ECLI:NL:RBGEL:2024:9232

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
432775
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notaris voor schending van zorgplicht bij wijziging partnerschapsvoorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres en gedaagde, waarbij eiseres de notaris aansprakelijk stelt voor schade die zij heeft geleden door een schending van de bijzondere waarschuwingsplicht. Eiseres, die in 2006 een geregistreerd partnerschap aanging met de heer [naam 1], stelt dat zij pas in 2018 ontdekte dat de partnerschapsvoorwaarden, die in 2007 waren gewijzigd, nadelig voor haar waren. De notaris had volgens eiseres een bijzondere waarschuwingsplicht om haar te informeren over de gevolgen van deze wijziging, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank oordeelt dat de notaris inderdaad een bijzondere waarschuwingsplicht had, gezien de onevenwichtigheid in kennis en ervaring tussen eiseres en [naam 1]. De rechtbank concludeert dat de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden door eiseres niet adequaat te informeren over de juridische en financiële gevolgen van de partnerschapsvoorwaarden. Hierdoor is de notaris aansprakelijk voor de schade die eiseres heeft geleden. De rechtbank verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure om de exacte schade te begroten. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/432775 / HA ZA 24-114 / 1841 / 1854
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. H.C. Bijleveld,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. P.H. Kramer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 mei 2014;
- de mondelinge behandeling van 11 oktober 2024, waarvan door de griffier (verkort) proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiseres] is op [datum] 2006 een geregistreerd partnerschap aangegaan met de heer [naam 1] ( [naam 1] ). Als gevolg hiervan ontstond tussen hen een wettelijke algehele gemeenschap van goederen. [naam 1] en [eiseres] hebben deze wettelijke gemeenschap van goederen eind 2007 gewijzigd in een beperkte gemeenschap van goederen door partnerschapsvoorwaarden aan te gaan.
2.2.
[eiseres] stelt dat zij pas in 2018, nadat de relatie tussen haar en [naam 1] was verbroken, ermee bekend is geworden dat tussen haar en [naam 1] geen wettelijke algehele gemeenschap van goederen meer bestond. Zij stelt te zijn verrast door de inhoud van de partnerschapsvoorwaarden. [eiseres] is daarop een procedure begonnen tegen [naam 1] met het doel om deze partnerschapsvoorwaarden te vernietigen op grond van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. [eiseres] is door de rechtbank in het ongelijk gesteld en deze beslissing is bekrachtigd door het gerechtshof. De Hoge Raad heeft de klachten tegen dat arrest verworpen.
2.3.
In deze procedure stelt [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk voor de door haar geleden schade (nader op te maken bij staat). [eiseres] stelt dat de notaris een bijzondere waarschuwingsplicht had, ook wel de Belehrungspflicht genoemd. Volgens [eiseres] heeft de notaris niet aan deze waarschuwingsplicht voldaan, door haar niet erop te wijzen dat zij met de ondertekening van de partnerschapsvoorwaarden afstand deed van haar aanspraak op de helft van het vermogen van [naam 1] en van het recht op pensioenverevening. [gedaagde] betwist dat op de notaris deze waarschuwingsplicht rustte, en voor zover dit wel zo zou zijn, heeft de notaris volgens [gedaagde] aan die waarschuwingsplicht voldaan.
2.4.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de omstandigheden van dit geval meebrengen dat de notaris een bijzondere waarschuwingsplicht ten aanzien van [eiseres] had en dat de notaris niet aan deze waarschuwingsplicht heeft voldaan. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel komt.

3.De beoordeling

Het juridisch kader
3.1.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank het volgende voorop.
3.2.
Partnerschapsvoorwaarden moeten volgens artikel 1:115 BW in samenhang met artikel 1:80b BW op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan. Dit geldt ook voor het wijzigen van de partnerschapsvoorwaarden. Deze notariële tussenkomst strekt mede tot bescherming van partijen. Op grond van artikel 17 Wet op het notarisambt (Wna) behoort de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uit te oefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te behartigen.
3.3.
De vertrouwenspositie van de notaris brengt mee dat op hem een zwaarwegende zorgplicht rust. Die zorgplicht is neergelegd in artikel 43 lid 1 Wna. De zorgplicht heeft verschillende aspecten. Eén aspect is de informatieplicht. Die houdt in dat de notaris aan partijen tijdig de gelegenheid geeft om kennis te nemen van de inhoud van de akte, de zakelijke inhoud van de akte mededeelt en een toelichting daarop geeft.
3.4.
De informatieplicht wordt in bepaalde gevallen aangevuld met een bijzondere waarschuwingsplicht. Deze waarschuwingsplicht vindt haar grondslag in het arrest Groningse huwelijkse voorwaarden uit 1989. [1] In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de functie van de notaris in het rechtsverkeer meebrengt dat de notaris gehouden is om naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht. Om die reden oordeelde de Hoge Raad dat de notaris onder omstandigheden gehouden is tot het geven van verdergaande informatie en tot het wijzen op specifieke aan de voorgenomen rechtshandelingen verbonden risico’s, waarbij de notaris zich ervan dient te vergewissen dat de gewaarschuwde partij het risico voldoende beseft. Deze waarschuwingsplicht is vervolgens in artikel 43 lid 1 Wna neergelegd, doordat daarin is bepaald dat de notaris zo nodig moet wijzen op de gevolgen die voor partijen of één van hen uit de inhoud van de akte voortvloeien. In een recente uitspraak [2] heeft de Hoge Raad bevestigd dat deze waarschuwingsplicht mede de verplichting voor de notaris omvat om zich ervan te vergewissen dat partijen die gevolgen begrijpen. Die verplichting wint aan gewicht, zo oordeelde de Hoge Raad, naarmate de gevolgen nadeliger of riskanter zijn.
