ECLI:NL:RBLIM:2024:4806

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
03-141018-23 / 24-014056
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift omzetting taakstraf niet-ontvankelijk wegens niet-ondertekende omzettingsbeslissing

In deze zaak heeft de politierechter op 23 juli 2024 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf naar vervangende hechtenis. De veroordeelde had eerder een taakstraf van 60 uren opgelegd gekregen, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 30 dagen zou worden toegepast. Het Openbaar Ministerie had op 3 juni 2024 kennis gegeven van de beslissing om de vervangende hechtenis toe te passen, maar deze kennisgeving was niet ondertekend door een bevoegde officier van justitie.

De politierechter oordeelde dat een ondertekende en gedateerde beslissing van de officier van justitie noodzakelijk is voor de rechtsgeldigheid van de omzetting. De politierechter stelde vast dat de kennisgeving aan de veroordeelde onterecht was, omdat er geen verifieerbare beslissing was genomen door een officier van justitie. Hierdoor was er geen rechtsgeldige basis voor de omzetting van de taakstraf naar vervangende hechtenis.

De veroordeelde had bezwaar aangetekend tegen de kennisgeving, maar de politierechter verklaarde de veroordeelde niet-ontvankelijk in het bezwaar, omdat er geen rechtsgeldige beslissing aan de kennisgeving ten grondslag lag. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure en de noodzaak van ondertekening en dagtekening van beslissingen die vrijheidsontneming met zich meebrengen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
parketnummer : 03-141018-23
raadkamernummer : 24-014056
datum : 23 juli 2024
Beslissing van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht (Kruisstraat 307, 3581 GK Utrecht),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De politierechter heeft bij vonnis van 26 juli 2023 de veroordeelde een taakstraf van 60 uren opgelegd en bevolen dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 30 dagen zal worden toegepast. Dat vonnis is onherroepelijk.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat die vervangende hechtenis moet worden toegepast en heeft hiervan aan de veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van deze beslissing is op 3 juni 2024 aan de veroordeelde betekend.

Procedure

Het bezwaar is op 6 juni 2024 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
De politierechter heeft op 9 juli 2024 het bezwaar op de openbare terechtzitting behandeld, waarbij de gemachtigde advocaat van de veroordeelde mr. M.J. Lamers en de officier van justitie zijn gehoord, en de uitspraak op het bezwaar is bepaald op 23 juli 2024.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, op die zitting niet verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen genoemde kennisgeving door het Openbaar Ministerie. Het strekt ertoe dat de rechtbank de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis wijzigt en de veroordeelde in de gelegenheid stelt (het restant van) de taakstraf alsnog te verrichten.

Standpunt van de verdediging

Primair is aangevoerd dat uit de kennisgeving aan client volgt dat er een omzettingsbeslissing genomen is. Er is sprake van een gebrekkige beslissing, dan wel een vormverzuim, indien die omzettingsbeslissing niet door een officier van justitie genomen is of niet getekend is. Het bezwaar dient in ieder geval gegrond verklaard te worden omdat het tijdig is ingediend. Subsidiair is aangevoerd dat de veroordeelde nog steeds in België in voorlopige hechtenis verblijft. De vraag is of door die detentie de veroordeelde te verwijten is dat hij die taakstraf niet kon uitvoeren binnen de daarvoor gestelde termijn. Bij twijfel moet dit in het voordeel van de veroordeelde werken omdat wat betreft de executietermijn van de taakstraf wel rekening wordt gehouden met detentie die in Nederland plaatsvindt.
De veroordeelde wil de kans krijgen de taakstraf alsnog uit te voeren, omdat hij eerder door de bijzondere omstandigheden van de detentie in België daartoe niet in staat was, en wel na die detentie.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 9 juli 2024 gerefereerd aan het oordeel van de politierechter aangaande hetgeen primair en subsidiair door de verdediging is aangevoerd.

