de taakstraf verricht maar door bijzondere omstandigheden de overige uren nog niet verricht. Grotendeels is dit aan veroordeelde te wijten maar de officier van justitie is bereid om hem nog een kans te geven.

3.Beoordeling door de politierechter

3.1.
Het bezwaar is tijdig ingediend.
3.2.
Veroordeelde is bij vonnis van 4 juni 2021 veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 120 uur. Na aftrek van het voorarrest, diende veroordeelde nog 116 uur te werken. Uit het afloopbericht van de reclassering blijkt dat hij in totaal 73,5 uur taakstraf heeft verricht. Binnen zijn klinische opname heeft veroordeelde de resterende 42,5 uur niet verricht, ondanks officiële waarschuwingen.
Het bezwaarschrift is gericht tegen de omzetting van de 42 uren niet verrichte taakstraf in
21 dagen vervangende hechtenis.
3.3.
Het afloopbericht van de reclassering is gericht aan het CJIB en gedateerd 22 oktober 2024. Daarin vermeldt de reclassering dat zij genoodzaakt is de werkstraf als mislukt te retourneren.
3.4.
Het CJIB, Directie Executie, AICE – Coördinatie OM heeft op enig moment een ongedateerd bericht “Beslissing Voorstel vervangende hechtenis” verzonden aan de officier van justitie van het Parket Oost-Nederland. Hierin wordt het voorstel gedaan de resterende uren taakstraf om te zetten naar 21 dagen vervangende hechtenis. Op de daartoe bestemde plaatsen op het formulier is geen naam van de officier van justitie ingevuld, geen datum en het formulier is niet ondertekend.
3.5.
In het dossier bevindt zich voorts een brief van het Parket Oost-Nederland aan voormelde afdeling AICE van het CJIB, gedateerd 17 november 2024. Als onderwerp wordt vermeld: “Beslissing op verzoek omzetting taakstraf volwassene”.
Hierin wordt wel een contactpersoon vermeld, maar ook deze brief is niet ondertekend door een officier van justitie. Wel is dit bericht kennelijk ingekomen bij het Parket Oost-Nederland, want er staat een datumstempel op, vermeldende: “Ingekomen 18 november 2024 Arrondissementsparket Oost-Nederland”.
3.6.
De politierechter overweegt dat de bevoegdheid tot omzetting in artikel 6:3:3 Sv is voorbehouden aan het openbaar ministerie. Niet alleen de reclassering, maar ook het openbaar ministerie moet van oordeel zijn dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht. Daarbij dienen de omstandigheden van het geval te worden meegewogen.
Daarom is een beoordeling door een officier van justitie vereist en dit moet voor de politierechter en de veroordeelde kenbaar zijn. [1] Daartoe is een naam en een handtekening gebruikelijk en noodzakelijk. Bij het ontwerp van het sjabloon van de brief houdende een omzettingsbeslissing is kennelijk ook uitgegaan van ondertekening door een officier van justitie, gelet op het daartoe bestemde handtekeningvak.
Al jarenlang worden de desbetreffende formulieren ook ondertekend door een officier van justitie. De brief houdende de beslissing tot omzetting is in dit geval echter niet voorzien is van een naam en handtekening. Zoals de politierechter heeft begrepen, is dit het gevolg van een wijziging van het beleid van het openbaar ministerie. Dat beleid gaat er kennelijk van uit dat ondertekening door een officier van justitie niet langer noodzakelijk is.
3.7.
Onder voormelde omstandigheden kan de politierechter niet vaststellen dat aan de beslissing tot omzetting in vervangende hechtenis een wilsbesluit tot vrijheidsbeneming van een daartoe bevoegde officier van justitie ten grondslag ligt. Dat betekent dat niet kan worden aangenomen dat de kennisgeving omzetting taakstraf aan de veroordeelde is gebaseerd op een door een officier van justitie genomen beslissing tot toepassing van de onderhavige vervangende hechtenis.
3.8.
In een zeer recente conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad in een vordering tot cassatie in belang der wet wordt voormeld oordeel van de politierechter bevestigd:
“Wel deel ik de in de uitspraak van de rechtbank besloten liggende rechtsopvatting dat uit enig voor de rechter en de veroordeelde beschikbaar processtuk rechtstreeks en ondubbelzinnig moet volgen dat aan de voorwaarden voor de rechtsgeldigheid van de omzettingsbeslissing is voldaan, in het bijzonder dat de beslissing is genomen door een bevoegde autoriteit binnen de wettelijke termijn.” [2]
3.9.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting alsnog een door haarzelf getekende beslissing omzetting met de datum 31 december 2024 aan veroordeelde uitgereikt.
De raadsman heeft bezwaar gemaakt tegen deze werkwijze.
De politierechter is van oordeel dat het bezwaarschrift is ingediend tegen de oorspronkelijke omzetting en dat deze zitting is gepland om te beslissen op het bezwaarschrift, dat zich daartegen richt. De hiervoor omschreven onjuiste werkwijze van het openbaar ministerie kan niet op een later moment in de procedure door de officier van justitie op eigen initiatief worden hersteld.
Dat geldt in deze zaak temeer, omdat de officier van justitie direct nadat zij de door haar getekende beslissing tot omzetting had genomen, zich op het standpunt stelde dat het bezwaarschrift gegrond moest worden verklaard.
3.10.
Gelet op het voorgaande is het bezwaar gegrond.
De overige in het bezwaarschrift aangevoerde bezwaren kunnen onbesproken blijven.
De politierechter zal bevelen dat de vervangende hechtenis niet zal worden tenuitvoergelegd en dat veroordeelde de taakstraf alsnog moet verrichten.

4.Beslissing

De politierechter:
4.1.
verklaart het bezwaar gegrond;
4.2.
bepaalt het aantal uren taakstraf dat nog moet worden verricht op
42 (tweeënveertig);
4.3.
bepaalt dat de taakstraf binnen
6 (zes) maandenna heden moet worden voltooid.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, politierechter, in tegenwoordigheid van E.I. van Aalst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2024.

Voetnoten

1.Zie voor dit oordeel eerder bijvoorbeeld: ECLI:NL:RBLIM:2024:4806, ECLI:NL:RBOVE:2024:4220 en ECLI:NL:RBGEL:2024:7162
2.Vordering Procureur-Generaal 17-12-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1388, nr. 57