3.5.
Of de notaris deze bijzondere waarschuwingsplicht heeft, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hiervoor is relevant wat de ervaring en deskundigheid van partijen is, hoe hun onderlinge verhouding eruitziet en in welke verhouding zij staan tot de notaris. De notaris dient alert te zijn op onevenwichtigheid tussen partijen. Als de notaris risico’s van financiële of andere aard opmerkt en reden heeft om te vermoeden dat een van de betrokken partijen die risico’s niet ziet of niet begrijpt, dan is de notaris verplicht om die partij te informeren en zo nodig te waarschuwen. Dit wordt ook wel het ‘beleren’ genoemd.
3.6.
Als de notaris ten onrechte niet heeft voldaan aan de bijzondere waarschuwingsplicht, schiet de notaris tekort in zijn zorgplicht. Dit betekent dat de notaris als beroepsbeoefenaar niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
De bijzondere waarschuwingsplicht van de notaris
3.7.
[eiseres] stelt dat de omstandigheden van dit geval meebrengen dat de notaris een bijzondere waarschuwingsplicht had. [eiseres] wijst onder meer op verschillen tussen [eiseres] en [naam 1] in hun kennis, ervaring, leeftijd en vermogen, en in hun verhouding tot de notaris. Ook wijst [eiseres] op de mate waarin de partnerschapsvoorwaarden voor haar ingrijpend en nadelig waren, nu zij daarmee afstand deed van haar recht op de helft van het vermogen van [naam 1] en haar recht op pensioenverevening.
3.8.
[gedaagde] betwist dat de omstandigheden zodanig waren dat de notaris een bijzondere waarschuwingsplicht had. Volgens haar was [eiseres] niet juridisch ondeskundig en had [naam 1] geen feitelijk overwicht. Ook indien dit wel zo is, heeft [naam 1] daar geen misbruik van gemaakt. Bovendien voert [gedaagde] aan dat de notaris ervan mocht uitgaan dat [eiseres] in staat was om de inhoud van de partnerschapsvoorwaarden te lezen en te begrijpen en de gevolgen daarvan kon overzien.
3.9.
Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] de notaris het woord laten voeren. Daarbij heeft de notaris toegelicht dat hij vond dat hij [eiseres] destijds “zeer zeker” diende te beleren. Volgens de notaris ging het over geld en vermogen, snapte [eiseres] het niet en is het juist dan de taak van de notaris om de economisch zwakkeren of juridisch minder onderlegde persoon voor te lichten.
3.10.
De rechtbank is met [eiseres] en de notaris van oordeel dat de notaris in dit geval een bijzondere waarschuwingsplicht had. Bij die beoordeling acht de rechtbank de volgende omstandigheden relevant.
De omstandigheden van dit geval
3.11.
[eiseres] en [naam 1] kregen in 2003 een relatie met elkaar. Op dat moment was [eiseres] 36 jaar en [naam 1] 58 jaar. [eiseres] had haar middelbare school na 4VWO niet afgemaakt en had geen vervolgopleiding gedaan. [eiseres] woonde destijds in [plaats] , werkte als directiesecretaresse en had een minderjarige dochter uit een eerdere relatie. [naam 1] werkte als advocaat en was ook als partner verbonden aan het advocatenkantoor [naam advocatenkantoor] in [plaats] . Hij was gescheiden en had een meerderjarige zoon. Op 2 januari 2006 zijn [eiseres] en [naam 1] het geregistreerd partnerschap aangegaan. [3] In diezelfde periode is [eiseres] met haar dochter ingetrokken in de woning van [naam 1] in [plaats] .
3.12.
[naam 1] kende de notaris via de alumnivereniging van de studentenvereniging in Nijmegen waarvan [naam 1] en de notaris tijdens hun studententijd lid zijn geweest. Zij kenden elkaar van naam. [naam 1] heeft begin 2007 buiten [eiseres] om contact opgenomen met de notaris. Daarna volgden twee besprekingen tussen [naam 1] en de notaris, namelijk op 8 maart 2007 en op 22 maart 2007. Tijdens de eerste bespreking op 8 maart 2007 heeft [naam 1] door de notaris een testament [4] laten opmaken waarbij [eiseres] als erfgenaam is uitgesloten.
3.13.
Over deze twee besprekingen tussen [naam 1] en de notaris, heeft de notaris tijdens de mondelinge behandeling het volgende toegelicht. [naam 1] benaderde de notaris met een probleem. Dat probleem bestond eruit dat tussen [eiseres] en [naam 1] onbedoeld een wettelijke gemeenschap van goederen was ontstaan en dat als [naam 1] die gemeenschap wilde opheffen en het vermogen aan zichzelf wilde toedelen, schenkbelasting moest worden betaald. Dat wilde [naam 1] niet. De notaris ging ervan uit dat [naam 1] dit probleem gezamenlijk met [eiseres] had besproken. [naam 1] en de notaris hebben uitgebreid gesproken over hoe het probleem kon worden opgelost. [naam 1] wilde volgens de notaris een algehele uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen (koude uitsluiting). De notaris heeft daarop aandacht gevraagd voor de positie van [eiseres] . De notaris heeft [naam 1] erop gewezen dat als de volledige gemeenschap van goederen zou worden opgeheven, er voor [eiseres] “niks” over zou blijven. De notaris heeft [naam 1] gevraagd of dit reëel was, mede gezien het feit dat [eiseres] en [naam 1] beiden kinderen hadden en dat [eiseres] met haar minderjarige dochter was ingetrokken in het huis van [naam 1] . Dat was volgens de notaris een ongelukkige situatie. De notaris heeft [naam 1] voorgehouden dat hij vond dat koude uitsluiting niet kon, omdat het niet zo kon worden geregeld dat [naam 1] [eiseres] zou beschouwen als “een huishoudster”. [naam 1] liet hierop weten dat de volledige gemeenschap moest worden teruggedraaid, omdat het “zo niet kon”. De notaris vertelde tijdens de mondelinge behandeling dat hij dit begreep, omdat het “wat ver” ging, aangezien [naam 1] “de helft van zijn vermogen kwijt” was. Verder hebben de notaris en [naam 1] gesproken over wat er zou gebeuren bij het overlijden van [eiseres] en [naam 1] . De notaris en [naam 1] hebben afgesproken dat de notaris ontwerpakten zou maken voor testamenten van [naam 1] en [eiseres] en voor partnerschapsvoorwaarden om de problematiek te herstellen. Daarbij heeft de notaris aan [naam 1] uitgelegd dat er akten moesten worden gepasseerd en dat deze akten moesten worden goedgekeurd door de Belastingdienst en de rechtbank.