Beoordeling

De politierechter heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
- het hiervoor genoemde vonnis van 26 juli 2023;
- het bescheid van het Centraal Justitieel Incassobureau (verder: CJIB) aan het Parket OvJ Limburg, t.a.v. de officier van justitie te Maastricht d.d. 12 maart 2024, met als onderwerp “Voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis”, en de daarbij gevoegde stukken, waaronder:
° het rapport van Reclassering Nederland, werkstrafunit Midden-Noord, team 1, van
8 maart 2024, opgemaakt door mevrouw [naam] , met het advies de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen, waaruit volgt dat de aan de veroordeelde opgelegde taakstraf als mislukt wordt beschouwd en dat hij van die taakstraf nul uren heeft uitgevoerd;
° een (niet ondertekend en ongedateerd) bescheid van het CJIB met als onderwerp “Beslissing op voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis” ten name gesteld van de veroordeelde;
- een bescheid van het CJIB met als onderwerp: “Beslissing op voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis” ten name gesteld van de veroordeelde en betrekking hebbend op de onderhavige taakstraf, welk bescheid niet is ondertekend en niet is voorzien van een datum;
- genoemde kennisgeving omzetting taakstraf van het Openbaar Ministerie aan de veroordeelde tot toepassing van de vervangende hechtenis en
- het bezwaar van de veroordeelde.

Ontvankelijkheid

De politierechter overweegt, op grond van de hiervoor genoemde stukken en hetgeen tijdens de behandeling ter terechtzitting van 9 juli 2024 naar voren is gekomen, het volgende.
Het bezwaar is binnen de in artikel 6:6:23, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van 14 dagen na betekening van genoemde kennisgeving aan de veroordeelde ingediend. De veroordeelde is in zoverre ontvankelijk in het bezwaar.
Volgens artikel 3 eerste lid onder b van het “Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheid officier van justitie”, kan de officier van justitie de uitoefening van een bevoegdheid niet opdragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op beslissingen tot vrijheidsontneming.
Bij de stukken van deze zaak bevindt zich
niet een door een officier van justitie ondertekende en gedagtekende beslissingop het door het CJIB aan de officier van justitie te Maastricht d.d.
12 maart 2024 gedane “Voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis”. Van de zijde van het Openbaar Ministerie is, bij navraag daarover, aangegeven dat een verifieerbare ondertekening en dagtekening van bedoelde beslissing van de officier van de officier van justitie niet noodzakelijk is, volgens nieuw beleid van het Openbaar Ministerie sinds begin 2024.
De politierechter is van oordeel dat een ondertekende en gedagtekende beslissing van een officier van justitie strekkende tot toepassing van vervangende hechtenis absoluut noodzakelijk is, omdat daarmee voor de politierechter én justitiabelen verifieerbaar is dat een daartoe bevoegde officier van justitie op een bepaalde dag de beslissing heeft genomen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen. De dagtekening is bijvoorbeeld cruciaal om te kunnen beoordelen of de officier van justitie binnen de in artikel 6.3.4. Sv genoemde termijn die beslissing heeft genomen. Een vermelding/vinkje in een voor de politierechter en justitiabelen niet raadpleegbaar geautomatiseerd systeem van het Openbaar Ministerie is in deze volstrekt onvoldoelde, noch daargelaten dat een dergelijke vermelding door iedere bevoegde gebruiker van dat systeem geplaatst kan worden.
In de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 27 februari 2013 (ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3939) werd het volgende overwogen:
“Ten overvloede: artikel 126, lid 3, van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dat een bevoegdheid van de officier van justitie niet kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.
De politierechter is van oordeel dat de in artikel 6:6:23 Sv aan het Openbaar Ministerie toegekende bevoegdheid zich naar haar aard verzet tegen mandatering, voor zover daar al sprake van is. Het betreft immers niet alleen een bevoegdheid die vrijheidsbeneming met zich brengt, maar ook een waarbij aan het Openbaar Ministerie een discretionaire ruimte wordt gelaten.”
De politierechter is het geheel eens met deze overweging en maakt deze tot de zijne.
In het onderhavige geval is géén sprake van een verifieerbare beslissing, gedateerd en ondertekend door de (met name te noemen) officier van justitie die feitelijk de beslissing strekkende tot toepassing van vervangende hechtenis heeft genomen. Dit heeft tot gevolg dat er een betekening van een kennisgeving omzetting taakstraf aan de veroordeelde heeft plaatsgevonden zonder dat vast is komen te staan dat, of wanneer, er een door een officier van justitie genomen beslissing tot toepassing van de onderhavige vervangende hechtenis aan ten grondslag ligt. Genoemde kennisgeving heeft dus onterecht plaatsgevonden. Omdat er bij het bezwaar tegen die onterechte kennisgeving geen belang (meer) bestaat, zal de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard worden in het bezwaar.
Voor alle duidelijkheid, er bestaat
op dit moment géén rechtsgeldige beslissingstrekkende tot het toepassen van de aan de veroordeelde bij vonnis van 26 juli 2023 opgelegde vervangende hechtenis.

Beslissing

De politierechter:
- verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het bezwaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.P. Bosma, politierechter, in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.