3.14.
Er bestond een groot verschil in vermogenspositie tussen [eiseres] en [naam 1] . Dat verschil brengt mee dat de voorgenomen partnerschapsvoorwaarden financieel zeer nadelig waren voor [eiseres] . Op basis van de wettelijke gemeenschap van goederen had zij recht op de helft van het vermogen van [naam 1] en op pensioenverevening. Het vermogen van [naam 1] bestond, naast van de woning in [plaats] , volgens [eiseres] uit drie appartementen en een vakantiewoning op Ameland. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap destijds ongeveer € 1,7 miljoen was en dat haar recht op de helft van de huwelijksgoederengemeenschap eerder begroot is op € 792.000,00. Deze rechten had [eiseres] op basis van de wet verkregen, ook als zij zich hiervan, zoals [gedaagde] aanvoert, bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap niet bewust is geweest. Van deze rechten heeft [eiseres] afstand gedaan door in te stemmen met de partnerschapsvoorwaarden die inhielden dat [eiseres] en [naam 1] een beperkte gemeenschap aangingen bestaande uit de woning in [plaats] (gefinancierd met een lening van de praktijkvennootschap van [naam 1] ), de auto en de inboedel. Nadat partijen in 2018 uit elkaar waren gegaan, moest [naam 1] bij de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden de helft van de overwaarde van het woonhuis, zijnde een bedrag van € 40.000,00, aan [eiseres] voldoen.
Deze omstandigheden resulteren in een bijzondere waarschuwingsplicht
3.15.
Uit de onder 3.11 tot en met 3.14 vermelde omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een aanzienlijke onevenwichtigheid tussen [eiseres] en [naam 1] in hun onderlinge verhouding en hun verhouding tot de notaris. Het verschil in leeftijd, ervaring, kennis en vermogenspositie gaf [naam 1] een feitelijk overwicht ten opzichte van [eiseres] . Daarnaast was [naam 1] juridisch geschoold en had hij zodoende een kennisvoorsprong ten aanzien van juridische aangelegenheden, ook als hij niet specifiek deskundig was op het gebied van relatievermogensrecht. [eiseres] was immers een juridische leek. Daar komt nog bij dat [naam 1] ook beschikte over een feitelijke kennisvoorsprong, aangezien hij al twee besprekingen met de notaris had gehad waarin de wijziging van de gemeenschap van goederen uitgebreid was besproken. Uit de toelichting van de notaris blijkt dat zij samen hebben bedacht hoe de wijziging eruit zou moeten komen te zien en dat zij samen de vervolgstappen hebben doorgenomen. [eiseres] was daar niet bij aanwezig. Ook weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaar dat de gevolgen van de partnerschapsvoorwaarden voor [eiseres] financieel zeer nadelig waren, terwijl deze gevolgen voor [naam 1] nu juist zeer gunstig waren. Aan het instemmen met de partnerschapsvoorwaarden waren voor [eiseres] dus aanzienlijke financiële nadelen en risico’s verbonden. Bovendien blijkt uit de toelichting van de notaris dat hij bekend was met deze onevenwichtigheden en besefte dat de partnerschapsvoorwaarden voor [eiseres] financieel nadelig en voor [naam 1] financieel voordelig waren.
3.16.
Deze omstandigheden hadden reden voor de notaris moeten zijn om zeer zorgvuldig te handelen ten opzichte van [eiseres] . Juist omdat de kans op misbruik – waartegen de notaris vanuit zijn functie moest waken – groter is naarmate de verhouding tussen de partijen schever is, mocht van de notaris worden verlangd dat hij zich actief opstelde en zich de belangen van [eiseres] aantrok als de partij die een risico liep waar zij zich mogelijk niet van bewust was. In een dergelijk geval dient de notaris [eiseres] (als zwakkere en/of minder geïnformeerde partij) te beschermen tegen het juridisch of feitelijk overwicht van [naam 1] en daarmee het benodigde evenwicht tussen partijen te brengen of in ieder geval te vergroten.
3.17.
Dit alles leidt tot het aannemen van een bijzondere waarschuwingsplicht voor de notaris. De notaris kon daaraan voldoen door [eiseres] voorafgaand aan het passeren van de partnerschapsvoorwaarden te informeren over de daaraan verbonden rechtsgevolgen en haar te wijzen op de bijbehorende financiële risico’s. De notaris diende zich ook ervan te vergewissen dat [eiseres] deze gevolgen en risico’s begreep.
De notaris heeft niet aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht voldaan
3.18.
De vervolgvraag is of de notaris tegenover [eiseres] aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht heeft voldaan. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat dat niet het geval is. Volgens [gedaagde] heeft de notaris daar wel aan voldaan.
Drie momenten waarop de notaris aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht kan hebben voldaan
3.19.
Er zijn drie momenten waarop de notaris aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht kan hebben voldaan, namelijk op 20 april 2007, 6 oktober 2007 en 12 november 2007. Op 20 april 2007 heeft een bespreking bij de notaris plaatsgevonden, waarin de ontwerpakte partnerschapsvoorwaarden, de ontwerpakte van verdeling en de twee ontwerptestamenten zijn besproken. Op deze bespreking gaat de rechtbank hierna onder 3.21 tot en met 3.29 uitgebreid in. Op zaterdagochtend 6 oktober 2007 zijn – naast een aantal andere akten, zoals de akte van verdeling – de partnerschapsvoorwaarden [5] op het kantoor van de notaris door [eiseres] en [naam 1] getekend en door de notaris gepasseerd. Op 12 november 2007 zijn de partnerschapsvoorwaarden [6] vervolgens nog een keer door [eiseres] en [naam 1] ondertekend en door de notaris gepasseerd. Dit komt door een misverstand rondom de benodigde toestemming van de rechtbank. De uiteindelijke ondertekening op 12 november 2007 heeft tot gevolg gehad dat de wettelijke gemeenschap van goederen is gewijzigd in een beperkte gemeenschap van goederen.
3.20.
De notaris diende voorafgaand aan 12 november 2007 aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht te voldoen. [eiseres] stelt dat de notaris op geen van voormelde momenten aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht heeft voldaan, hetzij omdat zij de notaris op de bewuste datum in het geheel niet heeft gezien, hetzij omdat de notaris haar toen niet heeft geïnformeerd over de rechtsgevolgen van de partnerschapsvoorwaarden. Kern van het betoog van [gedaagde] is dat de notaris tijdens de bespreking op 20 april 2007, waarbij zowel [eiseres] als [naam 1] aanwezig waren, aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht heeft voldaan. Dat de notaris op 6 oktober 2007 of 12 november 2007 niet aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht heeft voldaan, heeft [gedaagde] niet (gemotiveerd) betwist. Daarom zal hierna enkel ingegaan worden op de vraag of de notaris op 20 april 2007 aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht heeft voldaan.
De beoordeling van het handelen van de notaris op 20 april 2007
3.21.
Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over de vraag of, naast [naam 1] , ook [eiseres] aanwezig is geweest bij de bespreking op 20 april 2007. [eiseres] heeft onderbouwd gesteld dat zij hierbij niet aanwezig was. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. Ook als de rechtbank er (veronderstellenderwijze) van uitgaat dat [eiseres] aanwezig was bij de bespreking op 20 april 2007, komt zij, zoals hierna zal worden toegelicht, tot het oordeel dat de notaris niet aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht heeft voldaan. De vraag of [eiseres] al dan niet aanwezig was op die datum kan daarom onbeantwoord blijven.
3.22.
De rechtbank stelt voorop dat op degene die stelt dat de notaris in de nakoming van zijn zorgvuldigheidsplicht is tekortgeschoten, de stelplicht en bewijslast rust van feiten en omstandigheden die dit oordeel kunnen dragen, maar dat van de notaris kan worden verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van die stellingen. De notaris dient als beroepsbeoefenaar aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen aan degene die hem aanspreekt. Voor zover de notaris geen aantekeningen bijhoudt en bewaart van hetgeen hij in het kader van zijn voorlichtingsplicht met de betrokkene heeft besproken, kan dat ertoe leiden dat hij niet aan de zojuist genoemde motiveringsplicht kan voldoen, hetgeen dan voor zijn risico komt. [7]
3.23.
[gedaagde] heeft niet voldaan aan haar motiveringsplicht. Dit licht de rechtbank hierna toe.
3.24.
Ten eerste heeft [gedaagde] onvoldoende feitelijke gegevens verschaft die haar standpunt onderbouwen dat de notaris op 20 april 2007 [eiseres] heeft geïnformeerd over de rechtsgevolgen van de partnerschapsvoorwaarden, haar heeft gewezen op de bijbehorende financiële nadelen en zich ervan heeft vergewist dat [eiseres] deze gevolgen en risico’s begreep.
3.25.
Dit standpunt van [gedaagde] vindt namelijk geen steun in wat de notaris tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht over wat hij op 20 april 2007 aan [eiseres] heeft uitgelegd. Op de vraag van de rechtbank wat [eiseres] heeft begrepen van de partnerschapsvoorwaarden, heeft de notaris geantwoord dat hij [eiseres] heeft uitgelegd dat een vergissing was begaan door het aangaan van een volledige gemeenschap van goederen, dat alles van hen samen was geworden en dat dit niet de bedoeling was, in ieder geval niet van [naam 1] en van [eiseres] “waarschijnlijk” ook niet. De notaris lichtte vervolgens toe dat hij [eiseres] heeft gezegd dat de volledige gemeenschap van goederen niet de bedoeling was, ook niet van haar, omdat zij geen relatie aanging om een half vermogen te krijgen, te meer nu [naam 1] een kind heeft, en als dit wel het geval was, zij een zekere verdenking op zich zou laden als een tweeëntwintigjaar jongere vrouw. Hij vertelde dat hij heeft toegelicht dat normaal gesproken een koude uitsluiting zou ontstaan, maar dat in dit geval partnerschapsvoorwaarden werden aangegaan die een beperking van de gemeenschap van goederen inhielden. Op de vraag hoe concreet de notaris aan [eiseres] heeft uitgelegd wat de partnerschapsvoorwaarden voor haar betekenden, heeft de notaris geantwoord dat hij [eiseres] heeft verteld dat zij recht bleef houden op de helft van de overwaarde van de woning in [plaats] en dat na aftrek van de schuld van vijf ton een overwaarde van twee ton overbleef.
3.26.
Als de rechtbank er met [gedaagde] van uitgaat dat de notaris het voorgaande aan [eiseres] heeft voorgehouden, had [eiseres] wel kunnen of moeten begrijpen dat de gemeenschap van goederen met [naam 1] werd gecorrigeerd en beperkt. Dit betekent echter niet dat de notaris hiermee heeft voldaan aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht. Daarvoor was nodig dat de notaris de specifieke risico’s die voor [eiseres] aan de partnerschapsvoorwaarden verbonden waren benoemde en zich ervan vergewiste dat [eiseres] deze specifieke risico’s begreep. Dit heeft de notaris niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze toelichting immers dat de notaris [eiseres] niet, laat staan vanuit een neutrale positie, heeft geïnformeerd over de rechtsgevolgen en specifieke risico’s van de partnerschapsvoorwaarden. Voorafgaand aan zijn eerste ontmoeting met [eiseres] vond de notaris het vanzelfsprekend dat de bij vergissing tot stand gekomen gemeenschap van goederen ongedaan gemaakt moest worden. Wat [eiseres] betreft was zijn instelling (slechts) dat zij niet met lege handen achterbleef, maar met de helft van de overwaarde van de woning. In verband met dit uitgangspunt heeft de notaris niet aan [eiseres] gevraagd of het ook volgens haar een misverstand was dat tussen [eiseres] en [naam 1] een wettelijke gemeenschap van goederen was ontstaan, maar heeft hij haar medegedeeld dat dit niet haar bedoeling kon zijn geweest. Verder heeft de notaris, naar de rechtbank uit zijn verklaring afleidt, [eiseres] niet uitgelegd wat een wettelijke gemeenschap van goederen concreet voor haar betekende, namelijk dat zij recht had op de helft van het vermogen van [naam 1] en recht had op pensioenverevening. De notaris heeft [eiseres] ook niet uitgelegd welke gevolgen er voor haar waren als zij instemde met de partnerschapsvoorwaarden, namelijk dat zij deze rechten kwijtraakte, en heeft zich er ook niet van vergewist dat [eiseres] deze gevolgen begreep. Door alleen uit te leggen dat [eiseres] haar recht op de helft van de overwaarde van de woning in [plaats] behield, schetste de notaris een incompleet beeld van de rechtsgevolgen van de partnerschapsvoorwaarden.
3.27.
Ten tweede heeft [gedaagde] geen enkel schriftelijk aanknopingspunt gegeven waaruit blijkt dat de notaris, in weerwil van het voorgaande, toch op 20 april 2007 heeft voldaan aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht. Hoewel de notaris wel aantekeningen heeft overgelegd van zijn besprekingen met [naam 1] op 8 maart 2007 [8] en 22 maart 2007, [9] heeft de notaris geen aantekeningen overgelegd van de bespreking op 20 april 2007. De notaris heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij van deze bespreking geen aantekeningen heeft gemaakt. Het is niet zo dat er aantekeningen waren die door het verloop van tijd niet meer zijn bewaard. [gedaagde] heeft ook geen andere interne stukken overgelegd, zoals correspondentie of e-mails, waaruit blijkt wat op 20 april 2007 met [naam 1] en [eiseres] is besproken. Uit de enkele omstandigheid dat de bespreking twee uur heeft geduurd, kan, gelet op het voorgaande, niet worden afgeleid dat de notaris deze twee uur heeft benut om te voldoen aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht.
3.28.
[gedaagde] betoogt dat de notaris geen aantekeningen hoefde bij te houden van besprekingen waarin hij akten passeerde. Met dit betoog gaat [gedaagde] voorbij aan de positie van de notaris als beroepsbeoefenaar. Die positie brengt mee dat als er discussie ontstaat over de wijze waarop de notaris zijn werk heeft uitgevoerd, van de notaris kan worden verwacht dat hij informatie verschaft over de gang van zaken destijds op grond van het feit dat hij over een bepaalde deskundigheid beschikt. Die feitelijke gegevens strekken bovendien mede ter bescherming van de eigen bewijspositie wanneer het nodig mocht zijn om zich te verweren tegen claims. Daarvoor is het voldoende dat de notaris aantekeningen bijhoudt en bewaart. Als gezegd heeft de notaris wel aantekeningen gemaakt van de besprekingen met [naam 1] op 8 maart 2007, terwijl ook dat een bespreking was waarin een akte – het testament van [naam 1] – voorlag, en op 22 maart 2007.
3.29.
Anders dan [gedaagde] betoogt, volgt uit de considerans van de partnerschapsvoorwaarden ook niet dat de notaris aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht heeft voldaan. De bijzondere waarschuwingsplicht houdt meer in dan het opnemen in de considerans van de partnerschapsvoorwaarden dat het intreden van de wettelijke gemeenschap door partijen niet is gewild en het gevolg is van een misverstand, welk misverstand partijen wensen te corrigeren door alsnog partnerschapsvoorwaarden aan te gaan.
3.30.
Ook het betoog van [gedaagde] dat het niet anders kan zijn dan dat de notaris aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht heeft voldaan, omdat dit vanzelfsprekend is in de beroepsattitude van de notaris, is niet voldoende om aan te kunnen nemen dat de notaris aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht heeft voldaan. Ditzelfde geldt voor het betoog van [gedaagde] dat de notaris zich gedurende zijn werkzame leven altijd sterk heeft gemaakt voor de positie van de vrouw, met name in situaties van economische ongelijkheid.
De notaris mocht er niet van uitgaan dat [eiseres] de gevolgen van de partnerschapsvoorwaarden zelf begreep
3.31.
De zorgplicht van de notaris vindt haar grens daar waar de notaris goede grond heeft om erop te vertrouwen dat de belanghebbende zijn eigen positie en de daarmee samenhangende risico’s overziet. [10] [gedaagde] voert aan dat de notaris ervan mocht uitgaan dat [eiseres] de inhoud van de partnerschapsvoorwaarden had gelezen en begreep, en ook de rechtsgevolgen daarvan overzag. In dit kader wijst [gedaagde] op een e-mail van 19 april 2007 waarin [naam 1] aan de notaris schrijft:
“(…) Kan artikel 4 in de partnerschapsvoorwaarden worden weggelaten, met andere woorden geen dwingend recht? Ik meen dat de praktische zin van die bepaling gering is en [eiseres] heeft er emotionele moeite mee.” [11]
Uit deze e-mail leidt [gedaagde] af dat [eiseres] de conceptakten van de partnerschapsvoorwaarden heeft ontvangen en dat [eiseres] de inhoud daarvan heeft gezien en besproken met [naam 1] . Daarnaast wijst [gedaagde] op een aantal brieven die de notaris heeft verzonden aan het woonadres van [eiseres] en [naam 1] in [plaats] . Bij die brieven zaten (concept)akten, afschriften van de akten of kopieën van brieven die de notaris naar de rechtbank Roermond of Belastingdienst had verzonden. Het gaat hierbij om de brieven [12] van 5 april 2007 en 24 april 2007 met diverse ontwerpakten, een ontwerpverzoekschrift en een machtiging voor het indienen van een verzoekschrift, de brief [13] van 15 mei 2007 met een kopie van de brief aan de Belastingdienst, en de brief [14] van 25 oktober 2007 met afschriften van de op 6 oktober 2007 gepasseerde akten.
3.32.
Naar het oordeel van de rechtbank had de notaris in dit geval geen goede grond om erop te vertrouwen dat [eiseres] haar eigen positie en de gevolgen van de partnerschapsvoorwaarden zelf overzag. Daaraan staat in de weg dat de notaris wist van de juridische ondeskundigheid van [eiseres] ten opzichte van [naam 1] , het feitelijk overwicht van [naam 1] in kennis, ervaring en leeftijd, de (feitelijke) kennisvoorsprong van [naam 1] en de financieel nadelige rechtsgevolgen die de partnerschapsvoorwaarden voor [eiseres] zouden hebben. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor onder 3.15 heeft geoordeeld. Al deze omstandigheden hadden reden voor de notaris moeten zijn om bij [eiseres] te controleren wat zij begreep over de inhoud en gevolgen van de partnerschapsvoorwaarden en of zij deze gevolgen ook wilde. De notaris mocht er niet op vertrouwen dat [eiseres] (die betwist voornoemde brieven te hebben gezien) de voornoemde brieven inclusief bijlagen had gelezen en de gevolgen daarvan uit zichzelf begreep. Bovendien staat in voornoemde e-mail weliswaar een mening omschreven die [eiseres] zou hebben over een bepaald artikel uit de partnerschapsvoorwaarden, maar deze e-mail is verstuurd vanuit het zakelijke e-mailadres van [naam 1] aan de notaris. De e-mail is niet mede namens [eiseres] verzonden en zij staat ook niet als ontvanger (in kopie) opgenomen. De inhoud daarvan kan [eiseres] dan ook niet worden tegengeworpen.
De conclusie
3.33.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] de stelling van [eiseres] dat de notaris niet heeft voldaan aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. [gedaagde] heeft onvoldoende feitelijke gegevens en aanknopingspunten aangedragen waaruit kan worden afgeleid wat de notaris op 20 april 2007 met [eiseres] en [naam 1] heeft besproken. Dat komt voor risico van [gedaagde] . Het voorgaande maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat de notaris in dat gesprek niet aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht heeft voldaan.
[gedaagde] is aansprakelijk voor de beroepsfout van de notaris
3.34.
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat de notaris zijn zorgplicht tegenover [eiseres] heeft geschonden. Dat betekent dat de notaris niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris betaamt. [eiseres] stelt in deze procedure echter niet de notaris in privé aansprakelijk, maar [gedaagde] . De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] zo, dat [eiseres] bedoelt dat als een notaris in dienst is van een notariskantoor, het kantoor op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de door de notaris begane fout. [gedaagde] heeft niet betwist dat als de notaris een beroepsfout heeft gemaakt, zij daarvoor (uit hoofde van artikel 6:170 BW) aansprakelijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde] aansprakelijk is tegenover [eiseres] voor de door haar als gevolg van de beroepsfout van de notaris geleden schade. De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht zal de rechtbank toewijzen.
Het causaal verband
3.35.
[eiseres] stelt dat zij schade heeft geleden door het handelen van de notaris. Indien zij goed geïnformeerd was door de notaris over de gevolgen die de partnerschapsvoorwaarden voor haar hadden, dan had zij niet met de partnerschaps-voorwaarden ingestemd. Door het tekenen van de partnerschapsvoorwaarden heeft [eiseres] afstand gedaan van haar recht op de helft van het vermogen van [naam 1] en haar recht op pensioenverevening, welke helft eerder begroot is op € 792.000,00.
3.36.
[gedaagde] heeft betwist dat [eiseres] schade heeft geleden als gevolg van de beroepsfout van de notaris. Ten eerste voert [gedaagde] aan dat, ook indien de notaris wel aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht had voldaan, hij [eiseres] geïnformeerd had over iets wat zij al wist. De inhoud van de akten is duidelijk en kan niet anders worden begrepen. [eiseres] heeft de conceptakten meermaals ontvangen en heeft de inhoud hiervan besproken met [naam 1] en de notaris, aldus [gedaagde] . Ten tweede voert [gedaagde] aan dat ook indien de notaris had voldaan aan zijn bijzondere waarschuwingsplicht, [eiseres] alsnog met de partnerschapsvoorwaarden had ingestemd. Volgens [gedaagde] zou [eiseres] slechts dan de partnerschapsvoorwaarden niet hebben ondertekend, indien zij het aangaan van die partnerschapsvoorwaarden niet had gewild. [eiseres] zal daar volgens [gedaagde] voor moeten stellen en zo nodig bewijzen dat [eiseres] bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap met [naam 1] al de bedoeling had om een wettelijke gemeenschap van goederen tot stand te brengen.
3.37.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] voldoende onderbouwd gesteld dat zij de inhoud van de akten en de gevolgen van het aangaan van de partnerschapsvoorwaarden niet (voldoende) begreep. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor onder 3.32 heeft overwogen. Daar voegt de rechtbank het volgende aan toe. Tussen partijen staat vast dat [eiseres] in november 2008 – dus na het tekenen van de partnerschapsvoorwaarden – haar baan als directieassistente bij [bedrijf 1] heeft opgezegd. Tijdens de relatie met [naam 1] heeft [eiseres] zich gericht op het huishouden, vrijwilligersbanen en de verhuur van de drie appartementen en vakantiewoning van [naam 1] . De keuze om zelf geen betaalde baan meer te hebben en dus zelf geen eigen vermogen en pensioen op te bouwen, maar wel bij te dragen aan de opbouw van het vermogen van [naam 1] , zonder daar enige aanspraak op te kunnen maken, was nadelig en risicovol voor [eiseres] . Daardoor stond zij in 2018, bij het einde van de relatie met [naam 1] , financieel nagenoeg met lege handen. Deze omstandigheden ondersteunen dat [eiseres] de gevolgen van het aangaan van de partnerschapsvoorwaarden niet (voldoende) heeft begrepen. [gedaagde] heeft hier te weinig tegenover gesteld.
3.38.
Wat betreft het tweede standpunt van [gedaagde] , stelt [eiseres] dat de bedoeling van haar en [naam 1] was dat al het vermogen en alle inkomsten van hen beiden waren (‘alles wat van mij is, is van jou’ en ‘alles is van ons samen’). Doordat [naam 1] haar met het geregistreerd partnerschap verzekerde van een stabiele toekomst heeft zij het aangedurfd om haar baan als directiesecretaresse en haar woning in [plaats] op te geven en met haar dochter in te trekken bij [naam 1] , aldus [eiseres] . Maar ook indien [eiseres] bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap niet de bedoeling had om een wettelijke gemeenschap van goederen aan te gaan, laat dit onverlet dat de wettelijke gemeenschap van goederen wel was ontstaan. Indien [eiseres] die wettelijke gemeenschap van goederen wenste te behouden, stond het [eiseres] vrij om niet mee te werken aan een wijziging naar een beperkte gemeenschap van goederen, waarin zij slechts recht kreeg op de helft van de overwaarde van de gezamenlijke woning, naast een auto en een deel van de inboedel. Anders dan [gedaagde] betoogt is voor het aannemen van causaal verband tussen het handelen van de notaris en schade van [eiseres] dus niet nodig dat [eiseres] bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap met [naam 1] al de bedoeling had om een wettelijke gemeenschap van goederen tot stand te brengen. [gedaagde] stelt verder nog dat niet aannemelijk is dat [eiseres] had geweigerd in te stemmen met de partnerschapsvoorwaarden, omdat – zo begrijpt de rechtbank – dat ten koste van haar relatie met [naam 1] zou zijn gegaan en zij dat niet zou hebben gewild. Ook dit wordt door [eiseres] betwist. De rechtbank overweegt dat zelfs als het niet instemmen met de partnerschapsvoorwaarden het einde van de relatie had betekend, dit niet wegneemt dat [eiseres] in dat geval haar aanspraken op de helft van het vermogen van [naam 1] en pensioenverevening had behouden.
3.39.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de door [eiseres] geleden schade in causaal verband staat tot de beroepsfout van de notaris.
De klachtplicht
3.40.
[gedaagde] voert het verweer dat [eiseres] de klachtplicht uit artikel 6:89 BW heeft geschonden. Hieraan legt [gedaagde] het volgende ten grondslag. Volgens [gedaagde] is de termijn voor [eiseres] om bij [gedaagde] te klagen al gestart op ofwel het moment dat [eiseres] bij brief van 5 april 2007 of bij brief van 24 april 2007 de conceptakten van de partnerschapsvoorwaarden ontving, ofwel op het moment dat zij de definitieve akte partnerschapsvoorwaarden ondertekende op 6 oktober 2007 of op 12 november 2007. Uit de akte bleek namelijk duidelijk dat met de partnerschapsvoorwaarden werd afgeweken van de wettelijke gemeenschap van goederen. Omdat de rechtsgevolgen daarvan voor [eiseres] niet duidelijk waren, had [eiseres] zelf moeten constateren dat de notaris ten onrechte naliet om haar daarover voldoende te informeren. Zodoende was zij toen al in redelijkheid bekend met de gebrek in de prestatie, aldus [gedaagde] .
3.41.
Dit verweer faalt. De fout van de notaris is juist gelegen in het niet waarschuwen van [eiseres] voor de gevolgen van de partnerschapsvoorwaarden. Hierdoor heeft [eiseres] niet begrepen welke rechtsgevolgen dit voor haar had. Daar kwam zij pas achter nadat [naam 1] en zij in 2018 uit elkaar zijn gegaan. [eiseres] hoefde dan ook niet in 2007 redelijkerwijze te ontdekken dat de notaris tegenover haar een zorgplicht schond, zodat de klachttermijn, anders dan [gedaagde] betoogt, niet al in 2007 is gestart.
Eigen schuld
3.42.
Een ander verweer dat [gedaagde] voert is dat de schade van [eiseres] geheel of voor het overgrote deel voor haar eigen rekening dient te blijven, omdat zij door de partnerschapsvoorwaarden en de akte van verdeling te tekenen zonder deze te lezen zelf aan haar schade heeft bijgedragen. Van [eiseres] mocht verwacht worden dat zij zich realiseerde dat ze belangrijke stukken ondertekende en daarom deze stukken zou lezen. Als zij de inhoud van de stukken niet begreep, had zij de notaris om uitleg kunnen vragen of de expertise kunnen inschakelen van een gespecialiseerd advocaat. Daarom is volgens [gedaagde] sprake van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW.
3.43.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De notaris is tekortgeschoten in een zorgplicht die naar haar aard ertoe strekt om [eiseres] te beschermen tegen het gevaar van een eigen gebrek aan inzicht of lichtzinnigheid. Dit maakt dat de notaris zich niet kan verweren met de stelling dat [eiseres] de gevolgen van de akten zelf maar had moeten ontdekken of de fout had moeten voorkomen door zelf de verplichting op zich te nemen die ten grondslag ligt aan de fout. [eiseres] mocht er immers van uitgaan dat de notaris zijn zorgplicht tegenover haar naleefde. Dat [eiseres] vertrouwde op de notaris brengt niet mee dat zij medeschuldig is aan het ontstaan van haar schade.
3.44.
[gedaagde] baseert haar beroep op eigen schuld ook nog op het standpunt dat het de eigen keuze van [eiseres] was om een procedure tegen [naam 1] te beginnen met het doel om de partnerschapsvoorwaarden te vernietigen op grond van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden en in deze procedure in hoger beroep en cassatie te gaan. De advocaatkosten die [eiseres] hiervoor heeft gemaakt zijn daarom het gevolg van die eigen keuze van [eiseres] en moeten daarom voor haar rekening blijven, aldus [gedaagde] .
3.45.
Ook dit standpunt volgt de rechtbank niet. Het gaat hierbij om omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het schadeveroorzakende feit, namelijk nadat [eiseres] met de partnerschapsvoorwaarden had ingestemd zonder dat zij daarover voldoende was geïnformeerd en daarvoor was gewaarschuwd door de notaris. Door de fout van de notaris werd [eiseres] vervolgens geconfronteerd met een beroep van [naam 1] op die partnerschapsvoorwaarden en zag zij zich genoodzaakt om de hiervoor omschreven procedure tegen [naam 1] op te starten. Zonder die fout waren de kosten voor die procedure niet gemaakt. Bovendien heeft [eiseres] met die procedure ten opzichte van de notaris schadebeperkend gehandeld door eerst te proberen om de partnerschapsvoorwaarden te vernietigen. De notaris heeft onvoldoende omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat het door [eiseres] ingestelde hoger beroep en cassatieberoep kansloos waren, waardoor de hiermee gemoeide kosten niet kunnen worden beschouwd als een gevolg van de fout van de notaris.
Verwijzing naar de schadestaatprocedure
3.46.
Na een eiswijziging [15] vordert [eiseres] een verwijzing naar de schadestaatprocedure om de schade te begroten die [eiseres] als gevolg van de beroepsfout heeft geleden (artikel 612 Rv). [gedaagde] heeft tegen de verwijzing naar de schadestaatprocedure geen afzonderlijk verweer gevoerd.
3.47.
Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk is. [16] Uit wat de rechtbank hiervoor onder 3.37 tot en met 3.38 heeft overwogen, blijkt dat [eiseres] aannemelijk heeft gemaakt dat er causaal verband bestaat tussen de fout van de notaris en de mogelijkheid dat [eiseres] daardoor schade heeft geleden of zal lijden.
3.48.
Het ligt vervolgens op de weg van [eiseres] om in de schadestaatprocedure te stellen en te onderbouwen welke schade zij als gevolg van de fout van de notaris heeft geleden. In die procedure zal dan ook aandacht kunnen worden besteed aan de door [eiseres] gestelde kosten voor buitengerechtelijke werkzaamheden. Weliswaar heeft [eiseres] in deze procedure al gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van deze kosten, maar [eiseres] heeft geen concreet bedrag gevorderd en ook geen concreet bedrag gesteld op basis waarvan een forfaitair tarief berekend zou kunnen worden.
Geen bewijslevering
3.49.
Omdat [gedaagde] geen (voldoende concrete) feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering. De rechtbank passeert daarom het bewijsaanbod van [gedaagde] .
De proceskosten
3.50.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.861,97

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die door [eiseres] is geleden en eventueel nog zal worden geleden als gevolg van de schending van de bijzondere waarschuwingsplicht,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding aan [eiseres] van die schade, op te maken bij staat,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.861,97 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.

Voetnoten

1.HR 20 januari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0586, onder 3.3
2.HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:165, onder 3.3
3.Productie 1 bij dagvaarding
4.Productie 2 bij dagvaarding
5.Productie 10 bij dagvaarding
6.Productie 15 bij dagvaarding
7.Vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:288, onder 3.4.3
8.Deze aantekeningen zijn door de notaris overgelegd tijdens de mondelinge behandeling
9.Productie 1 bij conclusie van antwoord
10.HR 27 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0557, onder 3.3
11.Productie 2 bij conclusie van antwoord
12.Producties 4 en 5 bij dagvaarding
13.Productie 5 bij conclusie van antwoord
14.Productie 7 bij conclusie van antwoord
15.Akte eiswijziging tegen de roldatum van 11 oktober 2024
16.HR 5 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1028, onder 4.4